ECLI:NL:OGEAA:2015:92

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
17 juni 2015
Publicatiedatum
19 juni 2015
Zaaknummer
A.R. no. 2409 van 2013
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake betalingsregeling en verjaring tussen E* en G*

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, vorderde eiser E*, vertegenwoordigd door mr. R. Marchena, betaling van een bedrag van Afl. 228.848,16 van gedaagde G*, vertegenwoordigd door mr. H.F. Falconi. De vordering was gebaseerd op een betalingsregeling die op 6 maart 2008 was overeengekomen, waarbij G* zich had verplicht om een bedrag van Afl. 155.863,00 in 52 maandelijkse termijnen af te lossen. E* stelde dat G* in verzuim was, omdat de aflossingstermijnen niet waren nagekomen en dat de vordering niet was verjaard.

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 13 september 2013 was ingediend. E* had conservatoir derdenbeslag gelegd op 3 september 2013, wat volgens hem de verjaring van de vordering had gestuit. G* voerde verweer en stelde dat de vordering was verjaard, omdat deze vijf jaar na de ondertekening van de betalingsregeling niet was ingediend. Het Gerecht oordeelde dat de verjaringstermijn pas begon te lopen vanaf de datum waarop de aflossingstermijnen opeisbaar werden, en dat de verjaring was gestuit door het beslag.

Het Gerecht verwierp ook het verweer van G* dat er geen sprake was van verzuim, omdat de aflossingstermijnen door het verstrijken van de voor de voldoening bepaalde termijn opeisbaar waren geworden. G* had geen gerechtvaardigd belang om een beroep te doen op de wettelijke verzuimregeling, aangezien zij zich in de procedure op het standpunt stelde dat zij niets aan E* verschuldigd was.

Uiteindelijk oordeelde het Gerecht dat G* Afl. 137.863,00 aan E* moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 26 augustus 2013. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 17 juni 2015 door mr. M. Schoemaker.

Uitspraak

Vonnis van 17 juni 2015
Behorend bij A.R. no. 2409 van 2013
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak tussen:
E*,
wonende te Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: “E*”,
gemachtigde: mr. R. Marchena,
tegen:
G*
wonende te Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: “G*”,
gemachtigde: mr. H.F. Falconi.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingediend op 13 september 2013;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusies van dupliek.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Partijen hebben op 6 maart 2008 een betalingsregeling ondertekend, waarin G* zich jegens E* heeft verbonden om een bedrag van Afl. 155.863,00 in 52 maandelijkse termijnen af te lossen, waarbij de eerste betaling uiterlijk op 5 april 2008 plaats diende te vinden.
2.2
Partijen zijn bij vonnis van dit gerecht van 17 augustus 2011 G* hoofdelijk veroordeeld om een bedrag van Afl. 300.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 15 april 2009 tot de dag der algehele voldoening en proceskosten, aan de curator in het faillissement van ….Supermarket N.V. te betalen (hierna: het 2011 vonnis). G* heeft middels beslaglegging op haar salaris een bedrag van Afl. 18.026,68 op deze schuld afgelost.
2.3
E* heeft na bekomen verlof op 3 september 2013 conservatoir derdenbeslag doen leggen ten laste van G*.

3.DE VORDERING

3.1
E* vordert, samengevat, na wijziging van eis, dat het gerecht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, G* veroordeelt tot betaling van Afl. 228.848,16, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2013, met veroordeling van G* in de proceskosten.
3.2.1
E* legt samengevat het volgende betoog ten grondslag aan zijn vordering.
3.2.2
G* heeft uit hoofde van de betalingsregeling twee aflossingen van Afl. 3.000,00 verricht. De termijnen over de maanden mei tot en met augustus 2008 zijn verjaard, waardoor G* de vordering bij conclusie van repliek heeft verminderd met 4 x Afl. 3.000,00. Uit hoofde van de betalingsregeling is G* thans nog een bedrag van Afl. 137.863,00 aan E* verschuldigd.
3.2.3
E* heeft ingevolge het 2011 vonnis een bedrag van Afl. 199.997,00 aan de curator betaald. Daarnaast heeft G* middels beslaglegging een bedrag van Afl. 18.026,68 betaald. Partijen zijn uiteindelijk hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor in totaal Afl. 218.023,68 (Afl. 199.997,00 + Afl. 18.026,68). Partijen zijn in hun onderlinge verhouding gehouden om ieder de helft daarvan, zijnde Afl. 109.001,84, te betalen. Nu E* een bedrag van Afl. 199.997,00 heeft betaald, dient G* in hun onderlinge verhouding een bedrag van Afl. 90.985,16 (Afl. 199.997,00 - Afl. 109.001,84) aan E* te betalen.
3.2.4
In totaal is G* Afl. 228.848,16 (Afl. 137.863,00 + Afl. 90.985,16) aan E* verschuldigd.
3.3
G* voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, dan wel tot niet-ontvankelijkverklaring van E* en tot het geven van een bevel het gelegde beslag op te heffen onder uitbetaling van ingehouden gelden en restitutie van eventueel afgedragen gelden, met veroordeling van G* in de proceskosten. G* voert samengevat het volgende verweer. De vordering uit hoofde van de afbetalingsregeling is op 6 maart 2013, zijnde vijf jaar na totstandkoming van de afbetalingsregeling, verjaard. Van stuiting van de verjaring is geen sprake geweest. G* is nimmer gesommeerd om de schuld, zowel die uit hoofde van de schuldbekentenis als die uit hoofde van het 2011 vonnis, te voldoen, zodat van verzuim geen sprake is. G* betwist de twee betalingen te hebben verricht. Indien E* te veel heeft betaald aan de curator, dient hij dit niet op G* maar op de curator te verhalen. Voorts levert de door E* overgelegde ontvangstbevestiging van de curator onvoldoende bewijs van betaling op.
3.4
Op de stellingen van partijen zal in de beoordeling, voor zover nodig, nader worden ingegaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het beroep op verjaring wordt verworpen. Ingevolge het hier van toepassing zijnde artikel 3:308 BW dient de vraag of de vordering is verjaard te worden beoordeeld aan de hand van de termijnen die zijn verschenen op grond van de afbetalingsregeling. E* vordert in rechte betaling van de aflossingstermijnen vanaf 5 september 2008. Aangezien de gevorderde aflossingstermijnen pas vanaf dat moment opeisbaar zijn geworden, gaat het betoog van G*, voor zover inhoudende dat de verjaringstermijn is aangevangen vanaf ondertekening van de afbetalingsregeling, niet op. De verjaring is voorts in ieder geval gestuit door de conservatoirde beslaglegging onder de werkgever van G* op 3 september 2013, zodat de vordering uit hoofde van de afbetalingsregeling niet is verjaard.
4.2
Het betoog van G* voor zover ingehoudende dat er geen sprake is van verzuim omdat zij nimmer is aangemaand gaat evenmin op. Ingevolge artikel 6:83 aanhef en onder a BW, treedt het verzuim zonder ingebrekestelling in wanneer een voor de voldoening bepaalde termijn verstrijkt zonder dat de verbintenis is nagekomen, tenzij blijkt dat de termijn een andere strekking heeft. De aflossingstermijnen zijn derhalve door het verstrijken van de voor de voldoening bepaalde termijn opeisbaar geworden. Bovendien bepaalt genoemd artikel onder c dat het verzuim eveneens zonder ingebrekestelling intreedt wanneer de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming te kort zal schieten. Aangezien G* zich in deze procedure op het standpunt stelt dat zij niets aan E* hoeft te betalen, is de vordering ook op die grond in ieder geval hangende deze procedure opeisbaar geworden. Een ingebrekestelling had geen effect gesorteerd, waardoor G* geen geerechtvaardigd belang heeft bij toepassing van de wettelijke verzuimregeling.
4.3
G* heeft de vordering uit hoofde van de afbetalingsregeling niet op andere gronden bestreden, zodat deze toewijsbaar is.
4.4
Zoals hiervoor onder 4.2 reeds is overwogen, is G* in ieder geval hangende deze procedure in verzuim komen te verkeren ook ten aanzien van de vordering uit hoofde van het 2011 vonnis, nu zij zich ook ten aanzien van die vordering op het standpunt stelt dat zij niets aan E* verschuldigd is en ingebrekestelling daarom geen effect had gesorteerd. Ook hier geldt voorts dat G* geen gerechtvaardigd belang heeft om een beroep te doen op de wettelijke verzuimregeling.
4.5
E* heeft aan de hand van de in het geding gebrachte betalingsbevestiging van de curator voldoende onderbouwd gesteld dat hij een bedrag van Afl. 199.997,00 heeft betaald aan de curator, terwijl G* deze stelling onvoldoende gemotiveerd heeft bestreden. Uit de bevestiging blijkt voldoende duidelijk dat de betaling betrekking heeft op het 2011 vonnis, waarbij G* zelf partij was. Het gerecht heeft overigens geen reden om te twijfelen aan de autenciteit van de betalingsbevestiging van de curator. E* heeft evenwel bloot en, in het licht van het door G* gevoerde verweer, onvoldoende onderbouwd gesteld dat partijen uiteindelijk hoofdelijk aansprakelijk zijn gesteld voor niet meer dan Afl. 218.023,68, nu uit het 2011 vonnis volgt dat partijen een bedrag van Afl. 300.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2009 en proceskosten aan de curator dienden te betalen. Het had op de weg van E* gelegen om ter onderbouwing van zijn vordering op G* een van de curator afkomstig overzicht van de uiteindelijke schuld dan wel restschuld in het geding te brengen. Het gerecht kan op deze manier niet vaststellen of en zo ja, in hoeverre G* gehouden is om ingevolge artikel 6:10 lid 2 BW bij te dragen in de schuld die ten laste van E* is gedelgd voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat. De vordering uit hoofde van het 2011 vonnis zal dan ook bij gebrek aan voldoende onderbouwing worden afgewezen
4.6
G* heeft geen belang bij een beslissing over het beslag, nu de mate waarin het beslag werking heeft reeds uit de wettelijke regeling voortvloeit.
4.7
Nu partijen over en weer op verschillende punten in het (on)gelijk zijn gesteld, ziet het gerecht aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht, recht doende:
5.1
veroordeelt G* om aan E* te betalen het bedrag van Afl. 137.863.00, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 26 augustus 2013 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2
verklaart de onder 5.1 uitgesproken veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.3
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Schoemaker, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 17 juni 2015 in aanwezigheid van de griffier.