Uitspraak
HET LAND ARUBA,
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, vorderde de naamloze vennootschap, hierna te noemen [eiseres], betaling van een openstaande schuld door het Land Aruba. De vordering betrof een bedrag van Afl. 317.042,86, dat voortvloeide uit een overeenkomst waarbij [eiseres] goederen en diensten aan het Land had geleverd. De procedure begon met een tussenvonnis op 13 mei 2015, gevolgd door een comparitie van partijen op 29 mei 2015. Tijdens deze zitting werd duidelijk dat het Land de hoofdvordering erkende, maar verweer voerde tegen de gevorderde schadevergoeding.
De feiten wezen uit dat er in januari 2014 afspraken waren gemaakt over de betaling van de openstaande factuur, maar dat deze betaling tot op heden niet had plaatsgevonden. [Eiseres] had een factorovereenkomst gesloten met Factor Plus, waarbij de vordering werd overgedragen. De rechtbank oordeelde dat de wettelijke rente over het openstaande bedrag toewijsbaar was, maar wees de gevorderde schadevergoeding af, verwijzend naar het Burgerlijk Wetboek van Aruba.
In de uitspraak werd het Land veroordeeld tot betaling van het bedrag aan Factor Plus, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2014. Daarnaast werd het Land veroordeeld in de proceskosten van [eiseres]. Het vonnis werd uitgesproken op 10 juni 2015 door mr. W.J. Noordhuizen, en is uitvoerbaar bij voorraad.