ECLI:NL:OGEAA:2015:90

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
10 juni 2015
Publicatiedatum
19 juni 2015
Zaaknummer
K.G. no. 919 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake kinderalimentatie en financiële verplichtingen tussen ouders na relatiebreuk

In deze zaak, die op 10 juni 2015 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een vrouw en een man, die beiden in Aruba wonen en een minderjarig kind hebben. De vrouw, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N.S. Gravenstijn, heeft de man aangeklaagd om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, geboren op 20 maart 2012. De vrouw heeft verzocht om een maandelijkse bijdrage van Afl. 650,- en een voorschot van Afl. 9.950,- voor achterstallige betalingen met betrekking tot de hypotheek, persoonlijke lening en andere kosten. De man heeft verweer gevoerd, maar het gerecht heeft geoordeeld dat hij voldoende draagkracht heeft om bij te dragen aan de kosten van de minderjarige.

De rechter heeft vastgesteld dat de totale behoefte van de minderjarige Afl. 855,- per maand bedraagt, en dat de man, gezien zijn inkomen van Afl. 4.316,- netto per maand, in staat is om deze bijdrage te leveren. De vrouw heeft echter geen draagkracht om bij te dragen aan de kosten van de minderjarige. Het gerecht heeft daarom de man veroordeeld om de gevraagde bijdrage van Afl. 650,- per maand te betalen, te voldoen via de Voogdijraad.

Daarnaast heeft de rechter geoordeeld dat de man ook het voorschot van Afl. 9.950,- aan de vrouw moet betalen, aangezien zij de kosten van de hypotheek en andere verplichtingen alleen heeft gedragen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2015.

Uitspraak

Vonnis van 10 juni 2015
K.G. no. 919 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in kort geding tussen:
[eiseres],
wonende te Aruba,
eiseres, hierna ook te noemen: de vrouw,
gemachtigde: mr. N.S. Gravenstijn,
en
[gedaagde],
wonende te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: de man,
procederend in persoon.

1.DE PROCEDUREHet verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift met producties ingediend op 5 mei 2015;
- een set producties ingediend op 21 mei 2015 aan de zijde van de vrouw;
- de aantekeningen van de behandeling ter terechtzitting op
27 mei 2015, alwaar zijn verschenen de vrouw bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd en de man;
- een faxbericht van de zijde van de vrouw van 3 juni 2015 waaruit blijkt dat zij haar eis aanpast, althans verminderd.
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Uit de vrouw is op 20 maart 2012 in Aruba geboren
[het minderjarig kind], (hierna: de minderjarige). De vrouw heeft van rechtswege het gezag over de minderjarige.
2.2
Partijen hadden een affectieve relatie welke is geëindigd. Tijdens de relatie en ten gevolge er van is de minderjarige geboren.
2.3
Partijen hebben samen een woning, een hypotheekschuld en een persoonlijke lening bij de Aruba Bank.
2.4
Partijen hebben voor wat betreft de woning afgesproken dat die verkocht zal gaan worden aan een derde en dat de vrouw en de minderjarige tot die tijd in de woning zullen blijven wonen.

3.HET VERZOEK EN DE BEOORDELING DAARVAN

3.1
De vrouw heeft, na wijziging van eis, het gerecht verzocht om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
de man te veroordelen met ingang van de datum van indiening van het verzoek per maand en per vooruitbetaling te voldoen, een voorschot te betalen van bedrag van Afl. 650,- voor wat betreft een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige;
en om de man te veroordelen om bij wijze van voorschot een bedrag van Afl. 9.950,- aan de vrouw te voldoen voor wat betreft achterstallige hypothecaire aflossingen, achterstallige aflossingen op de persoonlijke lening, de brandverzekering en opvangkosten voor de minderjarige over de maanden september tot en met mei 2015
en om te bepalen dat de man, tot aan de verkoop van de woning, aan de vrouw voldoet de helft van de maandelijkse hypothecaire aflossingen en de aflossingen van de persoonlijke lening en de brandverzekering,
met de hoofdelijke veroordeling van de man in de kosten van het geding.
3.2
De man heeft verweer gevoerd.
3.3
Voor wat betreft de bijdrage in de kosten van de minderjarige wordt geoordeeld dat van spoedeisend belang voldoende gebleken is. Gelet op de leeftijd van de minderjarige wordt uitgegaan van een behoefte van in ieder geval Afl. 450,- te vermeerderen met eventuele bijzondere kosten. In dit geval betreft dat de opvangkosten van Afl. 405,- per maand. In totaal is de behoefte van de minderjarige derhalve Afl. 855,- per maand. Partijen dienen beide, naar rato van hun draagkracht, aan de behoefte van de minderjarige te voldoen.
3.3.1
Ter zitting heeft de man verklaard ongeveer Afl. 3.700,- per maand te verdienen en heeft hij verklaard vakantiegeld en een dertiende maand te ontvangen. Het inkomen van de man wordt daarom bepaald op een bedrag van Afl. 4.316,- netto, per maand. Aan lasten heeft de man aangegeven een bedrag van Afl. 800,- per maand aan zijn ouders te betalen ter zake “huur”. Overige leningen van de man worden niet afgelost, aldus de man ter zitting. De man heeft dan ook voldoende draagkracht om een bijdrage te leveren in de behoefte van de minderjarige.
3.3.2
Uit de door de vrouw overlegde stukken blijkt van een inkomen van Afl. 4.130,31 netto per maand. Aan relevante lasten aan haar zijde wordt rekening gehouden met de maandelijkse hypotheekaflossing inclusief de brandverzekering, de aflossing van de personal loan, de levensverzekering (er van uitgaande dat die ook is bedoeld ten behoeve van de aflossing van de woning), en de aflossing voor de lening voor een auto. Van overige aflossingen is niet, dan wel onvoldoende concreet gebleken, die worden daarom niet bij de berekening meegenomen. Rekening houdend met een normbedrag waarvan de vrouw geacht wordt te kunnen leven, komt zij maandelijks te kort. Van haar kant is er derhalve geen draagkracht om bij te kunnen dragen in het vervullen van de behoefte van de minderjarige.
3.3.3
De conclusie uit bovenstaande moet zijn dat de man de gehele behoefte van de minderjarige zou moeten en ook kan voldoen. De vrouw heeft evenwel “slechts” om een bijdrage van Afl. 650,- verzocht. Dat bedrag zal de man dan ook worden opgedragen te betalen. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat de man die bijdrage betaald via de Voogdijraad.
3.4
Voor wat betreft hetgeen overigens gevorderd is wordt geoordeeld dat nu gebleken is dat de man tot en met mei van dit jaar, zijn deel van de bijdrage aan de aflossingen van de hypotheekschuld, de brandverzekering, de persoonlijke lening en de kosten van de kinderopvang, niet heeft gedragen en nu gebleken is dat de vrouw die aflossingen alleen heeft gedaan en daardoor in de financiële problemen is gekomen, er grond is aan haar, bij wijze van voorschot, het gevraagde bedrag toe te kennen. De hoogte van het gevorderde bedrag is niet betwist. Doordat de vrouw ook het deel van de man heeft betaald heeft zij in zekere zin vermogensschade geleden. Aangezien partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de genoemde schulden kan de vrouw, het deel dat zij voor de man heeft betaald op hem verhalen. In zoverre zal de vordering onder d, bij wijze van voorschot, worden toegewezen.
3.5
Voor hetgeen de vrouw onder e heeft verzocht ziet het gerecht geen grond. Zodra de vrouw de toekomstige schulden van partijen betaald heeft, kan zij het deel van de man op de man verhalen. Dat is echter nu niet aan de orde.
Zou de man niet betalen en de vrouw ook niet, dan is het aan de schuldeisers om partijen of een van partijen aan te spreken in rechte.
3.6
De proceskosten zullen worden gecompenseerd nu het een familiekwestie betreft.

4.DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht, recht doende in kort geding, derhalve uitvoerbaar bij voorraad:
4.1
bepaalt de dat man, ingaande 5 mei 2015, per maand bij vooruitbetaling te voldoen, een bedrag van Afl. 650,- betaalt aan de Voogdijraad, ten behoeve van de voorlopige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige;
4.2
bepaalt dat de man aan de vrouw, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, binnen twee weken na dagtekening van dit vonnis, betaald een bedrag van Afl. 9.950,-, zijnde een voorschot op schadevergoeding;
4.3
compenseert de proceskosten aldus dat ieder der partijen de eigen kosten zal dragen;
4.4
wijst hetgeen meer of anders is verzocht af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Mol rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 juni 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.