ECLI:NL:OGEAA:2015:61

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
1 juni 2015
Publicatiedatum
5 juni 2015
Zaaknummer
BBZ nr. 2012/66883 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grondbelasting en vrijstelling bij onroerende zaak in huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak gaat het om een geschil over de grondbelasting die is opgelegd aan belanghebbende, die eigenaar is van een onroerende zaak. De onroerende zaak is eigendom van belanghebbende, maar valt onder de huwelijksgoederengemeenschap met zijn echtgenote. De Inspecteur der Belastingen heeft een aanslag grondbelasting opgelegd voor het jaar 2012, waarbij een vrijstelling van Afl. 60.000 is toegepast. Belanghebbende is in bezwaar gegaan tegen deze aanslag, maar de Inspecteur heeft de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze uitspraak op bezwaar.

Tijdens de zitting is het standpunt van belanghebbende dat de aanslag ook op naam van zijn echtgenote had moeten worden gesteld, omdat zij mede-eigenaar is van de onroerende zaak. De Inspecteur daarentegen stelt dat de bestuursbevoegdheid over de onroerende zaak bepalend is voor de belastingplicht en dat deze ligt bij de persoon op wiens naam de onroerende zaak staat ingeschreven.

De rechters hebben geoordeeld dat belanghebbende terecht als genothebbende krachtens zakelijk recht is aangemerkt en dat de vrijstelling van Afl. 60.000 slechts eenmaal kan worden toegepast. De andere echtgenoot kan niet als belastingplichtige worden aangemerkt. Het beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard, en de uitspraak is gedaan op 1 juni 2015.

Uitspraak

Uitspraak van 1 juni 2015
BBZ nr. 2012/66883 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
X,te Aruba,
BELANGHEBBENDE,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,
zetelend in Aruba, hierna te noemen: de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 27 juli 2012 een aanslag grondbelasting opgelegd voor het jaar 2012.
1.2
Belanghebbende is op 27 september 2012 in bezwaar gekomen tegen de aanslag. Bij uitspraak op bezwaar van 13 september 2013 heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is op 13 november 2013 tijdig in beroep gekomen tegen deze uitspraak op bezwaar.
1.4
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5
Ter zitting van 21 november 2014 te Oranjestad zijn verschenen belanghebbende, vergezeld door X-Z, en namens de Inspecteur mr. B. Richard.
1.6
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota ingediend en voorgedragen.

2.DE TUSSEN PARTIJEN VASTSTAANDE FEITEN

2.1.
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2.
De aanslag grondbelasting is opgelegd aan belanghebbende als eigenaar van de onroerende zaak A (hierna; de onroerende zaak) naar een waarde van Afl. 447.854,25. Belanghebbende staat als eigenaar van de onroerende zaak ingeschreven in het kadaster.
2.3.
Belanghebbende en zijn echtgenote X-Y zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. De onroerende zaak is de woning van belanghebbende en zijn echtgenote en staat op naam van belanghebbende. De aanslag is opgelegd aan belanghebbende als eigenaar en daarbij is eenmaal de vrijstelling van Afl. 60.000 toegepast, als bedoeld in artikel 11, lid 2, van de Landsverordening grondbelasting. De heffingsgrondslag was derhalve Afl. 387.854,25 en de aanslag beliep Afl. 1.551,40.

3.GESCHIL

Tussen partijen is in geschil of tweemaal de vrijstelling van Afl. 60.000 moet worden toegepast.

4.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

4.1
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.
4.2
Belanghebbende heeft gesteld dat aan de tenaamstelling van de aanslag had moeten worden toegevoegd “en anderen” omdat zijn echtgenote, door de huwelijksgoederengemeenschap, mede-eigenaar is van de onroerende zaak. Hij verwijst daarvoor naar de uitspraak van de Raad van 28 juli 2000, nr. 1999-101.
4.3
De Inspecteur stelt dat wordt aangesloten bij de bestuursbevoegdheid over de onroerende zaak en dat daarvoor beslissend is op wiens naam de onroerende zaak is gesteld.

5.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

5.1.
De onroerende zaak is door belanghebbende verworven. Belanghebbende heeft dan het bestuur over deze, tot de huwelijksgemeenschap behorende, zaak (artikel 1:97 lid 1 BW van Aruba). De aan hem toekomende bestuursbevoegdheden als vermeld in artikel 1:90 lid 2 BW van Aruba, brengen mee dat hij dient te worden aangemerkt als de genothebbende krachtens zakelijk recht van de onroerende zaak en daarmee als de belastingplichtige voor de grondbelasting. De niet bestuursbevoegde andere echtgenoot heeft ‘het genot en gebruik overeenkomstig de huwelijksverhouding’ (artikel 1:90 lid 2 BW van Aruba) maar kan uit dien hoofde niet worden aangemerkt als genothebbende krachtens zakelijk recht van de onroerende zaak. De andere echtgenoot, in casu X-Y, is dan ook niet belastingplichtig in de zin van artikel 12 van de Landsverordening grondbelasting.
5.2.
Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende terecht alleen als genothebbende krachtens zakelijk recht in de leggers is ingeschreven en terecht slechts eenmaal de vrijstelling van Afl. 60.000 is toegepast. Het gelijk is aan de inspecteur.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart het beroep ongegrond,
Deze uitspraak is gegeven door mrs. S. Verheijen, T. Groeneveld en A. Beukers-van Dooren, rechters in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juni 20152015, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. Hoogenbergen.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17b Landsverordening beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening dan wel toezending naar de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17c Landsverordening beroep in belastingzaken).