ECLI:NL:OGEAA:2015:490

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
4 november 2015
Publicatiedatum
16 november 2015
Zaaknummer
K.G. no. 2280 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over opheffing van beslag en tegenvordering van werkgever

In deze zaak heeft de eiser, een voormalig werknemer van Romar Trading Company N.V., een kort geding aangespannen om het door Romar gelegde beslag op te heffen. De eiser, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.A.R. Bryson, betwistte de tegenvordering van Romar, die stelde dat de eiser tijdens zijn dienstverband gelden en goederen had verduisterd. De eiser had zijn arbeidsovereenkomst met Romar beëindigd per 11 mei 2015, met een beëindigingsvergoeding van Afl. 14.269,93. Romar had echter een tegenvordering ingediend ter hoogte van Afl. 20.767,63, wegens vermeende verduistering door de eiser. De rechter heeft op 4 november 2015 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de vordering van de eiser werd afgewezen. De rechter oordeelde dat de eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat het door Romar ingeroepen recht ondeugdelijk was. De rechter benadrukte dat het belang van Romar bij handhaving van het beslag zwaarder woog dan het belang van de eiser bij opheffing van het beslag. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Romar werden begroot op Afl. 1.500,00.

Uitspraak

Vonnis van 4 november 2015
K.G. no. 2280 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
Vonnis in kort geding tussen:
[eiser],
wonende te Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen:
[eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. J.A.R. Bryson,
en
de naamloze vennootschap
ROMAR TRADING COMPANY N.V.,
gevestigd te Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: “Romar”,
gemachtigde: de advocaat mr. W.G.T.M. Kloes.

1.DE PROCEDURE

1.1 [
gedaagde] heeft op 2 oktober 2015 een verzoekschrift ingediend. Op 23 oktober 2015 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar partijen, bijgestaan door hun gemachtigden het woord hebben gevoerd aan de hand van de overgelegde pleitnotities en waar zij op elkaars stellingen hebben gereageerd, althans kunnen reageren.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
gedaagde] is in dienst geweest van Romar als chauffeur. Hij moest in zijn functie goederen afleveren bij klanten en betalingen in ontvangst nemen. De van de klanten ontvangen gelden diende hij aan Romar af te dragen.
2.2
Partijen hebben de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden beëindigd per 11 mei 2015 tegen betaling door Romar aan [gedaagde] van een bruto beëindigingsvergoeding van Afl. 14.269,93.
2.3
Romar heeft [gedaagde] via zijn toenmalige gemachtigde op 19 juni 2015 bericht dat zij een tegenvordering op [gedaagde] heeft ter zake van tijdens dienstbetrekking door [gedaagde] verduisterde gelden en/of goederen ter hoogte van Afl. 20.767,63.
2.4
Romar heeft op 11 september 2015 een bedrag van Afl. 14.269,93 uitbetaald aan een voormalige gemachtigde van [gedaagde], de heer R.E.B. Gibbs, omdat deze zich namens [gedaagde] tegen verrekening verzette en dreigde de ontbinding van de beëindigingsovereenkomst in te zullen roepen. Gibbs voornoemd heeft [gedaagde] van de betaling in het ongewisse gelaten en de ontvangen gelden niet afgedragen aan [gedaagde].
2.5
Romar heeft na daartoe bekomen verlof op 21 september 2015 voor Afl. 27.000,00 conservatoir derdenbeslag doen leggen onder de huidige werkgever van [gedaagde], J.O. Caribbean Overseas N.V.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
[gedaagde] vordert, samengevat, dat het gerecht bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, het door Romar gelegde beslag opheft, dan wel Romar veroordeelt (het gerecht begrijpt: gebiedt) het gelegde beslag op te heffen, zulks op straffe van een dwangsom, met veroordeling van Romar in de proceskosten.
3.2 [
gedaagde] stelt dat Romar geen tegenvordering op hem heeft. [gedaagde] betwist dat hij gelden of goederen heeft verduisterd.
3.3
Romar concludeert dat het gerecht de vordering van [gedaagde] zal afwijzen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Romar stelt dat aanleiding voor de beëindiging van het dienstverband was dat [gedaagde] 20 dozen Amstel had verduisterd. Na het ondertekenen van de beëindigingsovereenkomst heeft Romar ontdekt dat [gedaagde] meer onregelmatigheden heeft gepleegd. [gedaagde] heeft op verschillende momenten goederen afgeleverd zonder de door de klanten betaalde gelden af te dragen. [gedaagde] heeft ook in één geval bepaalde goederen van Romar, volgens de verklaring van klant, niet bij de klant afgeleverd en de goederen ook niet teruggebracht bij Romar. [gedaagde] heeft geen verklaringen voor de tekorten kunnen geven.
3.4
Op de stellingen van partijen zal voor zover nodig in het hiernavolgende worden ingegaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
Van spoedeisend belang is genoegzaam gebleken.
4.2
Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van het kort geding aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is. Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.3 [
gedaagde] heeft in kort geding onvoldoende aannemelijk weten te maken dat het door Romar ingeroepen recht ondeugdelijk is. [gedaagde] heeft geen op voorhand aannemelijke verklaring kunnen geven voor de ontstane tekorten, terwijl zijn stelling dat het voor hem als chauffeur niet mogelijk is geweest om gelden te ontvreemden in kort geding onvoldoende aannemelijk is geworden. Een en ander zal in een bodemprocedure nader moeten worden onderzocht. Een afweging van de wederzijdse belangen dient in het kader van dit kort geding in het voordeel van Romar uit te vallen. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.4 [
gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, welke aan de zijde van Romar worden begroot op Afl. 1.500,00 aan gemachtigdensalaris.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht, recht doende in kort geding:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, welke kosten tot op heden aan de zijde van Romar worden begroot op Afl. 1.500,00 aan salaris van de gemachtigde;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Schoemaker, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 4 november 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.