ECLI:NL:OGEAA:2015:424

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
9 oktober 2015
Publicatiedatum
26 oktober 2015
Zaaknummer
P-2015/05972, 322 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit van verdovende middelen en vuurwapen in Aruba

In deze Arubaanse strafzaak is de verdachte op 9 oktober 2015 veroordeeld voor het bezit van verdovende middelen en een vuurwapen. De verdachte, die op 25 april 2015 werd aangehouden, had cocaïne en hennep in zijn bezit, evenals een revolver met munitie. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Tijdens de rechtszitting werd een beroep gedaan op bewijsuitsluiting vanwege een onherstelbaar vormverzuim, omdat de opsporingsambtenaren zonder geldige machtiging de woning van de verdachte binnentreden. Het gerecht oordeelde dat, hoewel er sprake was van een vormverzuim, de ernst ervan gering was en dat er geen rechtsgevolgen aan verbonden hoefden te worden. De verdachte werd schuldig bevonden aan opzettelijk handelen in strijd met de Landsverordening Verdovende Middelen en de Vuurwapenverordening. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en bepaalde dat de inbeslaggenomen drugs en het vuurwapen onttrokken aan het verkeer zouden worden. De beslissing werd genomen met inachtneming van de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, waarbij het gerecht de verdachte aansprakelijk hield voor zijn rol in het in stand houden van een gewelddadig circuit van verdovende middelen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres],
thans alhier gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2015. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.G. Illes.
De officier van justitie, mr. B.J. Schmitz, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van de feiten 1, 2 en 3 te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest.
Voorts is onttrekking aan het verkeer en verbeurdverklaring gevorderd van de hierna te noemen inbeslaggenomen voorwerpen.
De raadsman heeft het woord ter verdediging gevoerd.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd:
1. dat hij op of omstreeks 25 april 2015 in Aruba al dan niet opzettelijk een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een stof als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Landsverordening Verdovende Middelen of in de regeling Aanwijzing Verdovende Middelen I, althans enig zout van cocaïne als vorenbedoeld, in bezit en/of aanwezig heeft gehad;
(artikel 3 van de Landsverordening Verdovende middelen)
2. dat hij op of omstreeks 25 april 2015 in Aruba opzettelijk hennep, althans enige gebruikelijke bereiding waaraan de hars die uit hennep wordt getrokken ten grondslag ligt, als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Landsverordening Verdovende Middelen of in de regeling Aanwijzing Verdovende Middelen I, in bezit en/of aanwezig heeft gehad;
(artikel 4 van de Landsverordening verdovende middelen)
3. dat hij op of omstreeks 25 april 2015 in Aruba voorhanden heeft gehad een revolver (serienummer D842342 en/of een (of meer) scherpe patro(o)n(en) (kaliber 38 special), in elk geval een vuurwapen en/of munitie als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Vuurwapenverordening;
(artikel 3 van de Vuurwapenverordening)

3.Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke vereisten voldoet en dus geldig is.
Bevoegdheid van het gerecht
Krachtens de wettelijke bepalingen is het gerecht bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Redenen voor schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging gebleken.

4.Bewijsbeslissingen

Bewezenverklaring
Het gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht:
1. dat hij op
of omstreeks25 april 2015 in Aruba
al dan nietopzettelijk een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een stof als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Landsverordening Verdovende Middelen
of in de regeling Aanwijzing Verdovende Middelen I,
althans enig zout van cocaïne als vorenbedoeld, in bezit en
/ofaanwezig heeft gehad;
2.
dat hij op
of omstreeks25 april 2015 in Aruba opzettelijk hennep,
althans enige gebruikelijke bereiding waaraan de hars die uit hennep wordt getrokken ten grondslag ligt,als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Landsverordening Verdovende Middelen
of in de regeling Aanwijzing Verdovende Middelen I, in bezit en
/ofaanwezig heeft gehad;
3. dat hij op
of omstreeks25 april 2015 in Aruba voorhanden heeft gehad een revolver (serienummer D842342 en
/of een (of meer)scherpe patro
(o)n
(en
)(kaliber 38 special),
in elk geval een vuurwapen en/of munitie als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Vuurwapenverordening;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, zoals doorgestreept in de tekst, is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

5.Bewijsmiddelen

De bewijsmiddelen zullen in geval van hoger beroep in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
Bewijsoverwegingen
Door de verdediging is bepleit dat het gerecht zal overgaan tot bewijsuitsluiting als bedoeld in artikel 413, vijfde lid, onder b van het Wetboek van Strafvordering en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Door de opsporingsambtenaren is in de woning van verdachte binnengetreden zonder machtiging van de officier van justitie of de rechter-commissaris, terwijl de door de in de woning aanwezige manspersoon verleende toestemming voor het binnentreden niet rechtsgeldig is geweest. Die persoon was immers geen bewoner van de woning en dus niet bevoegd was tot het geven van toestemming tot binnentreden. Er is sprake van onrechtmatig binnentreden van een woning, wat een vormverzuim betreft dat zich niet voor achteraf herstel leent. Aldus de raadsman betreft dit een ernstige schending van een belangrijk strafvorderlijk voorschrift als gevolg waarvan verdachte aanzienlijk in zijn verdediging is geschaad. De raadsman bepleit om die reden tot bewijsuitsluiting van het bij die onrechtmatige huiszoeking verkregen bewijs en vervolgens tot vrijspraak van de verdachte, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor een bewezenverklaring resteert.
Het gerecht dient allereerst te beoordelen of in het onderhavige geval sprake is van een vormverzuim.
Het gerecht stelt, naar aanleiding van het proces-verbaal van aanhouding van 25 april 2015, het volgende vast.
- In het kader van de actie ‘preventief fouilleren’ werd in de woning gelegen aan de [adres] door een deuropening op een tafel een hoeveelheid transparante zakjes met als inhoud een witkleurige substantie waargenomen. Het was de verbalisant ambtshalve bekend dat op die manier cocaïne wordt verkocht aan derden.
- De verbalisanten zagen dat aan de hoofdagent Ridderstaat en de onderinspecteur De Mey toestemming werd gegeven tot betreden van de betreffende woning.
Uit een proces-verbaal van bevindingen van 26 april 2015 blijkt het volgende.
- De verbalisanten herkenden de woning als een woning die bij hen bekend staat als een woning waar verdovende middelen aan derden worden verkocht.
- Door een onbekende man is toestemming gegeven om de woning te betreden en te onderzoeken.
Voorts blijkt uit het dossier dat in de woning vervolgens een hoeveelheid verdovende middelen en een vuurwapen is aangetroffen. Van de persoon die toestemming tot binnentreden heeft verleend, [persoon X], is achteraf gebleken dat dit niet de rechtmatige bewoner van de woning betrof en door hem geen toestemming kon worden verleend, doch enkel verdacht hiertoe bevoegd was.
Nadat door de opsporingsambtenaren de mogelijke aanwezigheid van verdovende middelen werd waargenomen, is de situatie bevroren en om bijstand verzocht. Vaststaat dat er geen machtiging werd verleend tot binnentreden, doch dat de opsporingsambtenaren er vanuit zijn gegaan dat de persoon die toestemming verleende tot het binnentreden, bevoegd was daartoe. Uit het dossier blijkt echter niet dat door de opsporingsambtenaren daadwerkelijk onderzoek is gedaan naar de bevoegdheid van de persoon tot het geven van toestemming tot binnentreden door, bijvoorbeeld, op zijn minst na te gaan of hij wel een rechtmatige bewoner van de woning betrof. Hiermee is vast komen te staan dat de woning van verdachte is betreden zonder dat was voldaan aan de wettelijke vereisten. Door de opsporingsambtenaren is inbreuk gemaakt op een belangrijk strafvorderlijk voorschrift waardoor het gerecht vaststelt dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.
Bij de beantwoording van de vraag of, en zo ja welk, rechtsgevolg aan dit vormverzuim moet worden verbonden dient rekening te worden gehouden met de in lid 7 van artikel 413 Sv genoemde factoren en de jurisprudentie van de Hoge Raad aangaande vormverzuimen, namelijk het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Het gerecht stelt voorop dat door de verdediging niet is aangevoerd welke norm is geschonden met het door de verdediging gestelde vormverzuim en welk specifiek nadeel door de verdachte met die schending is geleden. Conform vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang, zodat een eventuele schending van dit belang als gevolg van een vormverzuim niet een nadeel oplevert als bedoeld in artikel 413, vijfde lid Sv.
Bij de beoordeling van de ernst van dit verzuim, namelijk het binnentreden zonder een daarvoor voorafgaand afgegeven machtiging of daarvoor verleende toestemming, kan ingevolge jurisprudentie van de Hoge Raad, van belang zijn of door de bevoegde autoriteit een machtiging zou zijn verleend. Uit concrete gegevens dient aannemelijk te worden dat in de gegeven omstandigheden de benodigde machtiging hoogstwaarschijnlijk zou zijn verleend [1] . Het gerecht acht in casu van belang dat door de opsporingsambtenaar de aanwezigheid van verdovende middelen werd waargenomen en de woning in kwestie bij justitie bekend staat als een woning waaruit verdovende middelen worden verkocht. Het gerecht acht het gezien die omstandigheden aannemelijk dat de machtiging ook door de bevoegde autoriteiten zou zijn verleend en beschouwt de ernst van het vormverzuim om die reden dan ook als gering.
Nu door de verdediging niet is aangevoerd welk concreet nadeel het vormverzuim heeft veroorzaakt, terwijl niet valt in te zien op welke wijze verdachte door het vormverzuim tekort is gedaan in zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak, en daarnaast de ernst van het vormverzuim als gering dient te worden beschouwd, komt het gerecht tot te slotsom dat aan het vormverzuim geen rechtsgevolgen zullen worden verbonden. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.

6.Kwalificatie en strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
1. opzettelijk handelen in strijd met artikel 3 van de Landsverordening verdovende middelen,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van deze Landsverordening.
2. opzettelijk handelen in strijd met artikel 4 van de Landsverordening verdovende middelen,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van deze Landsverordening.
3. overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van deze Landsverordening.
Het bewezenverklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.

8.Oplegging van straf of maatregel

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Het is een feit van algemene bekendheid, waarmee verdachte eveneens bekend wordt geacht, dat verdovende middelen zeer schadelijke zijn voor de gezondheid. Voorts vormen verdovende middelen de spil in een circuit van geweld en leed, welk circuit de oorzaak van veel onrust en onveiligheid is binnen de maatschappij. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van dit gewelddadige circuit, waarbij verdachte het tevens genoodzaakt achtte een vuurwapen voorhanden te houden. Hiermee heeft verdachte verder bijgedragen aan het veroorzaken van angst en onveiligheid binnen de maatschappij. Het gerecht rekent verdachte dit handelen zwaar aan.
Oplegging van een vrijheidsontnemende straf is op zich geïndiceerd.
Ten voordele van verdachte geldt dat hij hier te lande voor soortgelijke feiten niet eerder is veroordeeld.
Alles afwegende kan niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan gevangenisstraf van na te melden duur.
Het gerecht zal een deel van deze straf voorwaardelijk opleggen teneinde verdachte in te scherpen zich gedurende de proeftijd niet weer aan misdrijf schuldig te maken.

9.Inbeslaggenomen voorwerpen

Verwezen wordt naar de bij dit vonnis gehechte bijlage van de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
A.
Onttrekking aan het verkeer
Ten aanzien van de inbeslaggenomen drugs, de munitie en het wapen zal onttrekking aan het verkeer worden uitgesproken, omdat de tenlastegelegde feiten met betrekking tot die voorwerpen is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
B.
Verbeurdverklaring
De inbeslaggenomen voorwerpen genoemd onder 3, 4, 5, 15, 17 en 41 van de bijlage, waarvan ter terechtzitting is gebleken dat die tot het begaan van het misdrijf zijn vervaardigd of bestemd, zullen verbeurd worden verklaard.
C.
Teruggave
De teruggave zal worden gelast van de inbeslaggenomen voorwerpen genoemd onder 1, 6, 7, 8, 9, 11, 12, 16, 20, 21, 22, 23 met uitzondering van horloge en juwelen, 24, 25, 28, 29, 31, 32, 35, 36, 38, 40 (voor zover hierna niet anders bepaald), 42 van de bijlage en het inbeslaggenomen geld aan de verdachte, nu deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.
De teruggave zal worden gelast van de inbeslaggenomen voorwerpen genoemd onder 19, 30, 37 en 40 voor wat betreft het paspoort, van de bijlage aan de rechtmatige eigenaren.
D.
Niet in staat te beslissen
Het gerecht acht zich niet in staat te beslissen over de inbeslaggenomen voorwerpen genoemd onder 10, 13, 14, 18, 23 voor wat betreft het horloge en de juwelen, 26, 27, 33, 34, 39 en 40 voor wat betreft het horloge, van de bijlage.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn mede gegrond op de artikelen 1:13, 1:19, 1:20, 1:21, 1:62, 1:68, 1:74, 1:75, 1:76 en 1:224 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

Het gerecht:
verklaart bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten zoals hierboven bewezen geacht heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte hiervoor strafbaar;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hierboven omschreven;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
vijftien (15) maanden;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot
vijf (5) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast op grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op twee (2) jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip dat de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde straf;
onttrekt aan het verkeerde in rubriek 9A genoemde voorwerpen;
verklaart verbeurdde in rubriek 9B genoemde voorwerpen;
gelast de teruggaveaan de verdachte en rechthebbenden van de in rubriek 9C genoemde voorwerpen;
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M. Schoemaker en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerecht op 9 oktober 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321.