ECLI:NL:OGEAA:2015:408

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
1 juli 2015
Publicatiedatum
14 oktober 2015
Zaaknummer
2013/65228, 65220, 65219, 65217 en 65216
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hersteluitspraak inzake naheffingsaanslagen belasting op bedrijfsomzetten door een vereniging die een jachthaven exploiteert

Op 1 juli 2015 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij een vereniging die een jachthaven exploiteert, genaamd X, in beroep ging tegen naheffingsaanslagen belasting op bedrijfsomzetten (BBO) die door de Inspecteur der Belastingen waren opgelegd. De vereniging, opgericht in 1964, had bezwaar aangetekend tegen de naheffingsaanslagen en boetes over de jaren 2007 tot en met 2011. De Inspecteur had de naheffingsaanslagen opgelegd na een boekenonderzoek in 2012, waarbij werd vastgesteld dat de vereniging omzet genereerde uit verschillende activiteiten, waaronder de exploitatie van een jachthaven en een bar/restaurant. De vereniging stelde dat de naheffingsaanslagen te hoog waren en dat de omzet uit contributies, brandstof en diesel tot een bedrag van Afl. 250.000 per jaar vrijgesteld was van BBO. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat de vereniging als ondernemer voor de BBO moest worden aangemerkt.

Het Gerecht oordeelde dat het beroep van de vereniging voor het jaar 2007 ontvankelijk was, omdat de uitspraak op bezwaar niet naar de gemachtigde was verzonden. Voor de jaren 2008 tot en met 2011 waren de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Het Gerecht oordeelde dat de vereniging inderdaad BBO verschuldigd was over de omzet, maar dat er rekening gehouden moest worden met de vrijstelling voor de omzet uit contributies, brandstof en diesel. De naheffingsaanslag voor 2007 werd verminderd tot Afl. 19.601 en de boete tot Afl. 4.900. Voor de andere jaren werd het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan in raadkamer op 18 november 2014 en openbaar uitgesproken op 1 juli 2015.

Uitspraak

Uitspraak van 1 juli 2015
BBZ nrs. 2013/65228, 65220, 65219, 65217 en 65216
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
HERSTELUITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
X,gevestigd in Aruba,
BELANGHEBBENDE,
gemachtigde: mr. A,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,
zetelend in Aruba, hierna te noemen: de Inspecteur,
De uitspraak van 03 maart 2015
Op 03 maart 2015 heeft de Raad van beroep voor belastingzaken in de zaak met
nrs. 2013/65228, 65220, 65219, 65217 en 65216 schriftelijk uitspraak gedaan. Ingaande 1 januari 2015 is de Landsverordening Beroep in Belastingzaken gewijzigd (wijzigingsverordening: AB 2014 no.75) en is het Gerecht in Eerste Aanleg bevoegd geworden te oordelen over alle belastingzaken, ook de aanhangige zaken. Deze uitspraak had derhalve door het Gerecht in eerste aanleg van Aruba gedaan moeten worden.
De uitspraak van heden strekt ertoe de uitspraak van 03 maart 2015 te vervangen.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn de volgende naheffingsaanslagen belasting op bedrijfsomzetten (BBO) opgelegd:
1.2
Belanghebbende is op bovengenoemde data in bezwaar gekomen tegen de naheffingsaanslagen. De boete over 2007 is bij beschikking van 28 februari 2013 verminderd tot Afl. 6.922. Het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen en boeten over de tijdvakken 2008 tot en met 2011 is niet-ontvankelijk verklaard.
1.3
Belanghebbende is op bovengenoemde data in beroep gekomen tegen deze uitspraken op bezwaar.
1.4
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5
Ter zitting van 18 november 2014 te Oranjestad zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende en namens de Inspecteur mr. B.
1.6
Partijen hebben ter zitting pleitnota’s ingediend en voorgedragen waarvan een kopie aan de wederpartij is verstrekt.

2.DE TUSSEN PARTIJEN VASTSTAANDE FEITEN

2.1.
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2.
Belanghebbende is een vereniging, opgericht in 1964. Haar doelstelling is de bevordering van de belangstelling voor en de beoefening van de watersport in de ruimste zin des woords met alle daartoe geëigende geoorloofde middelen. Haar activiteiten bestaan uit de exploitatie van een jachthaven: zij stelt ligplaatsen voor boten ter beschikking aan haar leden, levert elektra en gasoline en exploiteert een bar/restaurant in het clubhuis. Het maximum aantal leden is 200; in de naheffingstijdvakken waren er 131 leden. Lid kunnen worden alle personen die eigenaar zijn van een zeewaardige boot van minimaal 20 voet (ca. 7 meter) die niet voor commerciële doeleinden wordt gebruikt. Voor leden die zich aanmelden, geldt een ballotagesysteem. Een nieuw lidmaatschap dient goedgekeurd te worden door het bestuur. Het entreegeld bedraagt Afl. 1.000 per lid. De leden betalen een vast bedrag aan contributie per jaar.
2.3.
Belanghebbende organiseert jaarlijks een aantal lokale viswedstrijden, internationale vistoernooien en party’s die ook toegankelijk zijn voor niet-leden.
2.4.
De bar/restaurant in het clubhuis was in de onderhavige perioden ook toegankelijk voor niet-leden. Zowel leden als niet-leden betaalden voor eten en drank. Niet-leden kregen een opslag van 20% op hun rekening. Inmiddels is het clubhuis alleen nog toegankelijk voor leden.
2.5.
De leden betalen jaarlijks een bedrag per ligplaats voor hun boot en voor de bij de ligplaats geleverde elektra en water. Incidenteel wordt (tijdelijk) tegen vergoeding voorzien in een ligplaats en elektra en water voor niet-leden.
2.6.
Diesel wordt tegen vergoeding geleverd aan leden en met een opslag, incidenteel, aan niet-leden.
2.7.
Belanghebbende geniet ook enige omzet uit verkoop van T-shirts, petten en visaas.
2.8.
In 2012 is namens de Inspecteur een boekenonderzoek bij belanghebbende verricht. Naar aanleiding daarvan zijn de onderhavige aanslagen opgelegd. De bezwaarschriften zijn ingediend door de gemachtigde. De bij de naheffingsaanslag over 2007 opgelegde boete is op 28 februari 2013 verminderd tot 25% van de nageheven BBO of Afl. 6.922. De verminderingsbeschikking is toegezonden aan het adres van belanghebbende en niet (tevens) naar de gemachtigde.
2.9.
De naheffingsaanslagen zijn in het controlerapport als volgt berekend:
Omzet
2007
2008
2009
2010
2011
Tournament
38.621
64.916
52.254
31.8
Party's
28.703
9.673
Bar
en keuken
411.089
314.232
437.968
371.158
376.739
Contributie
178.125
182.125
177.75
186.259
192.012
Elektra
13.475
16.85
13.893
16.503
23.712
Brandstof
182.003
206.414
134.454
264.734
171.214
Overig
- 89.280
11.648
22.599
15.584
9.992
Ligplaats
151.635
161.111
176.184
173.101
193.062
Nog
te ontvangen
199
159.967
Water
832
-826
Rente
4
Incidenteel
8.393
7.035
3.042
Omzet
922.967
1.127.768
1.021.311
1.059.139
969.773
BBO tarief
3%
3%
3%
1,50%
1,50%
2.1
Door een vergissing is de omzetbelasting voor 2011 berekend over een omzet
van Afl. 907.424 in plaats van Afl. 969.773.

3.GESCHIL

3.1.
Tussen partijen is in geschil:
  • of het beroep voor het tijdvak 2007 en het bezwaar voor de tijdvakken 2008 tot en met 2011 ontvankelijk zijn;
  • indien de voorgaande vraag bevestigend wordt beantwoord: of voor de BBO de omzet moet worden gesplitst in een deel afkomstig van leden waarover geen BBO verschuldigd is en een deel afkomstig van derden en restaurant-/baromzet waarover wel BBO verschuldigd is.
3.2.
Niet meer in geschil is dat de omzet uit contributie, elektra, water en diesel tot een bedrag van Afl. 250.000 per jaar is vrijgesteld van BBO op grond van het bepaalde in artikel 12, vierde lid, van de landsverordening BBO (LvBBO) en artikel 1 van de Ministeriële regeling ter uitvoering van artikel 12, vierde lid, van de LvBBO. Ook is niet meer in geschil dat ten onrechte 3% (voor de jaren 2007 tot en met 2009) respectievelijk 1,5% (voor de jaren 2010 en 2011) BBO over de omzet is nageheven en dat dat 3/103 respectievelijk 1,5/101,5 moet zijn omdat belanghebbende de nageheven BBO niet op de afnemers kan verhalen.

4.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

4.1
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.
4.2
Belanghebbende stelt dat het beroep tegen de uitspraak voor het tijdvak 2007 ontvankelijk is omdat zij pas in augustus 2013 op de hoogte kwam van het bestaan van die uitspraak doordat die niet naar de gemachtigde was gezonden en door de Inspecteur steeds de indruk was gewekt dan men nog in de bezwaarfase was. Volgens belanghebbende zijn de naheffingsaanslagen te hoog omdat slechts sprake is van optreden in het economische verkeer voor zover goederen en diensten worden geleverd aan derden omdat alleen die prestaties niet binnen de besloten kring van de vereniging worden verricht. Belanghebbende gaat wel akkoord met heffing van BBO over de volledige bar- en restaurantomzet.
4.3
De Inspecteur stelt dat het beroep voor 2007 te laat is ingediend en dat de bezwaren voor 2008 tot en met 2011 terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard wegens termijnoverschrijding. Volgens de Inspecteur is belanghebbende ondernemer voor de BBO omdat zij optreedt in het economische verkeer en is terecht nageheven, zij het dat de naheffingsaanslagen moeten worden verminderd voor zover BBO is geheven over een omzet van Afl. 250.000 per jaar en vanwege het niet verhaalbaar zijn van de BBO op de afnemers.

5.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

Formeel
5.1
Het bezwaar tegen de naheffingsaanslag over 2007 is ingediend door de gemachtigde. De Inspecteur had de uitspraak op bezwaar dan ook (tevens) aan de gemachtigde moeten zenden. Nu dat niet is gebeurd en de gemachtigde gemotiveerd heeft gesteld dat belanghebbende de uitspraak niet heeft ontvangen en dat hij het beroep heeft ingesteld zodra hij op de hoogte kwam van het bestaan van de uitspraak, is het beroep ontvankelijk.
5.2
De bezwaarschriften tegen de naheffingsaanslagen voor de tijdvakken 2008 tot en met 2011 zijn niet ingediend binnen een termijn van twee maanden na de dagtekening van de aanslagbiljetten (artikel 17, eerste lid, Algemene landsverordening belastingen). Belanghebbende heeft niets aangevoerd waaruit het Gerecht zou kunnen afleiden dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De bezwaren zijn dan terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Materieel; 2007
5.3
Ondernemer voor de BBO is een ieder die een beroep of bedrijf zelfstandig uitoefent (artikel 1, eerste lid, LvBBO). BBO is verschuldigd over bedrijfsomzetten die door ondernemers in het kader van hun bedrijf of beroep worden gerealiseerd (artikel 2 LvBBO).
5.4
Belanghebbende exploiteert een jachthaven en als onderdeel daarvan een clubhuis met bar en restaurant. Zowel de jachthaven als de bar en het restaurant waren in de onderhavige jaren toegankelijk voor en werden gebruikt door leden en niet-leden. Naar het oordeel van het Gerecht kan dan niet worden gezegd dat belanghebbende prestaties verrichtte binnen een besloten kring en dat geen sprake was van bedrijfsomzetten in de zin van artikel 2 LvBBO. Naar het oordeel van het Gerecht is geen sprake van optreden binnen een besloten kring, reeds omdat eenieder, die aan de gestelde voorwaarden voldoet, in beginsel lid van de vereniging kan worden. Derhalve kan niet worden gezegd dat de leden tot de eigen kring van belanghebbende behoren. Naar het oordeel van het Gerecht staat ook de contributie van de leden tegenover door hen te ontvangen prestaties, welk oordeel mede steun vindt in de omstandigheid dat niet-leden een toeslag betalen in bar/restaurant en bij het kopen van diesel. De contributie behoort dan ook tot de bedrijfsomzet waarover BBO verschuldigd is. Het gelijk is aan de Inspecteur.
5.5
Voor dat geval is niet in geschil dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd omdat de omzet uit contributie, brandstof en diesel, voor zover geleverd aan leden, tot een bedrag van Afl. 250.000 is vrijgesteld. Nu in alle jaren de totale omzet contributie, brandstof en elektra aanmerkelijk hoger is dan Afl. 250.000 en aannemelijk is dat verreweg het grootste deel van de omzet brandstof en elektra wordt geleverd aan leden, acht het Gerecht het redelijk in 2007 met dit bedrag rekening te houden. Daarnaast zal het Gerecht rekening houden met het gegeven dat rente is vrijgesteld van BBO en met de brutering van de omzet vanwege het feit dat de BBO niet op de afnemers kan worden verhaald. De naheffingsaanslag moet dan als volgt worden verminderd:
Omzet volgens controle 922.967
Af: -250.000
Af: rente
-4
Belaste omzet 672.963
Tarief 3/103
Verschuldigd 19.601
5.6
Bij de naheffingsaanslag is een boete opgelegd van 25% van de nageheven BBO. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende had moeten beseffen dat BBO verschuldigd was, nu de bar en het restaurant in het onderhavige jaar ook open waren voor niet-leden. Naar het oordeel van het Gerecht is sprake van een aan opzet grenzende mate van nalatigheid bij belanghebbende. Derhalve is het aan grove schuld van belanghebbende te wijten dat de verschuldigde BBO niet is betaald. Het Gerecht acht een boete van 25% van de verschuldigde BBO, zoals die thans wordt verminderd, passend en geboden. De boete wordt dan Afl. 4.900 voor 2007.
5.7
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep betreffende de naheffingsaanslag 2007 gegrond is, en het beroep betreffende de andere jaren ongegrond.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart het beroep tegen de uitspraak voor het jaar 2007 gegrond, vernietigt die uitspraak, vermindert de naheffingsaanslag over 2007 tot Afl. 19.601 en vermindert de boete voor dat jaar tot Afl. 4.900 en verklaart het beroep voor de overige jaren ongegrond.
Aldus gedaan in raadkamer op 18 november 2014 door mrs. S. Verheijen, T. Groeneveld en A. Beukers-van Dooren in tegenwoordigheid van de griffier L.H. Hoogenbergen en uitgesproken in het openbaar op 01 juli 2015.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17b Landsverordening beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening dan wel toezending naar de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17c Landsverordening beroep in belastingzaken).