ECLI:NL:OGEAA:2015:406

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
1 juli 2015
Publicatiedatum
14 oktober 2015
Zaaknummer
2013/61782, 61784 en 61785
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hersteluitspraak inzake aftrekbaarheid van managementvergoeding in winstbelastingzaak

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 1 juli 2015 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen X N.V. en de Inspecteur der Belastingen. De zaak betreft de aftrekbaarheid van een managementvergoeding die door X N.V. aan Z Corporation is betaald. X N.V. had bezwaar aangetekend tegen aanslagen in de winstbelasting voor de jaren 2003 tot en met 2005, die eerder door de Inspecteur waren opgelegd. De Inspecteur had de bezwaren ongegrond verklaard, waarna X N.V. in beroep ging. De kern van het geschil was of de managementvergoeding aftrekbaar was, gezien de bepalingen in de Landsverordening Winstbelasting (LVW). Het Gerecht oordeelde dat de managementvergoeding aftrekbaar was, omdat deze niet was verschuldigd aan een verbonden persoon in de zin van artikel 6 LVW. Het Gerecht vernietigde de eerdere uitspraken van de Inspecteur en verminderde de aanslagen winstbelasting tot de door belanghebbende aangegeven belastbare winsten. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de definitie van verbondenheid strikt te interpreteren in het kader van belastingaftrekken.

Uitspraak

Uitspraak van 1 juli 2015
BBZ nrs. 2013/61782, 61784 en 61785
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
HERSTELUITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
X N.V.,gevestigd in Aruba,
BELANGHEBBENDE,
gemachtigde: mr. S,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,
zetelend in Aruba, hierna te noemen: de Inspecteur,
De uitspraak van 11 maart 2015
Op 11 maart 2015 heeft de Raad van beroep voor belastingzaken in de zaak met
nrs. 2013/61782, 61784 en 61785 schriftelijk uitspraak gedaan. Ingaande 1 januari 2015 is de Landsverordening Beroep in Belastingzaken gewijzigd (wijzigingsverordening: AB 2014 no.75) en is het Gerecht in Eerste Aanleg bevoegd geworden te oordelen over alle belastingzaken, ook de aanhangige zaken. Deze uitspraak had derhalve door het Gerecht in eerste aanleg van Aruba gedaan moeten worden.
De uitspraak van heden strekt ertoe de uitspraak van 11 maart 2015 te vervangen.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2003 tot en met 2005 met dagtekening 30 november 2009 aanslagen in de winstbelasting opgelegd.
1.2
Belanghebbende is op 29 januari 2010, derhalve tijdig, in bezwaar gekomen tegen de aanslagen.
1.3
Op 18 januari 2013 is belanghebbende tijdig in beroep gekomen tegen de fictieve weigering tot het doen van uitspraken op bezwaar. De Inspecteur heeft op 17 november 2014 alsnog uitspraak gedaan op de bezwaarschriften en deze ongegrond verklaard.
1.4
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5
Ter zitting van 18 november 2014 te Oranjestad zijn verschenen mr. S als gemachtigde, vergezeld van mr. A en als Inspecteur mr. B, vergezeld van mr. C.
1.6
Gemachtigde heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd, die tot de gedingstukken wordt gerekend.

2.DE TUSSEN PARTIJEN VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende bezat tot 2005 alle aandelen in Y N.V. Contractueel had
belanghebbende zich ten opzichte van Y N.V. verbonden haar management te verzorgen, waartegenover Y N.V. jaarlijks een vergoeding aan belanghebbende betaalde. Op haar beurt had belanghebbende een managementovereenkomst gesloten met Z Corporation, een vennootschap naar het recht van de Verenigde Staten van Amerika (hierna: VS) en aldaar gevestigd. Krachtens deze overeenkomst verrichtte Z Corporation feitelijk de werkzaamheden die belanghebbende moest verrichten voor Y N.V. en betaalde belanghebbende haar daarvoor een jaarlijkse vergoeding. Die vergoeding bedroeg in de jaren 2003 tot en met 2005 respectievelijk 93, 93 en 96% van de door belanghebbende van Y N.V. ontvangen vergoeding.
2.3
Z Corporation heeft voor de belastingheffing in de VS een zogenoemde transparante status, d.w.z. dat het door haar behaalde resultaat niet bij haar wordt belast maar bij haar aandeelhouders.
2.4.
Alle aandelen van belanghebbende worden gehouden door T Inc. een vennootschap naar het recht van de VS en aldaar gevestigd. Alle aandelen van T Inc. en Z Corporation zijn in handen van vier leden van de familie A. Geen van deze familieleden heeft in T Inc. een aandelenbelang van een derde of meer. Tussen T Inc. en Z Corporation bestaat geen directe of indirecte aandeelhoudersrelatie, anders dan via de vier leden van de familie A.
2.5.
In de aangiften winstbelasting heeft belanghebbende de volgende resultaten vermeld:
2003
2004
2005
Commercieel resultaat
84.431
134.013
-143.703
Fiscaal resultaat
84.431
26.268
-98.543
Af: verrekening oude verliezen
84.431
26.268
Belastbaar bedrag

3.GESCHIL

Tussen partijen is na de zitting van 18 november 2014 nog slechts in geschil of aftrek van de door belanghebbende aan Z Corporation betaalde managementvergoeding afstuit op het bepaalde in artikel 6 van de Landsverordening winstbelasting (LVW).

4.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

4.1
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.
4.2
Belanghebbende voert ter ondersteuning van haar standpunt dat de aan Z Corporation betaalde managementvergoeding aftrekbaar is, aan dat deze niet is verschuldigd aan verbonden personen of lichamen in de zin van het vijfde lid van artikel 6 LVW, zodat de aftrekbeperking niet van toepassing is. Voorts wordt de door belanghebbende aan Z Corporation betaalde managementvergoeding
met inkomstenbelasting belast bij de aandeelhouders van laatstgenoemde, zodat zich tevens een omstandigheid voordoet als bedoeld in het derde lid van artikel 6 LVW, waardoor voormelde aftrekbeperking niet van toepassing is.
4.3
De Inspecteur voert ter ondersteuning van haar standpunt dat de door belanghebbende aan Z Corporation betaalde managementvergoeding bij haar geen aftrekbare last oplevert, aan dat in casu zich geen omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 6, derde lid, LVW. Letter a van voormeld artikellid is niet van toepassing. De leden van de familie A vormen een samenwerkende groep. Samen oefenen zij de zeggenschap uit in zowel Z Corporation als T Inc. In zoverre wordt, zij het niet naar de letter van de wet, voldaan aan de eisen die in het vijfde lid van artikel 6 LVW worden gesteld aan verbonden personen en lichamen. Indirect is de managementvergoeding verschuldigd aan verbonden personen, zijnde de vier leden van de familie A. Ook de omstandigheid van letter b van het derde lid van artikel 6 LVW doet zich in het onderhavige geval niet voor. Bij het ontvangende lichaam, T Inc., wordt de door belanghebbende betaalde managementvergoeding niet belast, omdat de transparante status van die vennootschap meebrengt dat belastingheffing plaatsvindt bij de aandeelhouders, zijnde de vier leden van de familie A.

5.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

5.1
Artikel 4, eerste lid van de LVW definieert, voor zover hier van belang, de genoten winst die volgens artikel 3 aan winstbelasting is onderworpen, als de som van de voordelen die onder welke naam en in welke vorm dan ook worden verkregen uit bedrijf. Het eerste lid van artikel 5 LVW noemt als op de voordelen in aftrek te brengen kosten die tot verwerving, inning en behoud daarvan. In artikel 6 LVW worden enkele kostencategorieën van aftrek uitgesloten. In dit geval speelt de aftrekuitsluiting van de vergoeding voor het genot van verleende diensten in letter f van het tweede lid van dat artikel. Die aftrekuitsluiting is echter niet van toepassing in het geval de belastingplichtige aannemelijk maakt dat zich één van de omstandigheden voordoet genoemd in artikel 6, derde lid, onder a tot en met c, LVW.
5.2
De in artikel 6, derde lid, letter a, LVW genoemde omstandigheden die de
aftrekuitsluiting opheffen betreffen onder meer het geval dat de vergoeding
voor het genot van een verleende dienst niet rechtens, danwel in feite direct of indirect is verschuldigd aan een verbonden persoon of lichaam. Het vijfde lid van artikel 6 LVW definieert onder de letters a tot en met c, de personen en lichamen die worden aangemerkt als verbonden met de belastingplichtige die een vergoeding betaalt voor het genot van een verleende dienst. In het onderhavige geval doet zich niet een situatie voor dat de vergoeding voor het genot van de verleende dienst verschuldigd wordt aan een verbonden persoon of lichaam in de zin van artikel 6, lid 5, letters a tot en met c, LVW. Naar uit de vaststaande feiten volgt heeft belanghebbende direct noch indirect een belang van een derde in Z Corporation (letter a). Direct noch indirect heeft een van de leden van de familie A of Z Corporation een belang van ten minste een derde in belanghebbende (letter b). Ten slotte heeft direct of indirect geen van de vier leden van de familie A een belang van ten minste een derde in Z Corporation en tevens zo’n belang in belanghebbende (letter c).
5.3
De in artikel 6, tweede lid, letter f, LVW opgenomen aftrekuitsluiting is zo ruim geformuleerd dat het bereik daarvan eerst vorm krijgt in daarna gegeven regels die de uitsluiting opheffen. Bij een dergelijke techniek van wetgeven past het niet om via een ruime uitleg van het begrip verbondenheid in het vijfde lid van artikel 6 LVW de in de letters a tot met c van dat artikellid genoemde gevallen, waarin die verbondenheid aanwezig wordt geacht, aan te vullen, zoals de Inspecteur in wezen bepleit. Uitgaande van hetgeen in 5.2 hiervoor is overwogen betaalde belanghebbende de managementvergoeding dan niet aan een verbonden lichaam in de zin van het vijfde lid van artikel 6 LVW, zodat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in het derde lid van dat artikel en daarmee de aftrekbeperking in het tweede lid, letter f, eveneens van dat artikel, niet van toepassing is.
5.4
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep gegrond is. De door de Inspecteur gedane uitspraken op bezwaar dienen te worden vernietigd en de aanslagen winstbelasting 2003, 2004 en 2005 moeten worden verminderd tot aanslagen naar belastbare winsten zoals door belanghebbende werden aangegeven.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht :
verklaart het beroep gegrond, vernietigt de beschikkingen waarvan beroep en vermindert de aanslagen winstbelasting 2003 tot en met 2005 tot aanslagen naar belastbare winsten conform de aangiften.
Aldus gedaan in raadkamer op 18 november 2014 door mrs. S. Verheijen, T. Groeneveld en A. Beukers-van Dooren in tegenwoordigheid van de griffier L.H. Hoogenbergen en uitgesproken in het openbaar op 01 juli 2015.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17b Landsverordening beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening dan wel toezending naar de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17c Landsverordening beroep in belastingzaken).