ECLI:NL:OGEAA:2015:40

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
19 mei 2015
Publicatiedatum
28 mei 2015
Zaaknummer
E.J. 1496 van 2014
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en familierechtelijke band in arbeidszaak

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, gaat het om een geschil tussen A, een werknemer, en zijn werkgever, de naamloze vennootschap Pepia Est N.V. A heeft Pepia aangeklaagd wegens kennelijk onredelijk ontslag. De procedure is gestart na een eerdere beschikking van 9 december 2014, waarin A de gelegenheid kreeg om bewijs te leveren van zijn familierechtelijke band met zijn grootmoeder, die in de Dominicaanse Republiek is overleden. A heeft een overlijdensakte overgelegd, maar deze was niet gelegaliseerd door een ambassade. Desondanks heeft het gerecht geoordeeld dat A voldoende bewijs heeft geleverd van zijn familierechtelijke band met de overledene.

Het gerecht heeft vastgesteld dat A zonder toestemming van Pepia naar de Dominicaanse Republiek is afgereisd voor de begrafenis van zijn grootmoeder. Dit werd door Pepia als een dringende reden voor ontslag aangevoerd. Echter, het gerecht oordeelde dat het ontslag onregelmatig was, omdat Pepia het dienstverband heeft beëindigd zonder inachtneming van de opzegtermijn. A heeft recht op loon over de opzegtermijn van een maand, wat resulteert in een bedrag van AWG 4.973,58. Daarnaast heeft A recht op een cessantia-uitkering van AWG 6.216,97, omdat er geen dringende reden voor ontslag was.

A heeft ook een vergoeding naar billijkheid gevorderd van AWG 7.460,37, maar deze vordering werd afgewezen omdat A niet voldoende feiten heeft onderbouwd die deze schade zouden rechtvaardigen. De rechter heeft de wettelijke rente toegewezen vanaf 28 maart 2014, de datum waarop Pepia in verzuim raakte. Tot slot is Pepia veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van A zijn begroot op AWG 2.250,00 voor salaris van de gemachtigde en AWG 50,00 griffierecht. De beschikking is uitgesproken op 19 mei 2015 door mr. Y.M. Vanwersch.

Uitspraak

Beschikking van 19 mei 2015
Behorend bij E.J. 1496 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
A,
wonende te Aruba,
hierna ook te noemen: A
gemachtigde: advocaat mr. Z.T.M. Arendsz-Marchena
tegen:
de naamloze vennootschap
PEPIA EST N.V.
Gevestigd te Aruba,
hierna ook te noemen: Pepia
gemachtigde: advocaat mr. H.U. Thielman

1.DE VERDERE PROCEDURE

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 9 december 2014;
- de akte aan de zijde van A;
- de contra-akte aan de zijde van Pepia.
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag beschikking zou worden gegeven.

2.DE VERDERE BEOORDELING

2.1
Voorop wordt gesteld dat het gerecht handhaaft hetgeen bij beschikking van 9 december 2014 is overwogen en beslist.
2.2
Bij deze beschikking is A in de gelegenheid gesteld om een origineel afschrift van de overlijdensakte van zijn grootmoeder - voorzien van legalisatie door de ambassade of het consulaat in de Dominicaanse Republiek - in het geding te brengen alsmede feitelijk nader te onderbouwen dat de overleden persoon daadwerkelijk zijn grootmoeder is, die hem heeft grootgebracht.
2.3
A heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en bij akte een ‘extracto de acta de defuncion’ van Junta Central Electoral, ‘direccion nacional de registro del estado civil’ van de Dominicaanse Republiek overgelegd. Hieruit blijkt dat X op …………… 2013 om 02.30 is overleden te Santiago.
2.4
Uit de overige overgelegde aktes volgt dat A door zijn biologische vader, wijlen Vasques, niet is erkend. Uit een - door een notaris opgemaakte akte gedateerd 4 maart 2015 - volgt voorts dat de zoon van wijlen X, B, A vanaf zijn geboorte kent en met wie hij een familierechtelijke relatie heeft. Ook verklaart B dat tussen A en wijlen X een familierechtelijke relatie heeft bestaan, omdat A het niet erkende kind was van C, de broer van vaderszijde van B. Ook heeft B verklaard dat A op 21 december 2013 naar de Dominicaanse republiek is afgereisd om bij het overlijden van wijlen X te kunnen zijn.
2.5
Anders dan Pepia is het gerecht van oordeel dat A door overlegging van deze aktes in voldoende mate zijn familierechtelijke band met wijlen X heeft onderbouwd. Weliswaar is de overlijdensakte niet voorzien van een legalisatie door een ambassade, doch er bestaat geen reden om te twijfelen aan de authenticiteit hiervan. Het enkele feit dat de achternaam van A niet is vermeld in zijn geboorteakte leidt evenmin tot een ander oordeel, nu aangifte van de geboorte is gedaan door zijn moeder, ten gevolge waarvan A haar achternaam kreeg. Dat A kennelijk later erkend is door A of gewettigd is door een huwelijk tussen zijn moeder en A, doet aan de band met de familieleden van zijn biologische vader niets af. Nu er evenmin redenen bestaan om aan de oprechtheid van de verklaring van de broer van zijn biologische vader te twijfelen, houdt het gerecht ervoor dat A daadwerkelijk is afgereisd vanwege het overlijden van zijn grootmoeder.
2.6
Bij beschikking d.d. 9 december 2014 is overwogen dat indien er sprake was van een familierechtelijke band tussen A en wijlen X, Pepia A toestemming had dienen te verlenen om zijn grootmoeder (desnoods kort vanwege de drukke december maand) te bezoeken. Dat A is afgereisd zonder concrete toestemming van Pepia levert in het licht van de geschetste feiten en omstandigheden dan ook geen dringende reden op.
2.7
A heeft ervoor gekozen zich te beroepen op de onregelmatigheid en de kennelijk onredelijkheid van het ontslag. Nu Pepia het dienstverband heeft beëindigd zonder inachtneming van een opzegtermijn is het ontslag onregelmatig. Dit heeft tot gevolg dat het loon over de opzegtermijn van een maand toewijsbaar is. A heeft onweersproken gesteld dat het bruto maandloon AWG 4.973,58 bedroeg, zodat dit wordt toegewezen.
2.8
A vordert voorts een bedrag ad AWG 6.216,97, zijnde de cessantia-uitkering.
Dit bedrag is eveneens toewijsbaar, nu uit het voorgaande volgt dat de dringende reden ontbrak en Pepia overigens tegen de hoogte van dit bedrag geen verweer heeft gevoerd.
2.9.
Tot slot vordert A een bedrag ad AWG 7.460,37, zijnde een vergoeding naar billijkheid. Dit bedrag wordt afgewezen, nu A deze vordering niet nader feitelijk heeft onderbouwd en aldus onduidelijk is waarom Pepia, naast het loon over de opzegtermijn en de cessantia-uitkering, tevens een vergoeding naar billijkheid zou moeten betalen. Het lag op de weg van A om feiten te stellen (en zo nodig te bewijzen) waaruit volgt dat hij (financiële) schade heeft geleden ten gevolge van het (onterechte) ontslag, welke schade niet gedekt wordt door het loon over de opzegtermijn en voormelde cessantia-uitkering.
2.10.De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 28 maart 2014, zijnde de dag waarop Pepia in verzuim raakte, over het totaal bedrag ad AWG 11.190,55.
2.11
Pepia wordt nu zij in het ongelijk is gesteld, in de kosten van de procedure veroordeeld.

3.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
3.1
veroordeelt Pepia te betalen aan A een bedrag ad AWG 11.190,55 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2014 tot de dag der voldoening;
3.2
veroordeelt Pepia in de kosten van deze procedure, aan de zijde van A begroot op AWG 2.250,00 voor salaris gemachtigde en AWG 50,00 griffierecht;
3.3
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Y.M. Vanwersch, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 19 mei 2015 in aanwezigheid van de griffier.