ECLI:NL:OGEAA:2015:34

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
21 mei 2015
Zaaknummer
K.G. no. 537 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag in kort geding tussen Carrasco en Costa Linda

In deze zaak, die op 13 mei 2015 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, stond de vraag centraal of de ontslag van de eiseres, Carrasco, door haar werkgever, Costa Linda Operating Company N.V., terecht was. Carrasco had een kort geding aangespannen tegen Costa Linda, waarin zij vorderde tot betaling van achterstallig loon en haar herplaatsing als housekeeper. De eiseres had haar eis verminderd en vorderde geen dwangsommen meer. Tijdens de zitting op 17 april 2015 werd duidelijk dat Carrasco de verkeerde rechtspersoon had opgeroepen, maar met instemming van Costa Linda werd deze als gedaagde erkend.

De kern van het geschil betrof de betrokkenheid van Carrasco bij de verdwijning van een armband uit de suite van een gast op 12 december 2014. Het Gerecht oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat Carrasco betrokken was bij de verdwijning, vooral gezien het feit dat zij op de bewuste dag als housekeeper werkzaam was in het resort en dat de armband later werd herkend door de gast. Costa Linda had de ontslagprocedure op een juiste manier gevolgd, door eerst een onderzoek in te stellen en vervolgens het ontslag onverwijld aan te zeggen.

Het Gerecht concludeerde dat Carrasco een dringende reden had gegeven voor haar ontslag, en dat haar vorderingen daarom moesten worden afgewezen. De belangenafweging tussen de partijen leidde tot de conclusie dat het belang van Costa Linda bij afwijzing van de vorderingen zwaarder woog dan het belang van Carrasco bij toewijzing. Carrasco werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Costa Linda waren begroot op Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.

Uitspraak

Vonnis van 13 mei 2015
Behorend bij K.G. no. 537 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in kort geding van:
[eiseres] ,
wonende in Aruba,
[eiseres] ,
hierna ook te noemen: Carrasco,
gemachtigde: de advocaat mr. J.S. Croes,
tegen:
de naamloze vennootschap
COSTA LINDA OPERATING COMPANY N.V.,
gevestigd in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: Costa Linda,
gemachtigde: de advocaat mr. J.A. Saade.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van de zaak ter openbare terechtzitting van 17 april 2015.
1.2
Partijen zijn toen ter zitting verschenen bij hun respectieve gemachtigden. Die gemachtigden hebben in twee termijnen het woord gevoerd - mede aan de hand van overgelegde pleitnota’s, voorzien van toegelaten producties - en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3 [
eiseres] heeft ter zitting haar eis verminderd, in die zin dat zij niet langer dwangsommen vordert met betrekking tot de door haar verzochte veroordeling van Costa Linda tot betaling van achterstallig loon.
1.4
Gebleken is dat [eiseres] de verkeerde rechtspersoon als gedaagde heeft laten oproepen in deze zaak. Met instemming van Costa Linda heeft te gelden dat Costa Linda als gedaagde is opgeroepen en ook daadwerkelijk als zodanig is verschenen in dit geding.
1.5
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1 [
eiseres] vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis en kosten rechtens Costa Linda:
a. veroordeelt tot (door)betaling van het loon van [eiseres] ad Afl. 2.673,43 bruto maandelijks plus alle aan [eiseres] toekomende “
rechten en secundaire voorwaarden” vanaf 1 januari 2015 tot dat de tussen partijen geldende arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente over achterstallig loon telkens gerekend vanaf de dag der opeisbaarheid daarvan tot aan de dag der algehele voldoening;
b. beveelt om [eiseres] binnen 1 week na de uitspraak van dit vonnis, althans na de betekening van dit vonnis aan Costa Linda, weder te werk te stellen als housekeeper in dienst van Costa Linda;
c. bepaalt dat Costa Linda ten behoeve van [eiseres] een dwangsom verbeurt van Afl. 2.500,-- per dag of deel daarvan dat Costa Linda het hiervoor onder b. verzochte bevel niet opvolgt;
d. te dezen enige andere juist voorkomende beslissing neemt.
2.2
Costa Linda voert verweer, en concludeert tot afwijzing van het door [eiseres] verzochte, kosten rechtens.
2.3
Voor zover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Het spoedeisend belang van [eiseres] bij haar vorderingen volgt uit de aard van die vorderingen.
3.2
In dit geschil staat centraal de beantwoording van de vraag of al dan niet komt vast te staan of voorshands aannemelijk wordt geoordeeld dat [eiseres] betrokken is bij de verdwijning op 12 december 2014 van de bij partijen genoegzaam bekende aan de gast (hierna: de gast) toebehorende armband (hierna: de armband) uit haar suite (hierna: de suite) in het resort Costa Linda (hierna: het resort). Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, heeft naar het voorlopig oordeel van het Gerecht te gelden dat [eiseres] een dringende reden heeft gegeven aan Costa Linda voor ontslag. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
3.3
Vast staat tussen partijen dat [eiseres] op voormelde datum haar werkzaamheden als housekeeper uitvoerde in het resort. Vast staat ook dat [eiseres] die dag de suite van waaruit naar de mening van Costa Linda de armband is verdwenen heeft schoongemaakt, en dus toegang had tot de suite. Voorts staat vast dat [de gast] op 18 december 2014 aangifte heeft gedaan van de verdwijning bij het Hoofd van de Beveiliging van Costa Linda, en dat zij daarbij een gedetailleerde beschrijving heeft gegeven van de armband. Ook staat vast dat Costa Linda hierop de politie heeft ingeschakeld, die vervolgens een onderzoek heeft ingesteld. Uit dat onderzoek is gebleken – en ook dat staat vast – dat [eiseres] in de maand december 2014 meerdere sierraden heeft verkocht en/of verpand aan pandjeshuizen, althans dat zij betrokken was bij de verkoop/verpanding van die sierraden, en dat zich onder die sierraden een armband bevond die voldeed aan de door [de gast] gegeven beschrijving. Tevens staat vast dat de politie een foto van die armband heeft gemaakt, en die naar Costa Linda heeft gestuurd alwaar die is voorgelegd aan [de gast] . Tenslotte staat vast dat [de gast] de door de politie gefotografeerde armband heeft herkend als zijnde de uit haar suite verdwenen armband.
3.4
Tegen de achtergrond van het hiervoor geschetste wordt voorop gesteld dat het Gerecht niet twijfelt aan de betrouwbaarheid van de door [de gast] afgelegde verklaringen, en gesteld noch gebleken is dat [de gast] niet in staat zou zijn de armband ter herkennen vanaf een foto zoals overgelegd door Costa Linda. Daartegenover heeft het Gerecht wel twijfels aan de betrouwbaarheid van de door de bij partijen genoegzaam bekende vriendin van [eiseres] (hierna: de vriendin) afgelegde verklaring dat de door [de gast] herkende armband al jarenlang aan haar (die vriendin dus) in eigendom toebehoorde. Om die twijfel weg te nemen had het op de weg van [eiseres] en/of de vriendin gelegen om op met verificatoire stukken onderbouwde wijze duidelijk te maken waar en bij wie precies die armband is aangekocht, of van wie precies de vriendin die armband anderszins heeft verkregen. Nu Costa Linda onbestreden heeft gesteld dat de vriendin niet bij haar werkzaam is en gesteld noch is gebleken dat zij op de bewuste dag anderszins in het resort aanwezig was, wordt het voorshands aannemelijk geoordeeld dat [eiseres] betrokken is bij de verdwijning van de armband zoals gesteld door Costa Linda.
3.5.1
Ter zake van de vraag of Costa Linda het ontslag al dan niet voldoende onverwijld en voldoende helder heeft aangezegd aan [eiseres] wordt het volgende overwogen. Eerst op 18 december 2014 heeft [de gast] aangifte gedaan bij Costa Linda van de verdwijning van de armband, en Costa Linda maakt op haar beurt van dat gegeven nog diezelfde dag melding bij de politie, die vervolgens een onderzoek instelt. Dat onderzoek levert de bewuste foto op die op 22 december 2014 door de politie wordt toegestuurd aan Costa Linda, en nog diezelfde dag herkent [de gast] vanaf die foto de armband als de hare. Op 23 december 2014 wordt [eiseres] ter zake van de verdwijning van de armband onderhouden door Costa Linda, maar zij verklaart niet bij die verdwijning betrokken te zijn. Diezelfde dag wordt [eiseres] op staande voet ontslagen door Costa Linda onder de mededeling dat zij een “
juweelstuk” van een gast van Costa Linda heeft gestolen en dat heeft verpand bij La Estrella.
3.5.2
Naar het oordeel van het Gerecht volgt uit het vorenstaande dat Costa Linda het ontslag voldoende onverwijld heeft aangezegd aan Carrasco, nu in het algemeen heeft te gelden dat aan de werkgever zeker in geval van een verdenking als de onderhavige een redelijke periode toekomt voor het instellen van een zorgvuldig onderzoek. Naar het voorshandse oordeel heeft de tijd die gemoeid is gegaan met voormeld onderzoek niet als onredelijk (lang) te gelden. Nadat Costa Linda dat onderzoek had afgerond, heeft zij er wat betreft de aanzegging van het ontslag geen gras over laten groeien.
3.5.3
Ook volgt uit de bewoordingen van de ontslagaanzegging dat het voor [eiseres] duidelijk was of behoorde te zijn om welke reden zij precies werd ontslagen: betrokkenheid bij de verdwijning van de armband.
3.6
Bij voormelde stand van zaken valt in een bodemprocedure het oordeel te verwachten dat [eiseres] een dringende reden (zowel in objectieve als in subjectieve zin) heeft gegeven aan Costa Linda voor ontslag, en dat haar vorderingen daarom moeten worden afgewezen. Dat brengt met zich dat de thans door [eiseres] verzochte voorzieningen zullen worden afgewezen.
3.7
Afweging van de belangen van partijen maakt vorenstaande niet anders, omdat het Gerecht geen zwaarwegender belang ziet van [eiseres] bij toewijzing van het door haar verzochte ten opzichte van het belang van Costa Linda bij afwijzing daarvan.
3.8 [
eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van Costa Linda, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.

4.DE BESLISSING

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
-wijst af het door [eiseres] verzochte;
-veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van Costa Linda, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op woensdag 13 mei 2015.