Uitspraak
Ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschap, Dienst uitvoering onderwijs,
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
In deze zaak, die diende voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, een vordering ingesteld tegen een gedaagde wonende te Aruba. De eiseres vorderde een bedrag van € 13.991,55, inclusief incassokosten en rente, ter terugbetaling van een studieschuld. De gedaagde erkende de hoofdsom van de schuld, maar betwistte de hoogte van de aflossingstermijnen, stellende dat deze te hoog waren vastgesteld en dat er geen rekening was gehouden met haar financiële draagkracht. De gedaagde had ook andere leningen af te lossen en maakte bezwaar tegen de hoogte van de incassokosten.
Tijdens de procedure werd duidelijk dat de gedaagde achterstallig was met de betalingen. De eiseres verwees naar de Wet studiefinanciering 2000, die onderscheid maakt tussen reguliere aflossingstermijnen en achterstallige termijnen. De rechter oordeelde dat de wet geen rekening houdt met de draagkracht van de debiteur bij de terugvordering van achterstallige bedragen. De gedaagde's financiële situatie en haar andere leningen werden niet als relevante factoren beschouwd die de eiseres zouden kunnen beperken in haar vordering.
De rechter oordeelde dat de door de eiseres gevorderde incassokosten aannemelijk waren, gebaseerd op de overgelegde producties en aanmaningen. De vordering van de Staat der Nederlanden werd gegrond verklaard en de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 16 september 2015, waarbij de rechter de gedaagde ook in de kosten van de procedure veroordeelde.