ECLI:NL:OGEAA:2015:283

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 augustus 2015
Publicatiedatum
11 september 2015
Zaaknummer
B.B. 2510 van 2014
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake huurbetalingsverplichtingen en schuldeisersverzuim

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, vorderde de Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.E. Rosenstand, betaling van een bedrag van Afl. 2.894,56 van de Gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A.R. Bryson. De vordering was gebaseerd op het niet nakomen van huurbetalingsverplichtingen door de Gedaagde over de periode van 20 december 2013 tot en met 20 maart 2014, evenals de kosten van nutsvoorzieningen en schade aan de gehuurde woonruimte. De Gedaagde had de woonruimte op 1 maart 2014 verlaten en betwistte de vordering, stellende dat zij aan haar betalingsverplichtingen had voldaan en dat de Eiser in schuldeisersverzuim verkeerde.

De rechter beoordeelde de feiten en oordeelde dat de Gedaagde in ieder geval nog drie maanden huur verschuldigd was, omdat zij geen bewijs had geleverd van betaling voor deze maanden. De rechter oordeelde dat de vordering tot een bedrag van Afl. 1.950, in hoofdsom, toewijsbaar was, evenals de niet weersproken rente vanaf 20 december 2013. De vordering met betrekking tot de nutsvoorzieningen werd afgewezen, omdat de Eiser geen gemotiveerd verweer had gevoerd tegen de door de Gedaagde overgelegde betalingsbewijzen.

De rechter oordeelde verder dat de Gedaagde de proceskosten van de Eiser moest vergoeden, aangezien zij in overwegende mate in het ongelijk was gesteld. Het vonnis werd uitgesproken op 26 augustus 2015, waarbij de Gedaagde werd veroordeeld tot betaling van Afl. 2.175, te vermeerderen met wettelijke rente, en de kosten van de procedure.

Uitspraak

Vonnis van 26 augustus 2015
Behorend bij B.B. 2510 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
Eiser,
te Aruba,
hierna ook te noemen: Eiser,
gemachtigde: de advocaat mr. E.E. Rosenstand,
tegen:
Gedaagde,
te Aruba,
hierna ook te noemen: Gedaagde,
gemachtigde: de advocaat mr. J.A.R. Bryson.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 januari 2015 ;
- de aantekeningen van de zitting op 4 februari 2015;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Bij overeenkomst heeft Gedaagde van Eiser woonruimte gehuurd voor Afl. 650, per maand, steeds met ingang van de 20ste van enige maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
2.2
Gedaagde heeft het gehuurde op 1 maart 2014 verlaten.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Eiser vordert na eisvermeerdering – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van Gedaagde tot betaling van Afl. 2.894,56, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van Gedaagde tot vergoeding van de proceskosten.
3.2
Eiser grondt de vordering erop dat Gedaagde tekortgeschoten is in de nakoming van de huurbetalingsverplichtingen over de maanden 20 december 2013 tot en met 20 maart 2014, de nutsvoorzieningen ad Afl. 679, niet heeft betaald en het gehuurde, onder medeneming van de sleutel, heeft verlaten en in beschadigde toestand heeft achtergelaten.
3.3
Gedaagde voert hiertegen verweer, met vordering tot veroordeling van Eiser in de proceskosten.

4.DE BEOORDELING

4.1.
Gedaagde erkent, afgerond naar boven, Afl. 100, aan Eiser schuldig te zijn in verband met de ontruiming. Zij beroept zich erop dat Eiser in schuldeisersverzuim verkeert nu hij de betaling niet wil accepteren. Zij betoogt verder, dat aan de huurovereenkomst op verzoek van Eiser op 1 maart 2014 een einde is gekomen. Alle verschuldigde huurtermijnen heeft zij betaald, aldus Gedaagde
4.2.
Gezien de vordering zijn partijen het erover eens, dat aan de huurovereenkomst een einde is gekomen op 1 maart 2014. Gedaagde erkent dat zij geen betalingsbewijzen heeft over drie maanden huur. Eiser vordert betaling van drie maanden. Het gerecht gaat ervan uit dat, nu zij niet anders kan bewijzen, Gedaagde in ieder geval nog drie maanden huur verschuldigd is en Eiser kennelijk betalingen in het verleden in zijn boekhouding – niettegenstaande de tekst van de kwitanties – steeds heeft toegerekend aan de oudst openstaande huur. Nu de oudste maand waarover Gedaagde geen bewijs heeft minder dan vijf jaar oud is, doet het er niet toe hoe het precies met de afboeking van openstaande huur gesteld is. Eiser zou immers de grondslag van de vordering gemakkelijk kunnen wijzigen in een vordering die betrekking heeft op de huur over de maanden dat Gedaagde niet kan bewijzen betaald te hebben. De vordering tot een bedrag van Afl. 1.950, in hoofdsom is dus toewijsbaar. Dat geldt ook de niet weersproken rente vanaf 20 december 2013.
4.3.
De schoonmaakkosten en kosten van het vervangen van het deurslot zijn erkend. Nu Gedaagde ter zake betaling van Afl. 100, heeft toegezegd terwijl Eiser minder vordert wordt daarmee in ieder geval ook voldoende vergoeding geboden voor renteschade. Er bestaat dus geen belang meer bij een oordeel over de vraag of Eiser in schuldeisersverzuim verkeerde en daarom geen aanspraak zou kunnen maken op rente, dan wel Gedaagde in schuldenaarsverzuim was en zij wel rente verschuldigd is.
4.4.
Niet duidelijk gemaakt is waarom Gedaagde utiliteitskosten moet betalen over een periode dat zij van de woonruimte geen gebruik maakte. De vorderging op dit punt is niet uitgesplitst naar de periode dat Gedaagde nog wel en de periode dat zij geen gebruik meer maakte van de woonruimte zodat de gehele vordering zal worden afgewezen. Een duidelijke afrekening met betrekking tot het gebruik ontbreekt verder. Overigens heeft Eiser geen gemotiveerd verweer gevoerd tegen de door Gedaagde overgelegde betalingsbewijzen met betrekking tot betaling van nutsvoorzieningen zodat ook op die grond dit deel van de vordering sneuvelt.
4.5.
Het gerecht acht een vordering ter zake van buitengerechtelijke incassokosten van Afl. 175, niet exorbitant. De keuze voor een het doen uitbrengen van een exploot is ook niet ongerechtvaardigd. Het bedrag is nog beneden de gebruikelijke incassokosten van 15% van de hoofdsom en dus toewijsbaar.
4.6.
Als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij zal Gedaagde de proceskosten van Eiser moeten vergoeden.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
veroordeelt Gedaagde tot betaling aan Eiser van een bedrag van Afl. 2.175,, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2013, steeds over het saldo van de dan openstaande hoofdsom tot de dag waarop volledig zal zijn betaald;
veroordeelt Gedaagde in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van Eiser worden begroot op Afl. 50, aan griffierecht en Afl. 750, aan salaris van de gemachtigde;
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Noordhuizen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 26 augustus 2015 in aanwezigheid van de griffier.