Uitspraak
1.Gedaagde 1,
Gedaagde 2,
DE PROCEDURE
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
In deze zaak, die diende voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft Aruba Bank N.V. een vordering ingesteld tegen twee gedaagden, beiden woonachtig in Aruba. De vordering betreft een bedrag van Afl. 7.529,45, dat door de gedaagden aan Aruba Bank moet worden betaald, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 november 2013. De procedure omvatte een verzoekschrift, conclusies van antwoord, repliek en dupliek. Gedaagden hebben verweer gevoerd en bepleit dat Aruba Bank niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, maar dit verweer werd door het Gerecht verworpen.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat Aruba Bank een opeisbare vordering heeft op de gedaagden uit hoofde van een overeenkomst van geldlening en een rekeningcourant. Gedaagden erkenden een deel van de vordering, maar stelden dat zij slechts Afl. 4.987,68 verschuldigd waren. Het Gerecht oordeelde dat Aruba Bank voldoende bewijs had geleverd voor het gevorderde bedrag en dat de gedaagden niet voldoende onderbouwd hadden betwist dat zij het volledige bedrag verschuldigd waren.
De uitspraak van het Gerecht was dat de gedaagden hoofdelijk werden veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief wettelijke rente, en dat zij ook de proceskosten moesten vergoeden. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.M. van de Leur op 26 augustus 2015, tijdens een openbare zitting.