ECLI:NL:OGEAA:2015:249

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
25 augustus 2015
Publicatiedatum
7 september 2015
Zaaknummer
BBZ nr. 70373
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op restitutie van teveel afgedragen premie AOV/AWW en de gevolgen voor het belastbaar inkomen

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 25 augustus 2015 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een werknemer, belanghebbende, en de Inspecteur der Belastingen in Aruba. De zaak betreft de vraag of een correctie van een te veel afgedragen premie AOV/AWW moet worden belast in het jaar 2006 of in het jaar 2011, het jaar waarin de restitutie aan de werknemer plaatsvond. De werknemer had in 2006 als managing director bij een bedrijf gewerkt en had aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van Afl. 337.407. De werkgever had echter Afl. 31.757 aan premies AOV/AWW afgedragen, terwijl de maximaal verschuldigde premie voor dat jaar Afl. 6.907 bedroeg. Dit leidde tot een correctie van Afl. 24.850, die als verkapt loon werd aangemerkt.

Belanghebbende stelde dat de heffing in 2011 moest plaatsvinden, omdat de restitutie in dat jaar was ontvangen. Hij betwistte niet dat het teveel aan afgedragen premie als loon moest worden belast, maar voerde aan dat hij en de werkgever zich niet bewust waren van de te hoge afdracht in 2006. De Inspecteur daarentegen stelde dat belanghebbende al in 2006 recht had op restitutie en dat de aanslag niet te hoog was vastgesteld.

Het Gerecht oordeelde dat belanghebbende het verkapte loon niet in 2006 had genoten, omdat het restitutiebedrag hem in dat jaar niet ter beschikking was gesteld. De aanslag werd verminderd tot het aangegeven belastbare inkomen van Afl. 337.407. Tevens werd het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat de relevante regelgeving niet voorzag in een dergelijke vergoeding in belastingzaken in Aruba. De uitspraak werd gedaan door mr. E.F. Faase en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Uitspraak van 25 augustus 2015
BBZ nr. 70373
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van paragraaf 2 van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
Xte Aruba, belanghebbende,
gemachtigde: mr. Y,
tegen
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN IN ARUBA, de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 31 oktober 2011 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2006 opgelegd.
1.2
Belanghebbende is op 2 november 2011 tijdig in bezwaar gekomen tegen de aanslag. Met dagtekening 27 juni 2014 heeft de Inspecteur uitspraak op het bezwaar gedaan en daarbij de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is op 5 augustus 2014 in beroep gekomen tegen de uitspraak van de Inspecteur. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4
Belanghebbende heeft op 20 maart 2015 een pleitnota aan het Gerecht en aan de wederpartij gezonden welke is aangevuld bij brief van 24 maart 2015. Ter zitting van 24 maart 2015 te Oranjestad zijn namens belanghebbende verschenen de hiervoor vermelde gemachtigde, bijgestaan door mr. [Z], alsmede, namens de Inspecteur, mr. [A]. De pleitnota van de gemachtigde is als ter zitting voorgedragen beschouwd.
1.5
Hierna is uitspraak bepaald op heden.

2.FEITEN

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.1
Belanghebbende is geboren op 31 januari 1960 en inwoner van Aruba. Gedurende het jaar 2006 was hij werkzaam als managing director bij [W] N.V. (hierna: de werkgever).
2.2
Belanghebbende heeft op 30 oktober 2007 voor het jaar 2006 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van Afl. 337.407. Zoals in zijn aangiftebiljet is opgenomen, is door de werkgever over het loon van belanghebbende Afl. 31.757 aan premies AOV/AWW afgedragen.
2.3
De maximaal verschuldigde premie AOV/AWW voor het jaar 2006 bedroeg Afl. 6.907. Bij de aanslagregeling is van de aangifte afgeweken en is het verschil tussen de door de werkgever (ten behoeve van belanghebbende) afgedragen premie AOV/AWW en de maximaal verschuldigde premie AOV/AWW (te weten, Afl. 24.850) gecorrigeerd en als verkapt loon over het jaar 2006 aangemerkt. Het belastbaar inkomen van belanghebbende is dientengevolge vastgesteld op Afl. 362.257. De aanslag is met dagtekening 31 oktober 2011 opgelegd.

3.GESCHIL

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de correctie van Afl. 24.850 dient te worden aangebracht in het jaar 2006 of in het jaar 2011.

4.STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

4.1
Belanghebbende is van mening dat heffing moet plaatsvinden in 2011 omdat de restitutie van de premie in dat jaar heeft plaatsgevonden. Hij betwist niet dat het teveel aan afgedragen premie AOV/AWW, waarvan aan hem restitutie wordt verleend, als loon in zijn belastbaar inkomen dient te worden begrepen. Belanghebbende stelt echter dat hij noch de werkgever zich ervan bewust was dat in 2006 teveel premie was afgedragen. Pas bij het indienen van de aangifte in 2007 is dat gebleken en belanghebbende was toen niet meer bij de werkgever werkzaam. In 2006 heeft hij geen voordeel genoten omdat, op het moment van de bovenmatige afdracht, dit bedrag niet aan hem maar aan de fiscus toekwam. Belanghebbende verwijst voor zijn standpunt naar artikel 16b, tweede lid, van de Landsverordening inkomstenbelasting (LIB), alsmede naar artikelen 30 respectievelijk 33 van de Landsverordening AOV (LAOV) en de Landsverordening AWW (LAWW).
Belanghebbende acht het ook onredelijk het bedrag in 2006 te belasten omdat hem dan geen termijn kan zijn gegund om ervan blijk te geven het bedrag niet te willen behouden.
4.2
Belanghebbende heeft verzocht om een proceskostenvergoeding.
4.3
De Inspecteur meent dat belanghebbende al in 2006 recht had op restitutie van het teveel aan afgedragen premie AOV/AWW en dus al in dat jaar een vordering op de Belastingdienst had ten bedrage van Afl. 24.850. Volgens hem is artikel 16b, tweede lid, LIB niet van toepassing omdat belanghebbende geen vordering heeft op de werkgever maar op een derde. De aanslag is volgens hem niet te hoog vastgesteld en het beroep is ongegrond.
4.4
Partijen doen hun standpunten overigens steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

5.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

5.1
Vaststaat dat de werkgever, ten name van belanghebbende, in 2006 ten onrechte een bedrag aan premie AOV/AWW aan de Belastingdienst heeft afgedragen. Vaststaat voorts dat belanghebbende door het doen van aangifte voor de AOV/AWW 2006 aanspraak kan maken op restitutie van het teveel aan premie betaalde en dat hij zulks in 2007 ook heeft gedaan. Tussen partijen is in dit verband niet in geschil dat de werkgever in feite onverschuldigd aan de Belastingdienst heeft betaald en dat, derhalve, de premierestitutie hem toekwam en niet belanghebbende. Nu de werkgever het bedrag van de restitutie niet van belanghebbende heeft teruggevorderd, zo verstaat het Gerecht partijen, moet dit worden aangemerkt als (bij belanghebbende belastbaar) verkapt loon.
5.2
Het Gerecht volgt partijen in hun hiervoor omschreven, gezamenlijke stellingen nu deze geen blijk geven van een onjuist juridisch standpunt. Het hiervoor bedoelde verkapte loon is ingevolge artikel 6 LIB onderworpen aan de heffing van inkomstenbelasting. Als genietingstijdstip van dat loon heeft op grond van artikel 16b, eerste lid, LIB te gelden het tijdstip waarop de desbetreffende inkomsten zijn ontvangen of verrekend, ter beschikking gesteld of rentedragend zijn geworden (letter a), dan wel vorderbaar en tevens inbaar zijn geworden (letter b). Met betrekking tot loon uit dienstbetrekking is in artikel 10, tweede lid, Landsverordening loonbelasting (LLB) omtrent het tijdstip van inhouding van de loonbelasting dezelfde regeling opgenomen. Het hiervoor omschreven genietingsmoment wordt niet anders indien – zoals naar het oordeel van het Gerecht in casu het geval is – loon wordt betaald niet door de werkgever, maar door een derde, en evenmin indien sprake is van ten onrechte uitbetaald/ ontvangen loon.
5.3
Vaststaat dat belanghebbende het bedrag van de premierestitutie niet in 2006 heeft ontvangen. Vaststaat voorts dat het bedrag hem ook niet in dat jaar ter beschikking is gesteld en dat het evenmin rentedragend is geworden of is verrekend. Naar het oordeel van het Gerecht was het restitutiebedrag voor belanghebbende evenmin in 2006 vorderbaar en inbaar. Het recht op restitutie van het teveel aan afgedragen premie AOV/AWW, en daarmee de vordering ter grootte van dat bedrag op de Belastingdienst, ontstaat immers eerst bij het vaststellen van de premie-aanslag (artikel 30, eerste lid, LAOV en artikel 33, eerste lid, LAWW). In het jaar 2006 kan dan hooguit worden gesproken van een voorwaardelijk recht op restitutie en daarmee van een voorwaardelijke vordering van belanghebbende op de Belastingdienst.
5.4
Zelfs indien zou moeten worden aangenomen dat de aanspraak op de onderhavige premierestitutie rechtstreeks uit de LAOV en LAWW voortvloeit en dat (nu reeds gedurende het premietijdvak 2006 was komen vast te staan dat een vordering van belanghebbende op de Belastingdienst resulteerde) de aanslagen AOV/AWW uitsluitend de formalisering van deze materiële aanspraak vormen, kan naar het oordeel van het Gerecht niet worden gezegd dat die aanspraak reeds gedurende het premietijdvak resulteerde in een vordering welke vorderbaar en inbaar was in de in artikel 16b, eerste lid, LIB bedoelde zin. Het stelsel van de belastingwetgeving houdt immers mede in dat aan een dergelijke, materieel bestaande maar nog niet geformaliseerde aanspraak geen rechtsgevolgen worden verbonden.
5.5
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen heeft belanghebbende het verkapte loon voor de heffing van de inkomstenbelasting niet in 2006 genoten en dient de aanslag te worden verminderd tot een aanslag naar het aangegeven belastbare inkomen van Afl. 337.407.
5.6
Voor dat geval heeft de gemachtigde ter zitting nog verzocht op grond van artikel 15 juncto artikel 22a van de Algemene landsverordening belastingen (tekst 2015; ALB) aan belanghebbende een vergoeding van diens in verband met het bezwaar en beroep gemaakte (proces)kosten toe te kennen.
5.7
Het Gerecht overweegt dat ten tijde van het doen van deze uitspraak artikel 22a ALB, zoals ingevoegd bij AB 2014-75, nog niet in werking is getreden zodat belanghebbendes verzoek daarop niet kan worden gebaseerd. Overigens zou het verzoek wat betreft de bezwaarkostenvergoeding reeds moeten worden afgewezen omdat belanghebbende een dergelijk verzoek niet in de bezwaarfase heeft gedaan (vgl. het derde lid van artikel 22a ALB).
5.8
De ALB noch enige andere landsverordening voorziet in een regeling voor de vergoeding van proceskosten in Arubaanse belastingzaken. Ook op dit punt moet belanghebbendes verzoek daarom worden afgewezen.
Voor zoveel nodig overweegt het Gerecht dat een dergelijke vergoeding ook niet kan worden gebaseerd op het concordantiebeginsel zoals neergelegd in artikel 39 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, in verbinding met artikel 32a van de Algemene landsverordening Landsbelastingen van Curaçao (hierna: ALL) en het Antilliaanse Besluit proceskosten bestuursrecht, dan wel artikel 8:75 van de (Nederlandse) Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) jo. het Besluit proceskosten bestuursrecht. Naar het oordeel van het Gerecht dient noch artikel 32a ALL, noch artikel 8:75 Awb concordant te worden toegepast (vgl. Hoge Raad 1 juli 1993, nr. 15.137, NJ 1995/150).
5.9
De slotsom is dat het beroep gegrond is en dat de aanslag wordt verminderd.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden beschikking van de Inspecteur en vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van Af. 337.407.
Deze uitspraak is gegeven door mr. E.F. Faase, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 augustus 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17b Landsverordening beroep in belasting-zaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg overeenkomstig artikel 14, derde lid, Landsverordening beroep in belastingzaken. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij, dan wel toezending aan de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17c Landsverordening beroep in belastingzaken).