ECLI:NL:OGEAA:2015:238

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
25 augustus 2015
Publicatiedatum
27 augustus 2015
Zaaknummer
EJ nr. 2364 van 2014
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om omgangsregeling tussen moeder en minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de moeder, aangeduid als verzoekster, een verzoek ingediend tot bepaling van een omgangsregeling met haar minderjarige kind. De procedure is voortgevloeid uit een eerdere beschikking van 25 november 2014, waarin de Voogdijraad was verzocht een onderzoek in te stellen. De moeder werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. J.A.R. Bryson, terwijl de voogdes, aangeduid als verweerder, in persoon procedeerde. Belanghebbenden in deze zaak zijn de minderjarige en zijn pleegvader.

Tijdens de behandeling van de zaak op 31 maart 2015 zijn de moeder, de voogdes en de pleegvader verschenen, en is er een psychologisch rapport van de Voogdijraad gepresenteerd. Dit rapport gaf inzicht in de situatie van de minderjarige, die sinds november 2007 in een pleeggezin verblijft. De psycholoog concludeerde dat de minderjarige zich goed voelt in zijn huidige gezin en dat de moeder weinig inlevingsvermogen toont in zijn behoeften. De psycholoog adviseerde om de minderjarige onder begeleiding van een gedragsdeskundige in kennis te stellen van het bestaan van zijn biologische moeder, alvorens te evalueren of omgang mogelijk is.

Het gerecht heeft het advies van de psycholoog overgenomen en geconcludeerd dat het momenteel niet in het belang van de minderjarige is om een omgangsregeling vast te stellen. Het verzoek van de moeder is dan ook afgewezen. De beschikking is gegeven door rechter mr. N.K. Engelbrecht op 25 augustus 2015, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Beschikking van 25 augustus 2015
Behorend bij EJ nr. 2364 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
A,
wonende in Aruba,
VERZOEKSTER, hierna te noemen: de moeder,
gemachtigde: de advocaat mr. J.A.R. Bryson,
tegen
B,
wonende in Aruba,
VERWEERSTER, hierna de voogdes,
procederend in persoon.
Belanghebbenden:
[naam], de minderjarige,
[naam], de pleegvader.

1.DE VERDERE PROCEDURE

De eerdere procedure blijkt uit de beschikking van dit gerecht van 25 november 2014, waarbij de Voogdijraad is verzocht een onderzoek in te stellen en rapport uit te brengen.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het psychologisch rapport van de Voogdijraad van 25 maart 2015,
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de voortgezette behandeling op 31 maart 2015, alwaar blijkt dat zijn verschenen de moeder bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, de voogdes en de pleegvader in persoon. Namens de Voogdijraad zijn aanwezig mevrouw [naam] en mevrouw drs. [naam].
Hierna is de uitspraak nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Zoals in de tussenbeschikking van 25 november 2014 is overwogen, is naar aanleiding van het verzoek van de moeder tot bepaling van een omgangsregeling tussen haar en de minderjarige, de vraag aan de orde, of sprake is van een of meer van de in artikel 1:377a, lid 3 BW genoemde gronden om het recht op omgang tussen de moeder en de minderjarige te ontzeggen.
2.2
In het rapport van de Voogdijraad staat voor zover hier van belang het volgende.
De minderjarige is in november 2007, toen hij 1 jaar en 8 maanden oud was, aan de Voogdijraad toevertrouwd en in een pleeggezin – het gezin van de voogdes – geplaatst. In januari 2008 was er voor het laatst contact tussen de moeder en de minderjarige. De inmiddels 9-jarige minderjarige weet niet dat hij geen biologische banden heeft met het pleeggezin en dat hij een andere biologische moeder heeft. Hij voelt zich gehecht aan en geliefd in zijn gezin en heeft in dat gezin ook zijn plek.
Ten aanzien van de moeder, schrijft de psycholoog, dat zij weinig inlevingsvermogen heeft in de behoeftes van de minderjarige, dat haar wens ten aanzien van de omgang, egocentrisch te noemen is en dat er betwijfeld wordt dat zij de band tussen de minderjarige en zijn gezin zal respecteren.
De psychologe adviseert om de minderjarige onder begeleiding van een gedragsdeskundige eerst in kennis te stellen van het bestaan van zijn biologische moeder en aan het einde van die begeleiding opnieuw te evalueren of omgang tussen de moeder en de minderjarige op zijn plaats is.
2.3
Het gerecht verenigt zich met dit advies. Gelet hierop acht het gerecht het momenteel niet in het belang van de minderjarige dat een omgangsregeling wordt bepaald tussen hem en de moeder. Het verzoek van de moeder zal daarom worden afgewezen.

3.DE BESLISSING

Het gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, ter zitting van dinsdag, 25 augustus 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.