ECLI:NL:OGEAA:2015:21

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
18 mei 2015
Zaaknummer
E.J. nr. 155 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en loondoorbetaling in arbeidsovereenkomst

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, verzoekt A, vertegenwoordigd door mr. drs. P.G. Dowers-Alders, om te verklaren dat zijn ontslag op staande voet door B, vertegenwoordigd door mr. R.L.F. Dijkhoff, nietig is. A was sinds 12 augustus 2012 in dienst bij B op basis van een mondelinge arbeidsovereenkomst met een laatst verdiend salaris van AWG 1.637,00 bruto per maand. Op 22 augustus 2014 heeft B A op staande voet ontslagen, maar A betwist de geldigheid van dit ontslag en heeft zich op 1 september 2014 tot de Directie Arbeid gewend voor bemiddeling. A heeft op 30 september 2014 en 16 januari 2015 de nietigheid van het ontslag ingeroepen en aanspraak gemaakt op loondoorbetaling.

De rechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat B A niet tijdig en duidelijk heeft geïnformeerd over de dringende reden voor het ontslag. Volgens de wet is het noodzakelijk dat de reden voor ontslag onverwijld aan de werknemer wordt meegedeeld. A heeft betwist dat hij op 22 augustus 2014 zonder opgave van reden te laat op het werk is verschenen en heeft bewijs aangeboden voor zijn afwezigheid op 21 augustus 2014. De rechter heeft B toegelaten om bewijs te leveren van zijn stellingen over de gang van zaken rondom het ontslag.

De zaak is aangehouden voor verdere bewijsvoering, waarbij B moet aantonen dat hij A eerder heeft gewaarschuwd over zijn afwezigheid en dat hij A op de hoogte heeft gesteld van de dringende reden voor het ontslag. De rechter heeft de zaak verwezen naar de rol van 2 juni 2015 voor akte uitlating bewijsopdracht.

Uitspraak

Beschikking van 12 mei 2015
Behorend bij E.J. nr. 155 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
A
wonende te Aruba,
hierna ook te noemen: A,
gemachtigde: de advocaat mr. drs. P.G. Dowers-Alders,
tegen:
B
h.o.d.n.
B Company
gevestigd te Aruba,
hierna ook te noemen: B,
gemachtigde: de advocaat mr. R.L.F. Dijkhoff.

1.HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

  • het verzoekschrift d.d. 28 januari 2015;
  • het verweerschrift;
  • de brief van 31 maart 2015 aan de zijde van A met twee producties;
  • de aantekeningen van de mondelinge behandeling op 7 april 2015, waaruit volgt dat A met zijn gemachtigde is verschenen, alsmede B en zijn gemachtigde.
Beschikking is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
A is 12 augustus 2012 bij B in dienst getreden op basis van een mondelinge arbeidsovereenkomst. Zijn laatst verdiende salaris bedraagt AWG 1.637,00 bruto per maand.
2.2
Op 22 augustus 2014 heeft B A op staande voet ontslagen.
2.3
A heeft zich op 1 september 2014 tot Directie Arbeid gewend met het verzoek te bemiddelen. In het schriftelijke rapport, opgemaakt op 12 januari 2015, is onder meer te lezen:

Op 4 september 2014 was er voor het eerst contact met de werkgever. Het was een nogal onduidelijk gesprek, voornamelijk het reden voor ontslag was niet duidelijk. Er werd afgesproken dat de werkgever persoonlijk langs zou komen. Op 19 september 2014 is er al weer telefonisch contact opgenomen met de werkgever om hem alsnog uit te nodigen voor een persoonlijk gesprek, hij zou die week langs komen. Vervolgens werd het 29 september en was er nog verder geen contact geweest met de werkgever en is er daarom besloten om de casus door te verwijzen voor KRB.’
2.4
Op 30 september 2014 en 16 januari 2015 heeft A de nietigheid van het ontslag ingeroepen en onder meer aanspraak gemaakt op loondoorbetaling.

3.HET VERZOEK EN HET VERWEER

3.1
A verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat het ontslag nietig is en B te veroordelen te betalen aan A zijn salaris vanaf 22 augustus 2014 totdat de arbeidsovereenkomst op regelmatige wijze is geëindigd, achterstallig salaris over de periode 19 tot en met 22 augustus 2014, een en ander vermeerderd de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente vanaf 30 september 2014 respectievelijk 16 januari 2015, 30 niet genoten vakantiedagen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2015 en met veroordeling van B in de kosten van het geding.
3.2
Aan dit verzoek legt A - samengevat - het volgende ten grondslag.
B heeft A op staande voet ontslagen, maar heeft niet vermeld wat de dringende reden was.
3.3
B voert verweer, dat zo nodig bij de beoordeling aan de orde komt.

4.DE BEOORDELING

4.1.
Ingevolge artikel 7A:1615O BWA is ieder der partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder gelijktijdige mededeling van die reden aan de wederpartij. De partij die opzegt zonder een dringende reden of zonder gelijktijdige mededeling van de dringende reden is schadeplichtig. Ingeval een der partijen schadeplichtig is, heeft de wederpartij de keuze tussen de in artikel 7A:1615r BWA genoemde wettelijke schadeloosstelling of een volledige schadevergoeding te vorderen.
4.2
A heeft gesteld dat de reden van de onmiddellijke beëindiging hem niet aanstonds is meegedeeld, noch duidelijk is geworden. Ook de bemiddelaar van de Directie Arbeid werd tijdens een telefoongesprek niet duidelijk waarom A op staande voet ontslagen was. Van de geboden mogelijkheid om tekst en uitleg te geven heeft B geen gebruik gemaakt.
4.3
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad strekt het vereiste dat
de dringende reden onverwijld wordt medegedeeldertoe dat voor de wederpartij onmiddellijk duidelijk is welke eigenschappen of gedragingen de ander hebben genoopt tot het beëindigen van de dienst- betrekking. De wederpartij moet immers na de mededeling zich erover kunnen beraden of hij de opgegeven reden als juist erkent en aanvaardt. De mededeling behoeft niet steeds met zoveel woorden te worden gedaan en kan ook in een of meer gedragingen besloten liggen, maar ook dan blijft vereist dat daaruit voor de wederpartij onmiddellijk duidelijk is welke, door de ander als dringend aangemerkte reden door deze aan de beëindiging van de dienstbetrekking ten grondslag wordt gelegd, althans dat daaromtrent bij de wederpartij, gelet op de omstandigheden van het geval, in redelijkheid geen enkele twijfel kan bestaan (vgl. HR 23 april 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0939, NJ 1993/504)
4.4
Ten aanzien van de gang van zaken rond 22 augustus 2014 stelt B het volgende.
B stelt dat A hem op 20 augustus 2014 omstreeks 20.00 uur belde om te vertellen dat hij de volgende dag niet op het werk zou verschijnen. A zou problemen met zijn auto hebben. B zou hierop meegedeeld hebben dat het enkele feit dat de auto kapot was, niet betekende dat hij niet op het werk zou kunnen verschijnen. A heeft toen aangeboden - aldus B - een vervanger te regelen. Hiermee heeft B ingestemd. Op 21 augustus 2014 is geen vervanger verschenen. Toen A op 22 augustus 2014 in plaats van om 07.00 uur om 09.45 uur op het werk verscheen, was voor B de maat vol. Hij heeft A toen meegedeeld dat van hem niet verwacht kon worden dat hij hem langer in dienst houdt. Hiervoor hadden zich - aldus B - al twee eerdere incidenten voorgedaan, waarbij A een dag van tevoren aan had gegeven dat hij naar Curacao moest reizen en een keer toen hij zonder bericht niet verscheen op zijn verjaardag, zijnde een gewone werkdag. B stelt voorts dat hij A hierop meerdere keren heeft aangesproken. Vanwege de kleinschaligheid van de organisatie bestaat er geen cultuur waarin zaken die besproken worden tussen werkgever en werknemer, op schrift worden gesteld. Schriftelijke waarschuwingen zijn er dan ook niet.
4.5
A betwist de door B gestelde gang van zaken rondom 22 augustus 2014. Hij heeft ten bewijze van zijn afwezigheid op 21 augustus 2014 een brief van Departemente di Asunto Social. Hieruit blijkt dat A tussen 08.30 uur en 9.45 uur een afspraak had bij een kinderpsycholoog. Ter zitting verklaarde A dat hij na afloop niet naar zijn werk kon omdat zijn auto defect was.
4.6
Met B is het gerecht van oordeel dat een defecte auto géén reden is om weg te blijven. Partijen twisten echter over de mening of A beloofd heeft om een vervanger te regelen. Volgens A was een familielid van B de vaste vervanger en hoefde hij nooit zelf een vervanger te regelen. Indien deze stelling van B juist is en het juist is dat A een dag later aanzienlijk te laat op zijn werk verscheen, hij eerder door B is aangesproken en al eerder zonder bericht is weg gebleven, kan het te laat komen op 22 augustus 2014 aangemerkt worden als de bekende druppel. Wil dit ontslag op staande voet stand houden dan dient evenwel voorts vast komen te staan dat B A de dringende reden onverwijld heeft meegedeeld. Nu A dit betwist, op B de bewijslast van een en ander rust en hij bewijs heeft aangeboden, zal hij toegelaten worden dit bewijs bij te brengen. De zaak wordt naar de rol verwezen voor akte uitlating bewijsopdracht.
4.7
Indien B slaagt in dit bewijs en aldus vast komt te staan dat A op 21 augustus 2014 ondanks toezegging geen vervanger heeft geregeld, op 22 augustus 2014 zonder opgave van reden te laat is gekomen, reeds eerder is weggebleven zonder toestemming en hierop door B is aangesproken, dan levert het te laat komen op 22 augustus 2014 de bekende druppel en aldus een dringende reden op.
4.8
Indien B niet slaagt in het opgedragen bewijs, is het ontslag op staande voet nietig en zal B gedurende enige tijd het loon van A door dienen te betalen. In dat geval zal het beroep op matiging van B worden beoordeeld.
4.9
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.DE BESLISSING

De rechter:
5.1
laat B toe te bewijzen dat:
- hij A er eerder op heeft gewezen dat hij niet één dag voordat hij verlof wenst te nemen, vrij kan vragen (incident m.b.t. Curaçao);
- A zonder toestemming op zijn verjaardag, zijnde een reguliere werkdag, niet is verschenen en B hem hierop heeft aangesproken;
- A op 20 augustus 2014 heeft aangeboden om voor 21 augustus 2014 een vervanger te regelen;
- A op 22 augustus 2014 in plaats van om 07.00 uur om 09.45 uur zonder nader bericht op het werk verscheen;
- B A op 22 augustus 2014 de dringende reden onverwijld heeft meegedeeld;
5.2
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 2 juni 2015, voor akte uitlating bewijsopdracht en zo nodig opgaven getuigen en verhinderdata van beide partijen;
5.3
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch, rechter, en uitgesproken ter zitting van 12 mei 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.