ECLI:NL:OGEAA:2015:190

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
10 augustus 2015
Publicatiedatum
14 augustus 2015
Zaaknummer
K.G. no. 1653 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en recht op afgifte HAVO-diploma in kort geding

In deze zaak heeft eiseres, A, een kort geding aangespannen tegen het Land Aruba en de Minister van Onderwijs en Gezin van Aruba, met als doel de afgifte van haar HAVO-diploma. Eiseres stelt dat zij recht heeft op het diploma omdat zij voldoet aan de wettelijke vereisten, waaronder het bezit van zes rechtsgeldige deelcertificaten. Het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba heeft op 10 augustus 2015 uitspraak gedaan. De procedure begon met een verzoekschrift en een mondelinge behandeling op 7 augustus 2015, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Eiseres vorderde dat het Gerecht het Land en de Minister zou bevelen om binnen 24 uur haar HAVO-diploma af te geven, met een dwangsom van Afl. 10.000 per dag bij niet-naleving. Het Land en de Minister voerden verweer en stelden dat eiseres niet-ontvankelijk moest worden verklaard voor zover haar vordering gericht was tegen de Minister.

Het Gerecht oordeelde dat eiseres niet-ontvankelijk was in haar vordering tegen de Minister, omdat deze niet als procespartij kan optreden in een burgerlijk geding. De rechter concludeerde dat de examencommissie, bestaande uit de directeur, examinatoren en de inspecteur, de enige autoriteit is die kan beslissen over de afgifte van het diploma. Eiseres had niet aangetoond dat zij aan alle wettelijke vereisten voldeed, aangezien zij slechts vijf rechtsgeldige deelcertificaten had. Het Gerecht weigerde de gevraagde voorziening, omdat het algemeen belang van de waarborging van de kwaliteit van het diploma zwaarder woog dan de persoonlijke belangen van eiseres. Uiteindelijk werd de vordering van eiseres afgewezen en werd zij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Vonnis van 10 augustus 2015 (bij vervroeging)
Behorend bij K.G. no. 1653 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in kort geding van:
A,
wonende in Nederland,
eiseres,
hierna ook te noemen: eiseres,
gemachtigden: de advocaten mrs. J.J. Steward en D.C.A. Crouch,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
hierna ook te noemen: het Land,
en
DE MINISTER VAN ONDERWIJS EN GEZIN VAN ARUBA,
kantoorhoudende in Aruba,
hierna ook te noemen: de Minister,
gedaagden,
gemachtigde: mw. mr. V.M. Emerencia.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van de zaak ter openbare terechtzitting van 7 augustus 2015.
1.2
Eiseres is toen ter zitting verschenen bij haar gemachtigde, die werd vergezeld door mw. X (waarnemend directeur van de Stichting Avond Onderwijs Aruba). Het Land is verschenen bij zijn gemachtigde, die werd vergezeld door mw. Y en mw. Z (inspecteur van het onderwijs belast met het toezicht op onder meer de avond-HAVO van voormelde stichting (hierna: de school) respectievelijk de directeur van de Directie Onderwijs). De gemachtigden hebben in twee termijnen het woord gevoerd - mede aan de hand van overgelegde pleitnota’s, voorzien van toegelaten producties - en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen. Y en X voornoemd hebben ook het woord gevoerd. De gemachtigden van partijen hebben op hun woorden gereageerd of kunnen reageren.
1.3
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
Eiseres vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
-het Land c.s. beveelt om binnen 24 uur na de uitspraak van dit vonnis om alle medewerking te verlenen en alle noodzakelijke (formele) handelingen uit te voeren dan wel te bevorderen bij de afgifte aan eiseres van haar HAVO-diploma, en bepaalt dat het Land c.s. een ten behoeve van eiseres een dwangsom verbeuren van Afl. 10.000,-- per dag of deel daarvan dat het Land c.s. dit bevel niet opvolgen;
-te dezen enige andere juist voorkomende beslissing neemt;
-het Land c.s. veroordeelt in de proceskosten.
2.2
Het Land c.s. voeren verweer, en concluderen dat eiseres niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte voor zover gericht tegen de Minister, en tot afwijzing daarvan voor zover gericht tegen het Land, kosten rechtens.
2.3
Voor zover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Wat betreft de vraag of eiseres al dan niet ontvankelijk is in het door haar verzochte voor zover gericht jegens de Minister wordt het volgende overwogen. Uit het bepaalde in artikel 5 Rv in verbinding met artikel 6 Rv volgt dat de bevoegdheid om als partij in een burgerlijk geding als het onderhavige op te kunnen treden in beginsel alleen toekomst aan natuurlijke personen en aan rechtspersonen. Dat uitgangspunt vindt zijn rechtvaardiging daarin dat bij een ander uitgangspunt - meer in het bijzonder als zou worden aangenomen dat een bestuursorgaan (zoals de Minister te dezen heeft te gelden) als zodanig in een burgerlijk geding kan optreden - problemen kunnen rijzen van procesrechtelijke aard. Zo zou bijvoorbeeld onzeker kunnen zijn jegens wie dit vonnis in geval van een kostenveroordeling en/of verbeurte van dwangsommen zou kunnen worden geëxecuteerd. Van voormeld uitgangspunt - dat ruimte laat voor uitzondering - kan alleen worden afgeweken indien daartoe een wettelijke grond bestaat. De vraag of in het onderhavige geval sprake is van een dergelijke grond moet naar het oordeel van het Gerecht ontkennend worden beantwoord. Uit de in dit geschil centraal staande Landsbesluit eindexamens v.w.o., h.a.v.o. en m.a.v.o. (hierna: het Landsbesluit) volgt niet dat de Minister in een burgerlijk geding als en ter zake van het onderhavige als procespartij kan optreden. Gesteld noch gebleken is dat de Minister die bevoegdheid heeft op grond van andere regelgeving. Uit één en ander volgt dat eiseres niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het door haar verzochte voor zover gericht jegens de Minister. Eiseres zal uit dien hoofde worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van de Minister. Die kosten worden begroot op nihil, omdat de Minister in dit geding werd bijgestaan en vertegenwoordigd door een in dienst van het Land zijnde ambtenaar.
3.2
Het spoedeisend belang van eiseres bij haar vordering volgt uit de aard van die vordering.
3.3
Ter zake van de beantwoording van de vraag of eiseres al dan niet gerechtigd is tot (de afgifte van) een HAVO-diploma (hierna: het diploma) wordt het volgende voorop gesteld. Het diploma kan alleen worden afgegeven indien aan alle daartoe gestelde wettelijke vereisten is voldaan. Aan een toezegging dat het diploma zal worden afgegeven kan alleen gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend indien die toezegging is gedaan door de autoriteit belast met de beslissing op de vraag of een kandidaat (door te hebben voldaan aan alle daartoe gestelde wettelijke vereisten) is geslaagd voor het door hem of haar afgelegde examen.
3.4
De door het Land bestreden stelling van eiseres, dat zij op de voet van het bepaalde in artikel 28 en 29 van het Landsbesluit gerechtigd is tot het diploma omdat eiseres in het bezit is van zes rechtsgeldige deelcertificaten is niet juist. Ter zitting is immers gebleken dat eiseres geen zes maar vijf rechtsgeldige deelcertificaten heeft. Dat eiseres anderszins heeft voldaan (als zijnde regulier examenkandidaat dan wel als bisexamenkandidaat) aan alle uit het Landsbesluit voortvloeiende wettelijke vereisten voor de afgifte van het diploma is niet voorshands aannemelijk geworden.
3.5.1
Het eerste lid van artikel 35 van het Landsbesluit vermeldt onder meer: “
Na het schriftelijk examen stellen de directeur, de examinatoren van de kandidaat en de secretaris van het eindexamen de uitslag van het eindexamen vast met inachtneming van de artikelen 36, 37 en 38, nadat de directeur de eindcijfers heeft opgelezen of heeft laten oplezen.”. Met “
directeur” in die wettelijke bepaling wordt bedoeld de directeur van de school. Het eerste lid van artikel 38 van het Landsbesluit luidt voor zover thans van belang: “
Zodra de uitslag volgens artikel 35 is vastgesteld, deelt de directeur deze te zamen met de eindcijfers aan iedere kandidaat mede.”. Het vierde lid van artikel 39 van het Landsbesluit vermeldt onder meer: “
De diploma’s worden getekend door de directeur en de secretaris van het eindexamen, alsmede door de inspecteur.”. Met “
inspecteur” in die zin van die bepaling wordt bedoeld de inspecteur van het onderwijs, belast met toezicht op de school.
3.5.2
Uit voormelde wettelijke bepalingen (in onderling verband gelezen en beschouwd) volgt dat als autoriteit belast met de beslissing op de vraag of een kandidaat geslaagd is voor het afgelegde examen en gerechtigd is tot (de afgifte van) het diploma heeft te gelden de examencommissie (bestaande dus uit de directeur, de examinatoren van de kandidaat en de secretaris van het eindexamen) tezamen met de inspecteur. Gesteld noch gebleken is dat de examencommissie tezamen met de inspecteur enige toezegging heeft gedaan aan eiseres waaruit zij mocht afleiden of op grond waarvan zij mocht vertrouwen dat zij gerechtigd is tot het diploma. Het bestuur van de school - en dat heeft de Lar-bezwaaradviescommissie miskend - noch de Minister zijn bevoegd om te beslissen op de vraag of een kandidaat geslaagd is voor het afgelegde examen en gerechtigd is tot (de afgifte van) het diploma. Aan de bij partijen genoegzaam bekende toezegging van het schoolbestuur kan eiseres geen rechtens te respecteren vertrouwen ontlenen. Voor zover al uit de eveneens bij partijen genoegzaam bekende door de Minister gegeven nieuwe beschikking (van 9 juli 2015) enige toezegging voortvloeit zoals gesteld door eiseres, kan zij daaraan evenmin een rechtens te respecteren vertrouwen ontlenen. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor het door voornoemde bezwaaradviescommissie aan de Minister uitgebrachte advies, naar aanleiding waarvan de Minister voormelde nieuwe beschikking heeft gegeven.
3.6
Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel is ongegrond, omdat het Land in het door eiseres aangehaalde geval onbestreden heeft gesteld dat het een fout heeft (laten) begaan omdat het diploma niet afgegeven had mogen worden. Eiseres kan aan die fout geen rechten ontlenen, omdat het Land niet kan worden verplicht om zo’n fout nogmaals te (laten) begaan.
3.7
Uit al het vorenstaande volgt dat het Gerecht voorshands geen grond ziet waaruit volgt dat eiseres gerechtigd is tot (de afgifte van) het diploma, en daarom evenmin grond ziet voor het voorlopig oordeel dat het Land te dezen onrechtmatig handelt jegens eiseres. Bij die stand van zaken valt in een bodemprocedure niet met grote mate van zekerheid het oordeel te verwachten dat de vordering van eiseres zal worden toegewezen. Dat brengt met zich dat de door eiseres gevraagde voorziening in beginsel moet worden geweigerd.
3.8.1
Afweging van de belangen van partijen maakt al het vorenstaande niet anders. Het Gerecht onderkent met het Land dat de belangen van eiseres zwaar wegen, maar daar staat het algemeen belang van (handhaving van) waarborging van de kwaliteit en waarde van en het vertrouwen in het diploma tegenover. Dat belang weegt naar het oordeel van het Gerecht zwaarder dan de persoonlijke belangen van eiseres bij toewijzing van haar vordering. Dit klemt temeer omdat eiseres naar het oordeel van het Gerecht nadat zij haar profielwerkstuk alsnog had ingeleverd en beoordeeld zag met een voldoende wel erg lichtvaardig naar Nederland is vertrokken en aldaar haar met grote kosten gemoeid gaande verdere levenskoers is gaan varen. Het had in de gegeven situatie op zijn minst op de weg van eiseres gelegen om in elk geval de mededeling van de directeur in de zin van het bepaalde in het eerste lid van artikel 38 van het Landsbesluit af te wachten of daar navraag naar te doen, alvorens zulke grote stappen te ondernemen.
3.8.2
Het beroep van eiseres op het bepaalde in artikel 31 van het Landsbesluit kan haar in dit verband niet baten, omdat dit artikel naar het voorlopig oordeel van het Gerecht niet ziet en niet kan zien op de onderhavige kwestie, maar ziet op de situatie dat een kandidaat om een geldige reden verhinderd was om op één of meer door hem of haar af te leggen schriftelijke examens (niet zijnde een in te leveren profielwerkstuk) niet tegenwoordig kon zijn. Een dergelijke situatie is hier niet aan de orde.
3.9
De slotsom luidt dat de vordering van eiseres zal worden afgewezen.
3.1
Eiseres zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van het Land, tot aan deze uitspraak (om dezelfde als de hiervoor onder 3.1 geschetste reden) begroot op nihil.
3.11
Ten overvloede wordt nog overwogen dat het Land ter zitting (bij monde van de inspecteur) de toezegging aan eiseres heeft gedaan dat zij in het in Nederland te Den Haag gelegen Arubahuis kan deelnemen aan het examen ter verkrijging van het HAVO-deelcertificaat voor het vak geschiedenis en staatsinrichting, en dat eiseres na het behalen van dat certificaat in verbinding met de door haar behaalde vijf thans nog rechtsgeldige andere deelcertificaten gerechtigd is tot de afgifte van het door haar beoogde HAVO-diploma.

4.DE BESLISSING

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
-verklaart eiseres niet-ontvankelijk in haar vordering voor zover gericht jegens de Minister;
-wijst af het door eiseres (jegens het Land) gevorderde;
-veroordeelt eiseres in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van het Land en aan de zijde van de Minister, tot aan deze uitspraak telkens begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op maandag 10 augustus 2015.