ECLI:NL:OGEAA:2014:39

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
10 april 2014
Publicatiedatum
24 december 2018
Zaaknummer
CVB nr. 3321 van 2012
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
  • A.S. Pontilius
  • R. van Trigt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking ziekengeld onterecht door gebrek aan medisch onderzoek en onvoldoende bewijs van belemmering genezing

In deze zaak gaat het om de intrekking van het ziekengeld van appellante door de Sociale Verzekeringsbank, die stelde dat appellante zich schuldig had gemaakt aan gedragingen die haar genezing belemmerden. De beslissing van de bank, gedateerd op 11 oktober 2012, was gebaseerd op foto’s die op de Facebook-pagina van appellante waren geplaatst. De bank concludeerde dat appellante zich op een risicovolle manier had gedragen, wat haar genezing zou hebben belemmerd. Appellante heeft hiertegen beroep aangetekend, waarbij zij betwistte dat haar gedrag haar genezing had belemmerd en stelde dat er geen medisch onderzoek was verricht.

Het College van Beroep heeft de ontvankelijkheid van appellante beoordeeld en vastgesteld dat zij tijdig beroep had aangetekend, ondanks dat de beroepstermijn in beginsel was overschreden. De bank had de beslissing genomen zonder appellante te horen en zonder medisch onderzoek. Het College oordeelde dat de enkele constatering van risicovol gedrag niet voldoende was om te concluderen dat de genezing daadwerkelijk was belemmerd. Het College benadrukte dat de bank zorgvuldige medische controles moet uitvoeren, inclusief lichamelijk onderzoek, voordat zij een dergelijke beslissing kan nemen.

Uiteindelijk oordeelde het College dat de beslissing van de bank op onzorgvuldige wijze tot stand was gekomen en onvoldoende was gemotiveerd. Het beroep van appellante werd gegrond verklaard, de beslissing van de bank werd vernietigd, en appellante kwam in aanmerking voor ziekengeld voor de periode waarin het ziekengeld ten onrechte was stopgezet. De uitspraak werd gedaan op 10 april 2014.

Uitspraak

Uitspraak van 10 april 2014
CVB nr. 3321 van 2012
COLLEGE VAN BEROEP
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening ziekteverzekering (LvZV) van:
[ X ],
wonende in Aruba,
APPELLANTE
gemachtigde: de advocaat [ A ],
tegen de beslissing van 11 oktober 2012 van
DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER, hierna te noemen de bank,
gemachtigde: de advocaat mr. M.D. Tromp.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Bij brief van 11 oktober 2012 (hierna: de bestreden beslissing) heeft de bank besloten dat appellante vanaf 26 september 2012 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen waardoor haar genezing wordt belemmerd en waardoor de mate de mate van arbeidsongeschiktheid kan toenemen.
1.2
Tegen deze beslissing heeft appellante op 6 november 2012 schriftelijk beroep aangetekend.
1.3
Op 8 februari 2013 heeft de bank een verweerschrift ingediend.
1.4
Het beroep van appellante is, na twee keer op verzoek van appellante te zijn uitgesteld, op de bijeenkomst van 27 februari 2014 van dit college behandeld, in aanwezigheid van de gemachtigde van appellante en drs. M. Schaad, verzekeringsarts, drs. A. Verhoeks, controlearts en mr. Faarup, bedrijfsjurist namens de bank, bijgestaan door de advocaat voornoemd.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Verweerder heeft primair geconcludeerd tot de niet-ontvankelijkheid van appellante wegens termijnoverschrijding.
2.2
Het college overweegt ten aanzien van de ontvankelijkheid als volgt.
Voor zover hier van belang bepaalt artikel 10, lid 1 van de LvZV dat tegen een beslissing van de bank binnen drie weken na haar dagtekening schriftelijk beroep mogelijk is op het college van beroep, hetwelk in enige en hoogste instantie beslist.
De bestreden beslissing is gedagtekend 11 oktober 2012. Ingevolge bovengenoemde bepaling is de beroepstermijn in beginsel op 1 november 2012 verstreken. In dit geval staat echter vast dat appellante de beslissing op 16 oktober 2012 heeft ontvangen. Nu appellante onderhavig beroepschrift heeft ingediend binnen drie weken na ontvangst ervan, acht het college de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar. Appellant is derhalve ontvankelijk.
2.3
Appellante kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing van de bank en stelt zich op het standpunt dat de bank de beslissing heeft genomen aan de hand van foto’s die op haar Facebook-pagina waren geplaatst, zonder haar hierover te horen en zonder dat enige controle is verricht. Voorts betwist appellante dat zij zich schuldig zou hebben gemaakt aan gedragingen die haar genezing zouden belemmeren.
2.4
De beslissing van de bank is gegrond op artikel 7 lid 1 onder c van de LvZV. Ingevolge deze bepaling heeft de arbeider geen recht op tegemoetkoming of verliest dit recht, indien hij zich schuldig maakt aan gedragingen waardoor zijn genezing wordt belemmerd.
2.5
Niet in geschil is dat appellante zich op 5 augustus 2011 arbeidsongeschikt heeft gemeld bij de bank, wegens een haar op 17 juli 2011 overkomen verkeersongeval waarbij zij ernstig letsel heeft bekomen, waaronder een multipele bekkenfractuur. Als gevolg hiervan heeft appellante een instabiel looppatroon. Zij gebruikt nog steeds een loopstok.
2.6
De bank voert aan dat de controlearts op 25 september 2012 een aantal foto’s van de werkgever van appellante heeft ontvangen, die de werkgever van de Facebook-pagina van appellante heeft gehaald, aan de hand waarvan de controlearts heeft geconcludeerd dat appellante zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen waardoor haar genezing werd belemmerd. Volgens de bank is op die foto’s te zien dat appellante:
( a) op een rots staat, terwijl het beklimmen van een rots belastend is voor de bekken (foto 2),
( b) op de achterkant van een jeep zit, terwijl duidelijk is dat zij enige inspanning moet hebben gedaan en haar bekken zwaar moet hebben belast bij het klimmen op en afstappen van de jeep (foto 3) en
( c) op de grond zit met een gestrekt en een gebogen been, terwijl het zitten op eigen lichaamshoogte belastend is voor de bekkenspieren (foto 8).
2.7
Het college ziet op de door de bank overgelegde foto’s (nrs. 2, 3 en 8) het volgende:
( a) Appellante staat met de rechterzijde van haar lichaam gericht naar de camera met haar linkerbeen ongeveer een voetlengte voor haar rechterbeen op de grond, terwijl haar hoofd naar de camera is gedraaid. Haar linkerhand rust op een rots op ellebooghoogte.
( b) Appellante zit iets achterover geleund op de achterkant en de reserveband van een jeep met open dak. Zij heeft haar linkerbeen gekruist over haar rechterknie en haar linkerhand rust op de achterbank van de jeep.
( c) Appellante zit op de grond met licht opgetrokken knieën en met haar rug tegen een natuurlijke rotsmuur. Zij heeft een arm om een kind dat naast haar zit.
2.8
Namens appellante heeft haar gemachtigde ter zitting aangevoerd dat zij
( a) met haar loopstok naar de rots is gelopen en deze uit het zicht heeft gelegd om de foto te nemen. Zij heeft daarbij met haar hand tegen de rots geleund;
( b) door haar vrienden op en van de achterkant van de jeep is geholpen zodat de foto kon worden genomen. Zij heeft daarbij met haar hand op de achterbank geleund;
( c) even op de grond is gaan zitten met haar rug geleund tegen de rotsmuur om de foto te nemen.
2.9
De gemachtigde heeft voorts aangevoerd dat appellante - toen die foto’s waren genomen - al bijna een jaar wegens arbeidsongeschiktheid thuis heeft gezeten en die bewuste dag met enkele vrienden voor het eerst sinds haar ongeval rond is gaan rijden op het eiland. Er zijn toen foto’s genomen, waarbij zij telkens ergens tegenaan heeft geleund of gesteund. Omdat zij dagelijks pijn heeft, is zij voorzichtig en zal zij nooit iets doen om die pijn te verergeren.
2.1
Ter zitting is gebleken dat appellante op 26 september 2012 op spreekuur is geweest bij de controlearts, alwaar zij werd geconfronteerd met bovenvermelde foto’s maar waar zij niet lichamelijk is onderzocht. De controlearts heeft daarnaar gevraagd te kennen gegeven dat in dit geval niet is onderzocht of het bij appellante te verwachten genezingsproces daadwerkelijk is belemmerd of vertraagd door bovengenoemde gedragingen van appellante en dat na een enkel lichamelijk onderzoek die conclusie ook niet kan worden getrokken. Tevens heeft de controlearts te kennen gegeven dat de beslissing om het ziekengeld stop te zetten, is genomen vanwege bovengenoemde foto’s.
2.11
Het college stelt voorop dat uit bovenvermeld artikel 7 lid 1 onder c van de LvZV volgt dat de arbeider zich op zodanige wijze moet hebben gedragen dat hij daarmee daadwerkelijk zijn genezing heeft belemmerd. Dat de genezing is belemmerd dient door de bank te worden onderzocht en vastgesteld. Daarbij is onvoldoende de enkele constatering dat de arbeider zich heeft gedragen op een risicovolle wijze die zijn genezing had kunnen belemmeren.
2.12
Het college overweegt voorts dat van een controlearts van de bank mag worden verwacht dat hij op zorgvuldige wijze een medische controle verricht, via onder andere een lichamelijk onderzoek en eventueel door raadpleging van de behandelende artsen en specialisten, alvorens te concluderen dat een arbeider zich heeft schuldig gemaakt aan gedragingen zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 onder c van de LvZV.
2.13
Nu niet is gebleken dat er medisch onderzoek is verricht en niet vast staat dat appellante daadwerkelijk haar genezing heeft belemmerd, terwijl het ook niet aannemelijk is dat het enkele hooguit minutenlang poseren voor drie foto’s als belemmerend voor de genezing moet worden aangemerkt, is het college van oordeel dat de bestreden beslissing op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en ontoereikend is gemotiveerd.
2.14
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en dat beslissing van de bank van 11 oktober 2012 dient te worden vernietigd. Appellante komt in aanmerking voor ziekengeld nu zij aanhoudend arbeidsongeschikt is. Aan appellante dient ziekengeld te worden uitgekeerd, gelijk aan het bedrag dat zij zou hebben ontvangen in de periode vanaf 26 september 2012 tot en met 4 augustus 2013, indien de bestreden beslissing niet was genomen.

3.BESLISSING

Het college
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de bank van 11 oktober 2012, met kenmerk 80111703/19627/2012;
bepaalt dat aan appellante ziekengeld dient te worden uitgekeerd, gelijk aan het bedrag dat zij in de periode vanaf 26 september 2012 tot en met 4 augustus 2013 zou hebben ontvangen, indien de inmiddels vernietigde beslissing niet zou zijn genomen.
Aldus gegeven op 10 april 2014 door mr. N.K. Engelbrecht, voorzitter, A.S. Pontilius en R. van Trigt, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris.