ECLI:NL:OGEAA:2014:16

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 februari 2014
Publicatiedatum
4 juni 2014
Zaaknummer
A.R. no. 2191 van 2012
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele bodemzaak over wijziging van afspraken tussen laboratorium en ziektekostenverzekeraar

In deze civiele bodemzaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, staat de wijziging van afspraken tussen de naamloze vennootschap I.L. Laboratorio Familiar N.V. (hierna: Laboratorio Familiar) en het Uitvoeringsorgaan Algemene Ziektekostenverzekering (hierna: UO) centraal. De zaak betreft een geschil over de eenzijdige wijziging van declaratieafspraken door het UO, die volgens Laboratorio Familiar onaanvaardbaar is. De procedure begon met een verzoekschrift van Laboratorio Familiar, vertegenwoordigd door advocaat mr. Ch. Lejuez, waarin zij het UO, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.H.J. Martis, aansprakelijk stelde voor een bedrag van Afl. 1.521.181,--, vermeerderd met wettelijke rente.

Tijdens de zitting op 26 februari 2014 werd de ontvankelijkheid van Laboratorio Familiar besproken. Het UO had geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis door Laboratorio Familiar, waardoor deze werd toegelaten. De kern van het geschil draait om de vraag of het UO bevoegd was om een maximaal declarabel budget aan Laboratorio Familiar op te leggen, wat leidde tot de beëindiging van de open eind financiering. Het UO stelde dat deze wijziging noodzakelijk was voor de beheersbaarheid van de kosten, terwijl Laboratorio Familiar betoogde dat de wijziging in strijd was met de gemaakte afspraken.

Het Gerecht oordeelde dat het UO niet voldoende onderbouwd had dat de wijziging van de afspraken naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. Het Gerecht benadrukte dat het UO verantwoordelijk is voor een verantwoorde omgang met de beperkte middelen en dat de continuering van de open eind financiering niet onaanvaardbaar was. Het vonnis concludeerde dat de vorderingen van Laboratorio Familiar in beginsel toegewezen zouden worden, met de mogelijkheid voor het UO om te reageren op de door Laboratorio Familiar te nemen akte. De zaak werd aangehouden voor verdere beslissingen.

Uitspraak

Vonnis van 26 februari 2014
Behorend bij A.R. no. 2191 van 2012
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
I.L. LABORATORIO FAMILIAR N.V.,
gevestigd in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: Laboratorio Familiar,
gemachtigde: de advocaat mr. Ch. Lejuez,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
UITVOERINGSORGAAN ALGEMENE ZIEKTEKOSTENVERZEKERING,
gevestigd in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: het UO,
gemachtigde: de advocaat mr. E.H.J. Martis.
1. DE PROCEDURE
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-de conclusie van antwoord, met producties;
-conclusie van repliek tevens houdende een akte tot vermeerdering van eis, met producties;
-de conclusie van dupliek tevens houdende een verzoek ex artikel 141 Rv, met producties;
-de op 13 november 2013 door LF genomen akte uitlating producties.
1.2 Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE BEOORDELING TER ZAKE VAN DE VERZOCHTE WIJZIGING VAN EIS

2.1
UO heeft geen bezwaar gemaakt tegen de door LF verzochte wijziging van eis. Die eiswijziging wordt daarom toegelaten.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
LF vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis het UO veroordeelt:
-om tegen behoorlijke kwijting aan LF te betalen Afl. 1.521.181,--, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 17 juli 2012 over Afl. 693.097,50 en gerekend vanaf 21 januari 2013 over Afl. 828.083,50, telkens tot aan de dag der algehele voldoening;
-in de proceskosten.
3.2
Het UO voert verweer en concludeert dat LF niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte, althans tot afwijzing daarvan, kosten rechtens.
3.3
Voor zover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit kan volgen dat LF niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte. Het ontvankelijkheidsverweer van het UO wordt daarom verworpen.
4.2
Kern van dit geschil is de vraag of het UO al dan niet bevoegd was om, vooruitlopend op de vaststelling van nieuwe met de particuliere laboratoria overeen te komen tarieven, over de kalenderjaren 2011 en 2012 eenzijdig een maximaal declarabel budget aan LF op te leggen, en daarmee een einde te maken aan de tussen partijen geldende open eind financiering. Anders dan LF stelt het UO kort gezegd dat zij daartoe bevoegd was, omdat voor de beheersbaarheid van kosten van laboratoriumverrichtingen ten behoeve van AZV-verzekerden continuering van de open eind financiering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was/is. Dienaangaande wordt het volgende overwogen, waarbij voorop wordt gesteld dat het Gerecht terughoudendheid dient te betrachten bij de beantwoording van de vraag of (een beroep op of voorzetting van) een tussen partijen geldende afspraak - in dit geval de open eind financiering door het UO ter zake van declaraties van LF voor door haar verrichte laboratoriumonderzoeken voor AZV-verzekerden - naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.3
In het licht van vorenstaande is in elk geval niet in geschil tussen partijen dat (1) het UO gefinancierd wordt met beperkte collectieve middelen, (2) dat het UO op een verantwoorde wijze dient om te gaan met die middelen, en (3) dat op het UO de verantwoordelijkheid of plicht rust om de kosten onder de AZV (ook wat betreft laboratoriumverrichtingen) beheersbaar te maken en te houden. Voorts is niet in geschil tussen partijen dat in elk geval tot en met het kalenderjaar 2012 het UO voor de particuliere laboratoria tarieven hanteerde die zijn gebaseerd op de krachtens het Tarievenbesluit Landslaboratorium 1991 vastgestelde wettelijke tarieven voor het Landslaboratorium, en dat het UO sinds 2003 bezig is te trachten om met de particuliere laboratoria schriftelijke overeenkomsten te sluiten om te komen tot transparante nieuwe (overeengekomen) tarieven. Verder staat vast dat LF geen enkele invloed kan uitoefenen op de bij de AZV aangesloten huisartsen en medisch specialisten die laboratoriumonderzoek verlangen ten behoeve van hun patiënten, en die patiënten daartoe doorverwijzen. Ten slotte staat vast dat het UO de mogelijkheid had om, in plaats van de doorgevoerde eenzijdige oplegging aan de particuliere laboratoria van maximaal declarabele budgets, op de thans gehanteerde tarieven te korten teneinde de door haar nagestreefde beheersbaarheid van kosten te realiseren.
4.4
Met name in het licht van de hiervoor twee laatst vermelde vaststaande gegevens ziet het Gerecht geen grond voor het oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de open eind financiering wordt gecontinueerd. In plaats van eenzijdige wijziging van gemaakte afspraken had het te dezen in redelijkheid op de weg van het UO gelegen om gebruik te maken van haar kennelijke (al dan niet directe) bevoegdheid om de thans geldende tarieven (waarvan het UO zelf stelt dat de kosten van laboratoriumtesten door efficiëntere werkwijzen relatief minder zijn toegenomen en dat de tarieven daarom verlaagd kunnen worden) in elk geval tijdelijk te verlagen gedurende de periode dat het UO en particuliere laboratoria nog geen nieuwe tarieven zijn overeengekomen.
4.5
Bij het vorenstaande wordt nog overwogen dat de stelling van het UO - dat de laboratoria (waaronder begrepen dus LF) het gunstigst af zijn met de aan hen opgelegde budgets waarbinnen zij op basis van bestaande tarieven hun verrichtingen mogen declareren - voldoende verificatoire onderbouwing mist, en daarom wordt gepasseerd. Tegen de achtergrond van de door het UO te dezen in acht te nemen beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit komt daarom niet vast staan en evenmin wordt aannemelijk geoordeeld dat invoering van bedoelde budgets voor (de bedrijfsvoering van) LF minder ingrijpend is dan (voorlopige) verlaging van de thans geldende tarieven.
4.6
Bij dit alles komt nog dat het naar het oordeel van het Gerecht onaanvaardbaar is dat voor laboratoriumonderzoek doorverwezen AZV-verzekerden zich door oplegging en het souperen van bedoelde budgets (welke handelwijze ook nog eens heeft te gelden als - wellicht ontoelaatbare - vrijemarktregulering van overheidswege) geconfronteerd zien met het - wellicht evenzeer ontoelaatbare - gegeven dat het laboratorium van hun keuze, oftewel waarin zij kennelijk hun vertrouwen stellen, niet de voorgeschreven door de AZV te vergoeden zorg kan/mag verlenen.
4.7
Al het vorenstaande brengt mee dat de vorderingen van LF in hoofdsom in beginsel bij nog te wijzen eindvonnis zullen worden toegewezen, met inachtneming van het hierna onder 4.9 vermelde. Er zijn geen gronden gesteld of gebleken die een ander oordeel kunnen rechtvaardigen.
4.8
Het UO heeft de door LF gevorderde wettelijke rente en de ingangsdata daarvan niet bestreden, zodat in beginsel ook die nevenvorderingen bij eindvonnis zullen worden toegewezen.
4.9
Eerst bij gelegenheid van dupliek heeft het UO gesteld dat de niet uitbetaalde facturen van LF over 2011 en 2012 reeds zijn afgewezen telkens wegens uitputting van de aan LF opgelegde budgets, en dat - indien het Gerecht (zoals het heeft gedaan) tot het oordeel komt dat bedoelde budgets ten onrechte aan LF zijn opgelegd - het UO de afgewezen facturen eerst aan de hand van geldende criteria dient te toetsten ter beoordeling of tot betaling daarvan kan worden overgegaan. In het licht daarvan stelt het UO dat niet reeds vast staat dat de hele vordering kan worden toegewezen. Nu LF niet meer heeft kunnen reageren op die stelling terwijl het Gerecht dat wel geboden oordeelt, zal zij in de gelegenheid worden gesteld om dat bij akte alsnog te doen.
4.1
Op de voet van artikel 118 Rv wordt voorts het volgende overwogen. Zo LF het UO volgt in haar onder 4.9 vermelde standpunt en zo zij dat wenst, kan LF in de door haar te nemen akte haar vordering in dat verband wijzigen of anders formuleren, in die zin dat daaruit volgt dat het UO de bedoelde aan de hoofsommen ten gronde liggende niet betaalde facturen over 2011 en 2012 dient te betalen indien en voor zover die facturen door het UO worden goedgekeurd aan de hand van de daartoe geldende criteria.
4.11
Het UO zal in de gelegenheid worden gesteld om bij akte te reageren op de (inhoud van) de door LF te nemen akte.
4.12
De zaak zal voor het nemen van bedoelde aktes worden verwezen naar de in het dictum vermelde rolzittingen, telkens onmiddellijk peremptoir.
4.13
Het door LF bestreden verzoek van het UO ex artikel 141 Rv, zoals neergelegd in de conclusie van dupliek onder (de laatste alinea van) sustenu 13, wordt afgewezen. Het rechterlijk bevel krachtens artikel 141 Rv ziet immers op overlegging van stukken ten behoeve van een goede rechtsbedeling de onderhavige zaak betreffende. Uit de inhoud en strekking van bedoeld verzoek (het na dit geschil met de door het UO beoogde stukken kunnen uitvoeren van een normatieve prijscalculatie door een daartoe deskundige derde) en de daaraan verbonden voorwaarde (het verzoek geldt als ingesteld in geval van toewijzing van de vorderingen van LF) volgt dat de door het UO beoogde stukken van LF niet (kunnen) zien op een goede rechtsbedeling van de onderhavige zaak.
4.14
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
-stelt LF in de gelegenheid om zich bij akte uit te laten over hetgeen zij zich blijkens rechtsoverweging 4.9 (en 4.10) dient uit te laten,
-verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van
woensdag 26 maart 2014, ambtshalve peremptoir (P-1);
-stelt het UO orgaan in de gelegenheid om bij akte te reageren op (de inhoud van) door LF te nemen akte;
-verwijst de zaak daartoe naar een door de rolrechter nader te bepalen rolzitting, eveneens ambtshalve peremptoir (P-1);
-houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 26 februari 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.