In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, hebben eisers, beiden wonende in Aruba, een verzoek ingediend tot weigering van de executie van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis. Dit vonnis was eerder gewezen in hoger beroep door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De eisers, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. ing. F. Baptist, stelden dat de eerdere vonnissen op verkeerde grondslagen berustten en vroegen om een schorsing van de executie totdat in een bodemprocedure hierover was beslist. De gedaagden, beiden wonende in Nederland maar domicilie kiezend in Aruba, werden vertegenwoordigd door hun advocaat mr. H.U. Thielman.
De rechter heeft vastgesteld dat de vordering tot weigering van executie niet toewijsbaar was wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag. De rechter merkte op dat indien eisers beoogden een schorsing of staking van de executie in te stellen op basis van artikel 438, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, deze vordering eveneens niet toewijsbaar was. Het Hof had immers al een einduitspraak gedaan in de zaak, waardoor er geen lopend geschil meer was. Bovendien was de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis niet ontvankelijk, aangezien de procedure hiervoor al was doorlopen.
De rechter concludeerde dat de vordering van eisers moest worden afgewezen en dat zij als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moesten worden verwezen. De kosten aan de zijde van gedaagden werden begroot op Afl. 1.500,- voor het salaris van de gemachtigde. Het vonnis werd uitgesproken op 6 november 2013 door mr. N.K. Engelbrecht, rechter, in aanwezigheid van de griffier.