ECLI:NL:OGEAA:2011:BV5645

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
KG no. 2990 van 2011
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executie van een kort geding vonnis en verzoek tot ontruiming in een familierelatie

In deze Arubaanse zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, betreft het een kort geding waarin [eiser] verzoekt om een ordemaatregel die de uitvoering van een ontruimingsvonnis tegenhoudt. De zaak is ontstaan uit een conflict tussen [eiser], de zoon van [gedaagde], en [gedaagde], die het vruchtgebruik van de woning heeft. De procedure begon met een verzoekschrift van [gedaagde] op 29 juli 2011, waarin hij eiste dat [eiser] de woning zou ontruimen. Dit verzoek werd in een eerder kort geding vonnis van 10 augustus 2011 afgewezen, maar in een tweede kort geding vonnis van 9 november 2011 werd de ontruiming toegewezen, met de verplichting voor [eiser] om uiterlijk één maand na betekening van het vonnis te ontruimen.

In het kort geding dat op 12 december 2011 werd behandeld, vroeg [eiser] om kosteloos te mogen procederen en om [gedaagde] te verbieden uitvoering te geven aan het ontruimingsvonnis. De rechter oordeelde dat [eiser] inderdaad kosteloos mocht procederen, maar wees de gevraagde ordemaatregel af. De rechter benadrukte dat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het tweede kort geding vonnis de bedoeling heeft om [gedaagde] niet langer te laten wachten op het gebruik van haar woning. De rechter stelde dat de rol van de rechter in een executiegeschil beperkt is en dat de beslissing van de rechter die het vonnis heeft gewezen, in beginsel moet worden gerespecteerd.

De rechter concludeerde dat er geen sprake was van een juridische of feitelijke misslag in het tweede kort geding vonnis en dat de gevraagde voorzieningen moesten worden afgewezen. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg, gezien de familierelatie tussen hen. Het vonnis werd uitgesproken door mr. J.F. Haeck op 14 december 2011.

Uitspraak

Vonnis van 14 december 2011
KG no. 2990 van 2011
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
Vonnis in kort geding tussen:
[eiser], wonende te Aruba,
EISER, hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen
[gedaagde], wonende te Aruba,
GEDAAGDE, hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. M.A. Ellis-Schipper.
1. DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingediend op 7 december 2011 met bewijsstukken;
- griffiersaantekeningen van de mondelinge behandeling ter openbare terechtzitting op 12 december 2011. Ten behoeve van de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] op voorhand stukken toegestuurd. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de gemachtigden van partijen en [eiser] het woord gevoerd, waarbij zij in de gelegenheid zijn gesteld over en weer op elkaar te reageren.
2. DE FEITEN
2.1 [eiser] is de zoon van [gedaagde]. [eiser] woont op (een deel van) de benedenverdieping van een woning op het perceel [adres], waarvan hij samen met zijn zus de blote eigendom heeft. [gedaagde] heeft het vruchtgebruik van de woning en woonde tot 14 juli 2011 op de bovenverdieping daarvan.
2.2 Bij verzoekschrift van 29 juli 2011 heeft [gedaagde] – kort gezegd – gevorderd dat [eiser] de woning zal ontruimen en dat [eiser] wordt verboden contact het haar te zoeken. Bij vonnis van 10 augustus 2011 (het eerste kort geding vonnis) is de ontruimingsvordering afgewezen en het contactverbod toegewezen. Tegen dit vonnis is [gedaagde] in hoger beroep gegaan.
2.3 Bij verzoekschrift van 17 oktober 2011 heeft [gedaagde] op nieuw gevorderd dat [eiser] de woning zal ontruimen. Deze vordering is bij vonnis van 9 november 2011 (het tweede kort geding vonnis) toegewezen, met dien verstande dat [eiser] de woning dient te ontruimen uiterlijk één maand na betekening van dat vonnis. Het tweede kort geding vonnis is op 11 november 2011 aan [eiser] betekend.
3. VORDERING
3.1 [eiser] verzoekt, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- hem toe te staan kosteloos te mogen procederen;
- [gedaagde] te verbieden uitvoering te geven aan het verlof tot ontruiming zoals verleend in het tweede kort geding vonnis;
- een en ander onder verbeurte van een dwangsom van Afl. 100.000,00 per overtreding of poging tot overtreding van het gevorderde;
- [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, met de verplichting dat de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zal zijn, als niet binnen 8 dagen na dagtekening van dit vonnis zal zijn betaald.
3.2 [eiser] heeft naast deze voorzieningen een ordemaatregel gevraagd om hangende deze procedure [gedaagde] te verbieden uitvoering te geven aan het verlof tot ontruiming zoals bij beschikking van 9 november 2011 met kenmerk 2486/2011 is verleend. Hij heeft in dit kort geding gevraagd deze ordemaatregel te bevestigen.
3.3 [gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de gevraagde voorzieningen strekkende tot afwijzing daarvan met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
3.4 Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader worden ingegaan.
4. DE BEOORDELING
4.1 [eiser] verzoekt kosteloos te mogen procederen en heeft een bewijs overgelegd zoals bedoeld in artikel 878 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Aruba. Gelet daarop zal hem toelating worden verleend om kosteloos te procederen.
4.2 Bij beslissing van 12 december 2011 is de gevraagde ordemaatregel afgewezen. De vordering de ordemaatregel te bevestigen zal om die reden eveneens worden afgewezen.
4.3 Bij de verdere beoordeling is uitgangspunt dat [gedaagde] op grond van het tweede kortgeding vonnis in beginsel de bevoegdheid heeft tot tenuitvoerlegging daarvan. De uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dat vonnis heeft – kort gezegd - tot doel [gedaagde] niet langer te laten wachten op de mogelijkheid gebruik te maken van haar huis, zonder daarbij steeds in conflictsituaties met haar zoon te komen. Het ingrijpen van de rechter in de tenuitvoerlegging van een vonnis, dat uitvoerbaar verklaard is bij voorraad, is dan ook aan stringente voorwaarden gebonden. De schorsing of staking van de tenuitvoerlegging kan alleen dan worden bevolen indien de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van die bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dat vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (HR 22 april 1983, NJ 1984/145). Dit brengt mee dat de rol van de rechter in een executiegeschil beperkt is en dat deze rechter de beslissing van de rechter die het vonnis heeft gewezen waarvan een executieverbod wordt gevraagd in beginsel moet eerbiedigen en niet terzijde mag stellen. Dat beginsel leidt slechts uitzondering indien sprake is van misbruik van bevoegdheid. Op grond van feiten en omstandigheden die de rechter in het bodemgeschil al in zijn vonnis heeft betrokken, mag de executierechter niet concluderen dat sprake is van misbruik van bevoegdheid tot tenuitvoerlegging. Dat kan, zoals al overwogen, slechts op grond van na dat vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten, of indien sprake is van een klaarblijkelijke misslag.
4.4 Weliswaar heeft [eiser] aangevoerd dat door executie van het tweede kort geding vonnis een acute noodtoestand bij hem zal ontstaan, maar gesteld noch gebleken is dat dit wordt veroorzaakt door na het tweede kort gedingvonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten. Derhalve ligt slechts nog ter beoordeling voor of sprake is geweest van een misslag in het tweede kort geding vonnis. Van een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag is sprake indien de vergissing in het recht of de feiten zo evident is dat daarover geen redelijke twijfel bestaat. Van een zodanige misslag is geen sprake indien een van partijen zich niet kan vinden in de (juridische) redenering van de rechtbank en van mening is dat de rechtbank is uitgegaan van verkeerde rechtsopvattingen. [eiser] heeft een aantal omstandigheden aangevoerd die volgens hem een misslag in het tweede kort geding vonnis opleveren. Hierover overweegt het gerecht als volgt.
4.5 Onder het kopje ‘Procedure’ is in het tweede kort geding het procesverloop vermeld. Daarin wordt ondermeer verwezen naar de griffiersaantekeningen. In die aantekeningen wordt verslag gedaan van hetgeen tijdens de openbare behandeling is voorgevallen, welke stukken er zijn ingediend en hoe men op elkaars stellingen heeft gereageerd. Uit de omstandigheid dat in dit deel van het vonnis niet (ook nog eens) is vermeld dat [eiser] de dag voorafgaand aan de behandeling ter zitting een conclusie van antwoord/pleitnota heeft ingediend en dat hij ter zitting nog een schriftelijk slotpleidooi heeft ingediend, maakt derhalve nog niet dat sprake is van een kennelijke misslag die moet leiden tot het oordeel dat de executie van dat vonnis moet worden verboden. [eiser] wijst terecht op een aantal data die het gerecht in het tweede kort geding vonnis niet goed heeft weergegeven, maar die leiden niet tot het oordeel dat sprake is van zodanige onjuistheden dat executie van het tweede kort geding vonnis tot misbruik van recht zou leiden. Anders dan [eiser] kennelijk voorstaat blijkt uit het tweede kort geding vonnis niet dat het gerecht (ten onrechte) heeft overwogen dat hij met [gedaagde] samenwoonde in één woning. Het gerecht heeft het immers steeds over samenwonen van hen ‘op het perceel’, zodat ook in dit opzicht van een misslag niet is gebleken. [eiser] heeft nog aangevoerd dat het gerecht ten onrechte heeft overwogen dat [gedaagde] een chemokuur ondergaat, maar daarbij gaat hij eraan voorbij dat het gerecht in de betreffende overweging het standpunt van eiseres weergeeft. [eiser] stelt verder nog dat ten tijde van het tweede kort geding geen sprake was van een gewijzigde omstandigheid, zodat - zo begrijpt het gerecht - [gedaagde] daarin niet ontvankelijk had moeten worden verklaard. Daarmee gaat [eiser] eraan voorbij dat door een arts (oncoloog), zoals overigens ook door [eiser] is erkend, in oktober 2011 en dus na het eerste kort geding wordt geconstateerd dat sprake is van een verergerde conditie in de laatste twee maanden. Dat die verslechtering, zoals [eiser] veronderstelt, werd veroorzaakt door een chemotherapie in verband met lymfeklierkanker waarvoor [gedaagde] ook al vóór het eerste kort geding werd behandeld, doet aan de geconstateerde verslechtering en gewijzigde omstandigheden niet af. Voor het overige betreffen de stellingen van [eiser] aspecten van het geschil waarover [eiser] een andere opvatting heeft dan het gerecht en die [eiser] alleen door middel van het aanwenden van hoger beroep kan bestrijden.
4.6 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet gebleken is van een feitelijke of juridische misslag of van feiten of omstandigheden die na het tweede kort geding vonnis zijn voorgevallen of aan het licht gekomen waardoor aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal ontstaan. Ook overigens is niet gebleken dat executie van het tweede kort geding vonnis misbruik van recht oplevert. De gevraagde voorzieningen zullen dan ook worden afgewezen. De kosten van deze procedure zullen worden gecompenseerd, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt, nu tussen partijen een familierelatie bestaat.
5. DE UITSPRAAK
De rechter in dit gerecht, recht doende:
- verleent [eiser] toelating om kosteloos te procederen;
- wijst het gevorderde af;
- compenseert de kosten van deze procedure aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Haeck, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 14 december 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.