Uitspraak d.d. 26 oktober 2011
L.A.R. nr. 1762 van 2011
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (LAR) van:
Giovanni Dominico RAFAEL,
wonende in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: de advocaat mr. A.A. Ruiz,
HET UITVOERINGSORGAAN AZV,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mw. mr. S.E. van Spall.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingediend ter griffie op 26 juli 2011;
- het verweerschrift met producties, ingediend ter griffie op 15 september 2011;
- de aantekeningen van de griffier van het verhandelde ter zitting op 10 oktober 2011, waaruit blijkt dat appellant is verschenen bij zijn gemachtigde en verweerder bij zijn gemachtigde;
- de ter zitting zijdens partijen overgelegde en voorgedragen pleitnota’s.
De uitspraak is bij vervroeging bepaald op heden.
2.1 Op zondag 5 december 2010 werd appellant met spoed wegens acute appendicitis opgenomen in het ziekenhuis, alwaar zijn appendix operatief werd verwijderd.
2.2 Appellant was op 5 december 2010 in het bezit van een zorgpas van de Algemene Ziektekostenverzekering (AZV), waarvan de geldigheid op 11 september 2009 was verstreken. Op maandag 6 december 2010 is appellant’s echtgenote een nieuwe zorgpas van appellant gaan ophalen bij verweerder. Aan haar is bij die gelegenheid een polisblad met datum 6 december 2010 verstrekt, waaruit blijkt dat appellant als verzekerde staat ingeschreven bij het UO-AZV. Op dit polisblad is achter de woorden “Polis geldig tot/Polis valido te:” niets ingevuld. Verder staat op het polisblad het volgende vermeld: “De AZV Zorgpas is het bewijs van inschrijving en dient bij gebruik van medische zorg ten laste van het Algemeen Fonds Ziektekosten altijd getoond te worden.”
2.3 Op 10 december 2010 ontving appellant een drietal facturen van de chirurg, het ziekenhuis en het laboratorium ad Afl. 7.083,63 voor de door hem ontvangen medische zorg op 5 december 2010.
2.4 Op 16 december 2010 heeft appellant verweerder verzocht om bovenvermelde kosten te vergoeden. Zijn verzoek is bij beschikking van verweerder van 27 december 2010 afgewezen. In de beschikking vermeldt verweerder onder meer het volgende:
<i>“Conform artikel 3 en 38b lid 1 van de Landsverordening algemene ziektekostenverzekering (hierna LAZV) is verplicht verzekerd en premieplichtig – voor zover sprake is van premie inkomen – diegene die staat ingeschreven in de basisadministratie en op Aruba zijn hoofdverblijf heeft op grond van een geldige verblijfstitel. Echter, conform artikel 5 van de LAZV kan een verzekerde zijn aanspraken op AZV hulp pas geldend maken indien hij beschikt over een bewijs van inschrijving bij het Uitvoeringsorgaan. (…)
Het ingevolge artikel 5 van de LAZV afgegeven bewijs van inschrijving, de Zorgpas, heeft een bepaalde geldigheidstermijn. Bij het verstrijken van deze termijn geeft het Uitvoeringsorgaan een nieuwe Zorgpas af. Het Uitvoeringsorgaan besteedt tijdig en herhaaldelijk veel aandacht in verschillende media om verzekerden er aan te herinneren dat zij langs moeten komen om hun nieuwe pas op te halen.
Het Uitvoeringsorgaan gaat er vanuit dat de groep die uiteindelijk niet reageert geen interesse meer heeft om gebruik te maken van de AZV, dan wel geen verzekerde meer is en verbindt hieraan het gevolg dat de inschrijving wordt beëindigd. (…)
Gelet op het voorgaande ziet het Uitvoeringsorgaan geen grond om u een inschrijving met terugwerkende kracht te verlenen waarmee de kosten alsnog voor vergoeding ten laste van het AZV Fonds zouden kunnen komen. ”</i>
2.5 Appellant heeft op 3 februari 2011 bezwaar aangetekend tegen bovenvermelde afwijzende beschikking. Het bezwaar is op 13 mei 2011 door de Bezwaaradviescommissie (hierna: BAC) behandeld, waarna de BAC op 8 juni 2011 advies heeft uitgebracht aan verweerder.
2.6 Verweerder heeft op 28 juni 2011 het bezwaar – in afwijking van het advies van de BAC – ongegrond verklaard en de afwijzende beschikking gehandhaafd.
3.1 Het beroep strekt ertoe de bestreden beslissing op het bezwaar d.d. 28 juni 2011 te vernietigen en verweerder op te dragen opnieuw op het bezwaarschrift te beslissen. Tevens verzoekt appellant verweerder in de kosten van de procedure te veroordelen.
3.2 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot het ongegrond verklaren van het beroep.
4.1 Het onderhavig geschil ziet op de vraag of appellant op 5 december 2010 zijn aanspraken ingevolge de LAZV geldend kon maken. Het gerecht beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
4.2 Ingevolge artikel 3 van de LAZV is verzekerd in de zin van deze landsverordening degene die is ingeschreven in de basisadministratie en alhier hoofdverblijf heeft met inachtneming van de Landsverordening toelating en uitzetting. Gesteld noch gebleken is dat appellant op enig moment vanaf 11 september 2009, zijnde de datum van verstrijken van de geldigheid van de oude zorgpas, tot 6 december 2010, zijnde de ingangsdatum van geldigheid van de nieuwe zorgpas, niet in de basisadministratie ingeschreven is geweest dan wel in het buitenland zijn hoofdverblijf heeft gehad of geen rechtsgeldig verblijf in Aruba heeft gehad, zodat aangenomen moet worden dat hij op grond van vorenaangehaalde artikel 3 van de LAZV over genoemde periode verzekerd is geweest.
4.3 Een verzekerde heeft ingevolge artikelen 10 tot en met 22 van de LAZV aanspraak op (medische) hulpverlening van artsen, medische specialisten en andere zorgverleners. Op grond van artikel 23, lid 1 van die landsverordening, dient de verzekerde die een hem toekomende aanspraak geldend wil maken, zich te wenden tot een contractant of contracterende instelling. Appellant had als verzekerde, op 5 december 2010 dan ook aanspraak op hulpverlening door de chirurg en op opname in het ziekenhuis, tot wie en alwaar hij zich ook heeft gewend.
4.4 Ingevolge artikel 5 van de LAZV kunnen verzekerden hun aanspraken ingevolge deze landsverordening slechts geldend maken, indien zij beschikken over een bewijs van inschrijving als bedoeld in artikel 6, eerste lid, (het voorlopige bewijs) of artikel 7, tweede lid (het definitieve bewijs). Niet in geschil is dat de zorgpas het vorenbedoelde bewijs van inschrijving is. Voorts is niet in geschil dat ten aanzien van appellant bij de invoering van de LAZV, ingevolge artikel 7 een definitieve beslissing op het verzoek om inschrijving is genomen en dat hij een zorgpas heeft ontvangen. Appellant heeft dus op 5 december 2010 zijn aanspraken ingevolge de LAZV geldend kunnen maken. De weigering van verweerder om de kosten van de medische zorg die appellant op 5 december 2010 heeft ontvangen, te vergoeden is gelet op het bovenstaande in strijd met de wet.
4.5 Verweerder heeft nog aangevoerd dat hij op grond van een door hem vastgesteld en gevoerd – maar niet op schrift gesteld noch gepubliceerd – beleid dat strekt tot waarborging van een zuiver verzekerdenbestand, aan de zorgpas een geldigheidstermijn van thans vijf jaar verbindt, zodat hij na verloop van die termijn kan controleren of de ingeschrevenen nog steeds verzekerden zijn in de zin van de LAZV. Conform dit beleid wordt de inschrijving beëindigd in het geval na verloop van de geldigheidstermijn van de oude zorgpas, de betrokkene de nieuwe zorgpas niet ophaalt.
4.6 Het gerecht stelt voorop dat een bestuursorgaan beleidsregels dan wel beslissingsnormen kan vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid. In andere gevallen moet de bevoegdheid om beleidsregels vast te stellen berusten op een specifiek wettelijk voorschrift. Deze regels of normen dienen vervolgens door het bestuursorgaan te worden gepubliceerd en bekend gemaakt.
Geen beleidsvrijheid bestaat als precies door de wetgever is voorgeschreven welke beslissing in welk geval dient te worden genomen.
4.7 Wat betreft de geldigheidsduur van het bewijs van inschrijving bestaat naar het oordeel van het gerecht geen beleidsvrijheid. Door de wetgever is namelijk precies voorgeschreven dat wanneer een verzekerde in de zin van de LAZV zich aanmeldt voor inschrijving als zodanig, de verweerder binnen een maand definitief op dat verzoek beslist en terstond een bewijs van inschrijving aan de verzekerde verstrekt. De wet biedt verweerder niet de mogelijkheid een andere beslissing te nemen.
4.8 Voorts heeft de wetgever, anders dan bij de voorlopige inschrijving, die een wettelijk vastgestelde geldigheidsduur van hooguit een maand kent, aan de definitieve inschrijving geen geldigheidstermijn verbonden. Zonder een wettelijke grondslag kan verweerder dan ook niet beslissen dat aan het bewijs van inschrijving een geldigheidstermijn wordt gesteld, en dat aan het verstrijken van die termijn de consequentie wordt verbonden dat de verzekerde zijn aanspraken niet meer geldend kan maken. Gelet hierop is door verweerder gevoerde beleid contra legem.
4.9 Het beroep is gegrond. Verweerder zal dan ook in de kosten worden veroordeeld.
De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikking;
- draagt verweerder op om uiterlijk twee maanden na vandaag opnieuw op het bezwaarschrift te beslissen;
- veroordeelt verweerder tot betaling aan appellant van het bedrag van Afl. 1.000,- als bijdrage in de proceskosten.
Deze beslissing werd gegeven door mr. I.K. van Acker, rechter in dit gerecht en bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag, 26 oktober 2011 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).</small>