ECLI:NL:OGEAA:2011:BQ6347

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
S-3 van 2011
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige aanhouding en schadevergoeding in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 6 mei 2011 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding van verzoeker, die onrechtmatig was aangehouden door een politieagent. Verzoeker was op 6 maart 2010 aangehouden op verdenking van diefstal en het bezit van marihuana, maar de aanhouding werd later door het Gerecht als onrechtmatig beoordeeld. Tijdens de aanhouding zou verzoeker mishandeld zijn door de politieagent, wat leidde tot lichamelijk letsel en een immateriële schadevergoeding. Het Gerecht oordeelde dat er disproportioneel geweld was gebruikt bij de aanhouding, en dat de emoties van de politieagent geen rechtvaardiging vormden voor het geweld. Verzoeker vorderde een schadevergoeding van Afl. 16.400,- voor de onterecht ondergane voorlopige hechtenis en Afl. 10.000,- voor immateriële schade. Het Gerecht kende verzoeker een immateriële schadevergoeding toe van Afl. 1.500,-, maar wees de materiële schadevergoeding af, omdat verzoeker niet had aangetoond dat hij inkomsten had misgelopen door de detentie. De beslissing werd genomen in raadkamer, waarbij de rechter de verklaringen van zowel verzoeker als de officier van justitie in overweging nam. Het Gerecht concludeerde dat de aanhouding onrechtmatig was en dat verzoeker recht had op een schadevergoeding voor de immateriële schade die hij had geleden.

Uitspraak

Zaaknummer: S-3 van 2011
Beschikking van 6 mei 2011
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
op het verzoek ex artikel 178 van het Wetboek van Strafvordering (Sv)
van:
[verzoeker],
wonende in Aruba,
hierna te noemen: verzoeker,
gemachtigde: mr. S.O.R.’G. Faarup.
1. De procedure
1.1 Op 17 februari 2011 heeft verzoeker ter griffie van dit gerecht (hierna: het Gerecht) een verzoekschrift ingediend, strekkende tot vergoeding van door hem geleden schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis.
1.2 Het verzoek is op 1 maart 2011 en 30 maart 2011 in raadkamer behandeld, alwaar verzoeker, zijn gemachtigde en de officier van justitie, mr. P.G. Blanken, zijn gehoord.
1.3 Beschikking is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1 Verzoeker is op 6 maart 2010 aangehouden en vervolgens op 7 maart 2010 in verzekering gesteld op verdenking van –kort gezegd– diefstal en het in bezit/aanwezig hebben van marihuana. Verzoeker is met ingang van 17 maart 2010 in bewaring gesteld en aansluitend gedetineerd gebleven tot 28 mei 2010.
2.2 Bij vonnis van het Gerecht van 18 november 2010 is de aanhouding van verzoeker door het handelen van de politieagent/aangever onrechtmatig bevonden en is aan verzoeker dientengevolge een gevangenisstraf van EEN (1) dag onvoorwaardelijk met aftrek voorarrest opgelegd. Tegen dit vonnis is door de officier van justitie geen hoger beroep ingesteld, zodat het vonnis op 3 december 2010 onherroepelijk is geworden.
3. De standpunten
<i<Het standpunt van verzoeker</i>
3.1 Verzoeker legt aan zijn vordering tot schadeloosstelling ten grondslag dat hij bij zijn aanhouding door een politieagent, in wiens woning hij, verzoeker, heeft ingebroken, is mishandeld, waarbij hij, verzoeker, door die mishandeling zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het Gerecht heeft bij vonnis van 18 november 2010 geoordeeld dat door de handeling van de politieagent artikel 3 EVRM is geschonden en heeft voormelde handeling derhalve als onrechtmatig gekwalificeerd, aldus verzoeker. Verzoeker meent dan ook dat hij 82 dagen ten onrechte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en verzoekt daarom een vergoeding van Afl. 200,= per dag voor elke dag dat hij onrechtmatig gedetineerd is geweest, voor een totaal bedrag van Afl. 16.400,=.
Verzoeker stelt daarnaast dat hij als gevolg van het opgelopen letsel een zestal tanden heeft moeten extraheren, waardoor hij nauwelijks kan kauwen. Verzoeker brengt daarbij naar voren dat hij nog gebitshandelingen moet ondergaan. De tandheelkundige kosten worden gedeeltelijk gedragen door de Algemene Ziektekosten Verzekering (AZV), terwijl verzoekers eigen bijdrage in deze Afl. 300,= bedraagt.
Verzoeker stelt verder dat hij de omstandigheden rond zijn aanhouding als uiterst traumatisch heeft ervaren en dat het op zijn plaats is dat hem een vergoeding aan immateriële schade wordt toegekend voor een bedrag van Afl. 10.000,=. Verzoeker refereert zich, voor wat betreft het door hem gestelde gebitsletsel, aan het oordeel van de rechter.
<i>Het standpunt van de officier van justitie</i>
3.2 De officier van justitie stelt dat verzoeker zich bij zijn aanhouding hevig heeft verzet en dat de politieagent hem klappen heeft toegediend, als gevolg waarvan hij enkele tanden heeft verloren. Verzoeker heeft op verschillende momenten tijdens het voor-onderzoek aan de rechter-commissaris gemeld dat er tijdens zijn aanhouding geweld jegens hem is gebruikt, tegen welke meldingen de rechter-commissaris geen maat-regelen heeft getroffen, aldus de officier van justitie.
Verder stelt de officier van justitie dat, alhoewel de strafrechter heeft geoordeeld dat de aanhouding van verzoeker niet rechtmatig was, er voor toekenning van schadevergoeding rekening moet worden gehouden met de mate waarin de toepassing van het dwangmiddel aan verzoeker zelf te wijten is en de omstandigheden waaronder de toepassing van dwangmiddelen heeft plaatsgehad. Volgens de officier van justitie heeft verzoeker de toepassing van het dwangmiddel aan zichzelf te wijten, omdat verzoeker bij de woning van de politiebeambte een inbraak heeft gepleegd en deze beambte, doordat hij emotioneel bij het voorval was betrokken, verzoeker een aantal klappen heeft toegediend. Verder stelt de officier van justitie dat er geen causaal verband bestaat tussen het optreden van de politiebeambte en de opgelopen letselschade. Het extraheren van de tanden is niet het rechtstreekse gevolg van het door verzoeker opgelopen letsel, maar het gevolg van de slechte hygiënische conditie waarin de tanden verkeerden, nu verzoeker reeds langdurig een drugsverslaafde is.
Volgens de officier van justitie heeft de strafrechter, door de aanhouding onrechtmatig te achten, al een “vergoeding” aan verzoeker toegekend, zodat een verzoek tot schadevergoeding ex artikel 178 Sv niet op zijn plaats is.
4. De beoordeling
<i>Bevoegdheid en ontvankelijkheid</i>
4.1 Het Gerecht is op de voet van artikel 179, tweede lid, Sv het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de strafzaak tegen verzoeker tijdens de beëindiging daarvan werd vervolgd. Het Gerecht is derhalve bevoegd van het verzoek kennis te nemen en daarop een beslissing te geven.
4.2 Ingevolge artikel 179, eerste lid, Sv kan een verzoek als het onderhavige slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de strafzaak. Tegen het vonnis van 18 november 2010 is het rechtsmiddel van hoger beroep niet aangewend, zodat het vonnis op 3 december 2010 in kracht van gewijsde is gegaan; de strafzaak tegen verzoeker is op voormelde datum beëindigd.
Verzoeker heeft het onderhavige verzoek binnen drie maanden (op 17 februari 2011) ter griffie van het Gerecht ingediend. Nu verzoeker het verzoek, naast de gemachtigde, heeft meeondertekend, en tijdig heeft ingediend, kan hij in zijn verzoek worden ontvangen.
<i>Toepassing van het dwangmiddel</i>
4.3 Ingevolge artikel 178 Sv eerste lid Sv, heeft degene die schade heeftgeleden tengevolge van onrechtmatige toepassing van een strafvorderlijk dwangmiddel recht op vergoeding van schade, waaronder mede het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat.
4.4 Inmiddels is in rechte komen vast te staan dat er geen sprake was van onschuld van verzoeker aan het misdrijf waarvan hij werd verdacht. Gelet hierop kan worden geoordeeld dat de tegen verzoeker gerezen verdenking zowel ten tijde van zijn aanhouding als achteraf bezien gerechtvaardigd was. Dit zo zijnde, dient te worden bezien of het gebruik van het dwangmiddel in strijd met regels van geschreven of ongeschreven recht was, waaronder is begrepen het geval dat de toepassing van het dwangmiddel in de gegeven omstandigheden zó disproportioneel was dat zij in strijd met de aan het Korps Politie Aruba (KPA) of de aan de Staat betamende zorgvuldigheid kwam, hetzij dat het een gedraging was die in het geheel niet als het gebruik van enig dwangmiddel kan worden opgevat. Bij de beoordeling van deze vraag is het navolgende van belang.
4.5 Verzoeker heeft op 6 maart 2010 ingebroken in de woning van een inspecteur bij het KPA, genaamd [inspecteur] (hierna te noemen: de inspecteur). Uit het door de inspecteur opgestelde proces-verbaal d.d. 6 maart 2010 blijkt dat hij hiervan melding heeft gemaakt bij de Centrale Post en dat hij door de Centrale Post op de hoogte werd gehouden van de locatie waar verzoeker zich zou bevinden. Op enig moment is de inspecteur naar het perceel [adres] 57 gegaan, omdat hij aanwijzingen had dat verzoeker zich aldaar zou bevinden.
4.6 Verzoeker heeft ter gelegenheid van zijn voorgeleiding in het kader van zijn inverzekeringstelling op 9 maart 2010 aan de rechter-commissaris te kennen gegeven zich niet tegen de aanhouding te hebben verzet, te zijn geslagen met de huls (de rechter begrijpt: het houdergedeelte) van een pistool door de politie (de rechter begrijpt: de politieagent) die aangifte heeft gedaan. Ter gelegenheid van zijn verhoor in het kader van zijn inbewaringstelling en verlengde inbewaringstelling op 16 maart 2010 heeft verzoeker gesteld nog pijn te hebben, niet door een arts op de politiewacht te zijn bezocht en aangifte te willen doen bij de Landsrecherche, waarbij in het proces-verbaal staat vermeld dat verzoeker een rib, die uit zijn ribbenkast “uitstak”, heeft getoond aan de rechter-commissaris.
4.7 In opdracht van de zittingsrechter is tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen verzoeker bepaald dat verzoeker alsnog in de gelegenheid diende te worden gesteld om aangifte te doen bij de Landsrecherche tegen voornoemde inspecteur. In de hierna opgenomen aangifte ter zake van mishandeling met een wapen d.d. 28 en 29 september 2010 heeft verzoeker aangegeven door twee blanke jonge politieagenten te zijn aangehouden, waarbij hij aan zijn polsen achter zijn rug zou zijn geboeid. Nadat verzoeker onder een afdak was geplaatst, werd hem opgedragen te knielen. Hierna hoorde verzoeker dat de agenten eerdergenoemde inspecteur riepen. De inspecteur kwam naast verzoeker staan, sloeg hem met vuisten hard tegen het gezicht en schopte verschillende keren erg hard in zijn buik, waarna hij door voornoemde inspecteur weer hard met vuisten in het gezicht werd geslagen tegen zijn kin, zijn neus, zijn voorhoofd, aan beide ogen en op de mond. Op een gegeven moment voelde hij zoveel pijn dat hij heel hard begon te schreeuwen, waarna hij een zwaar voorwerp op de grond zag vallen. Later zag hij een zwart pistool op de grond liggen dat door de inspecteur werd opgeraapt en in de broekzak werd gedaan. De laatste klappen die de inspecteur hem voor het vallen van het pistool had toegediend, waren de meest harde klappen die hij aan zijn kin en mond had geïncasseerd. Vervolgens hoorde verzoeker de inspecteur tegen de twee politieagenten zeggen dat hij naar de politiewacht gebracht moest worden en dat hij daar de rest zal krijgen. Verzoeker werd hierop in de achterbak van de politieauto gezet. Mensen van de pers hadden foto’s van hem gemaakt , terwijl hij in de achterbak lag. Door het hard rijden sloeg hij tegen de harde zijkanten van de politieauto. Verzoeker heeft twee dagen niet kunnen staan, had hevige pijn aan zijn kaak en rechterrib en een kapwond aan zijn onderkin van 2 à 3 cm. Verzoeker heeft gesteld dat hij ten gevolge van de klappen die hij had gekregen, zes tanden moest laten trekken, welke tanden, op één na, voordien allemaal gezond waren.
4.8 In het dossier van de Landsrecherche bevindt zich een fotokopie van een artikel uit de krant `Awe Mainta.com’ d.d. 8 maart 2010, waarin een foto is geplaatst waarop is te zien dat verzoekers gezicht onder het bloed zit, evenals zijn been en nek, dat zijn gelaat –met name zijn mond- helemaal opgezwollen is en dat hij geboeid in de achterbak van een auto ligt.
Voorts blijkt uit het dossier dat verzoeker de gestichtsarts heeft gezien en een tandarts, en dat er zes tanden zijn getrokken.
4.9 Bovendien bevindt zich in het dossier van de Landsrecherche een verklaring van [getuige P.] d.d. 11 oktober 2010, waarin zij –zakelijk weergegeven en voorzover in casu relevant heeft verklaard dat zij de inspecteur kent van televisie, dat zij verzoeker naast het slaapkamerraam “ai ai” hoorde schreeuwen, dat zij uit haar raam keek en de inspecteur naast verzoeker zag staan, waarbij de inspecteur met kracht met het onderste deel van zijn pistool tegen het gezicht van verzoeker sloeg en waarbij hij verzoeker met kracht met gebalde vuist in zijn gezicht sloeg. Hierna had hij plotseling zijn pistool niet meer in zijn handen en stopte hij met slaan. Verzoeker zakte door zijn benen in een knielende positie en zijn gezicht zat onder het bloed. Hierna werd hij in de achterbak van een politieauto gezet.
4.10 De getuige [R.], echtgenote van [C] heeft –zakelijk weergegeven en voorzover in casu relevant- op 12 en 15 oktober 2010 ten overstaan van de Landsrecherche verklaard dat de inspecteur met het wapen in zijn hand achter het huis ging, dat zij verzoeker “ai ai” hoorde roepen en dat zij tegelijkertijd het geluid van rake klappen hoorde. Het geluid van rake klappen en geschreeuw duurde ongeveer 3 à 4 minuten. Na afloop werd hij in de achterbak van de politieauto gezet. Verzoeker was op dat moment geboeid en zijn gezicht zat onder het bloed.
4.11 Meerdere getuigen die in de woning aan de [adres] 57 aanwezig waren, hebben verklaard dat de inspecteur in burger gekleed bij de woning is gekomen met zijn dienstwapen in zijn handen en dat hij op zoek was naar verzoeker.
4.12 Uit bovenvermelde dossierstukken kan naar het oordeel van de rechter genoegzaam worden afgeleid dat verzoeker meermalen –al dan niet met het dienstwapen van de inspecteur- door de inspecteur in het gezicht en op zijn lichaam is geslagen, ten gevolge waarvan verzoeker pijn en letsel heeft ondervonden, waarna hij geboeid en op zijn rug liggend in de achterbak van het dienstvoertuig naar de politiewacht is gebracht.
4.13 Bij de beoordeling van de vraag of er voor de toepassing van geweld bij de aanhouding een rechtvaardigingsgrond is, heeft de rechter tevens kennis genomen van onderstaande verklaringen van personen die direct of indirect kennis dragen van de aanhouding en de gesteldheid van verzoeker na diens aanhouding:
4.13.1 In het proces-verbaal aanhouding van verzoeker, opgesteld door [R.P.], wordt melding gemaakt van het volgende (met verbetering van taalfouten): “Verdachte werd ter plaatse aangehouden. De verdachte verzette zich hevig tegen zijn aanhouding door te trekken en te duwen anders dan in de richting waarin hij werd gedwongen.
De verdachte werd met kracht in de politieauto gezet”. Van de aanwezigheid van de aangever/inspecteur ter plaatse, noch van de verwondingen van verzoeker wordt in het proces-verbaal melding gemaakt. Tijdens zijn verhoor door de Landsrecherche op 14 oktober 2010 heeft [R.P.] –zakelijk weergegeven en voorzover in casu relevant- verklaard dat hij verzoeker in een auto zag zitten, hem maande uit de auto te komen aan welk verzoek geen gehoor werd gegeven, waarna [R.P.] trachtte hem uit de auto te trekken en waarbij verzoeker zich verzette. Een collega zou de voeten van verzoeker hebben vastgegrepen en plotseling voegde de inspecteur zich bij hen en ging naast hen staan. Hierna lukte het hen verzoeker uit de auto te krijgen en is verzoeker met zijn borst op de grond gebracht en op zijn rug geboeid. [R.P.] en de agent hebben verzoeker overeind getild en hebben hem in de politieauto geplaatst, waarbij [R.P.] zich niet kan herinneren of verzoekers gezicht bebloed was. Op geen enkel moment zou iemand verzoeker bij zijn aanhouding hebben mishandeld. Voorts zou niemand zijn dienstpistool tevoorschijn hebben gehaald.
4.13.2 De getuige [R.F.], aspirant-agent, heeft op 5 oktober 2010 ten overstaan van de Landsrecherche verklaard zich niet te kunnen herinneren of verzoeker zich bij zijn aanhouding heeft verzet, dat er in ieder geval geen geweld is gebruikt door [R.P.] en de getuige bij de aanhouding, dat hij hierna in de boeien werd geslagen en direct naar de politieauto is gebracht, waarbij hij verzoeker samen met [R.P.] in de achterbak van de politieauto heeft geplaatst. Hij kan zich niet herinneren of verzoeker bij zijn aanhouding al onder het bloed zat en weet niet hoe of wanneer verzoeker de verwondingen heeft opgelopen. Evenmin kan hij zich herinneren of voornoemde inspecteur bij de aanhouding van verzoeker ter plaatse was.
4.13.3 De getuige [M.D.], medewerker Visibility Team Oranjestad en tevens neef van genoemde inspecteur, heeft ten overstaan van de Landsrecherche op 14 oktober 2010 –zakelijk weergegeven en voorzover in casu relevant- verklaard drie politiemannen langs het huis naar achteren te hebben zien gaan en hen even later met verzoeker naar voren hebben zien komen, waarbij verzoeker reeds geboeid was en zich agressief gedroeg. Hij heeft niet gezien dat verzoeker onder het bloed zat en verzoeker zou achter de bank van de chauffeur in de Santa Fe zijn gezet. Op geen enkel moment heeft hij iemand met een pistool in hun handen gezien. Hij heeft niet gezien dat iemand verzoeker mishandeld had.
4.13.4 [J.M.] heeft op onbekende datum (de voorpagina van het proces-verbaal ontbreekt) –zakelijk weergegeven en voorzover in casu relevant- verklaard dat de inspecteur en [R.P.] verzoeker onder een auto vandaan gingen halen, dat zij na één of twee minuten met hem voor het huis kwamen en dat zij hem aan zijn schouder vasthielden en naar de politieauto sleepten, waarbij hij “Auxilio, Auxilio” schreeuwde, in een gebogen houding liep, waarbij het leek alsof hij niet wilde lopen en dat [R.P.] en de inspecteur hem moesten slepen. De getuige heeft niemand verzoeker zien mishandelen en heeft geen bloed aan het gezicht van verzoeker gezien.
4.13.5 [R.A.], arrestantenverzorger bij het Cuerpo Especial Arubano en werkzaam op de avond dat verzoeker werd aangehouden en ingesloten, heeft op 1 oktober 2010 geweigerd een verklaring te komen afleggen. Hij zou verzoeker pas de volgende dag in zijn cel hebben gezien en niet hebben gemerkt dat verzoeker mishandeld was of verwondingen of bloed op zijn lichaam had.
4.14 Tijdens de behandeling in raadkamer is aangegeven dat de inspecteur abusievelijk nog niet over het gebeurde is gehoord.
4.15 Bij lezing van de verklaringen valt op dat de dienders en ondersteunende diensten die bij de aanhouding en insluiting waren betrokken wisselende, soms tegenstrijdige verklaringen, althans niet eensluidende verklaringen hebben afgelegd. Zonder hierin volledig te zijn, valt het navolgende op:
-[R.P.] heeft verklaard dat verzoeker zich bij zijn aanhouding verzette, terwijl Faro –die bij de aanhouding aanwezig was- zich dit niet kan herinneren. Overigens verklaart ook [R.P.] niet dat verzoeker tijdens zijn verzet bij zijn aanhouding gewond zou zijn geraakt;
-[R.P.] heeft in eerste instantie niet gerelateerd dat de inspecteur aanwezig was bij de aanhouding, terwijl hij dit bij de Landsrecherche wel heeft verklaard;
-[M.D.] heeft verklaard dat verzoeker agressief was toen hij naar de dienstwagen werd gebracht, terwijl [J.M.] heeft verklaard dat verzoeker om hulp riep en dat het leek alsof hij gesleept moest worden;
-[R.F.] heeft verklaard dat verzoeker in de achterbak van de dienstwagen is geplaatst, terwijl [M.D.] heeft verklaard dat verzoeker op de achterbank heeft plaatsgenomen.
4.16 De collega’s van de inspecteur verklaren evenwel allemaal geen mishandeling van verzoeker noch enige verwonding of bloed te hebben waargenomen.
4.17 De rechter is van oordeel dat de verklaringen van de collega’s van de inspecteur, mede gelet op het feit dat op de foto duidelijk waarneembaar letsel te zien is en gelet op bovenvermelde tegenstrijdigheden, niet aannemelijk worden geacht, terwijl de verklaringen van verzoeker en de getuigen [P.] en [R.] niet tegenstrijdig aan elkaar zijn en ook de op de foto duidelijk waar te nemen verwondingen kunnen verklaren. Geenszins is gebleken dat er een rechtvaardigingsgrond zou zijn voor het op verzoeker toegepaste geweld en het feit dat hij geboeid en liggend in de achterbak van een politieauto naar de politiewacht moest worden vervoerd, terwijl eerst de aanwezige journalist(en) in staat werden gesteld verzoeker te fotograferen. Veeleer is aannemelijk dat de inspecteur, die op dat moment geen dienst had en misbruik makend van aan hem toekomende bevoegdheden, onder het (wegkijkend) oog van zijn collega’s eigenrichting heeft toegepast vanwege de door verzoeker bij hem gepleegde inbraak. Anders dan bij de behandeling in raadkamer door de officier van justitie is gesuggereerd, zijn de bij de inspecteur door de inbraak opgewekte emoties, geenszins een rechtvaardiging voor hetgeen er heeft plaatsgevonden.
4.18 Uit het voorgaande volgt dat, nu er bij de aanhouding disproportioneel geweld is toegepast en verzoeker op mensonterende wijze in de achterbak van een dienstvoertuig is geplaatst en vervoerd, er sprake was van een onrechtmatige toepassing van een dwangmiddel. Dat brengt mee dat aansprakelijkheid voor schade als gevolg daarvan vast komt te staan. Daarover het volgende.
4.19 Bij bepaling van de hoogte van de aan verzoeker toe te kennen schadevergoeding dient te worden bezien in hoeverre verzoeker de toepassing van het dwangmiddel aan zichzelf te wijten had. De stelling van de officier van justitie dat verzoeker de toepassing van het dwangmiddel aan zichzelf te wijten had, kan in casu slechts worden gevolgd voor zover het betreft de beslissing tot het toepassen van het dwangmiddel van aanhouding van verdachte, maar niet voor zover het betreft de gebruikte methode van aanhouding die in casu volstrekt disproportioneel is geweest. De suggestie van de officier van justitie dat verzoeker door het plegen van een inbraak bij een politieagent de aan hem ten deel gevallen behandeling over zichzelf heeft afgeroepen, wordt door de rechter dan ook van de hand gewezen. De schade valt niet binnen het normale maatschappelijke risico dat iemand loopt, indien hij bij een ander inbreekt.
4.20 De officier van justitie heeft voorts betoogd dat het verzoek tot toekenning van schadevergoeding dient te worden afgewezen, omdat:
- de rechter-commissaris geen maatregelen heeft genomen in het vooronderzoek, ondanks dat verzoeker steeds melding heeft gemaakt van tijdens de aanhouding jegens hem toegepast geweld;
-verzoeker reeds is gecompenseerd, omdat in verband met het onrechtmatig optreden van de politie, verzoeker reeds strafvermindering heeft gekregen.
4.21 De rechter volgt de officier van justitie niet in dit betoog. Allereerst is de rechter bij de beoordeling van de vraag of verzoeker op grond van artikel 178 Sv in aanmerking komt voor toekenning van schadevergoeding, niet gebonden aan het oordeel van de rechter-commissaris. Bovendien beschikt de rechter thans over veel meer informatie over de wijze waarop het dwangmiddel is toegepast, dan waarover de rechter-commissaris beschikte op het moment dat zij haar beslissingen nam. Evenmin leidt het toepassen van strafvermindering in de strafzaak als gevolg van een ernstig vormverzuim tot de conclusie dat om die reden geen schadevergoeding meer zou kunnen worden toegekend op basis van artikel 178 Sv.
<i>Materiële schade</i>
4.22 Verzoeker heeft een bedrag aan materiële schadevergoeding gevorderd voor de ten onrechte ondergane voorlopige hechtenis. Een (afzonderlijk) verzoek ex artikel 649, tweede lid, Sv, is door verzoeker niet ingediend. Werkelijk geleden schade ten gevolge van aan verzoeker niet toe te rekenen tijdverzuim door het voorbereidend onderzoek en de behandeling van de strafzaak ter openbare terechtzitting, valt niet onder de reikwijdte van de onderhavige procedure. Daar komt bij dat verzoeker niet heeft gesteld, noch dat anderszins is gebleken, dat hij inkomsten heeft gederfd tengevolge van zijn detentie. Bovendien is aan verzoeker een straf of maatregel opgelegd, zodat hij in beginsel terecht in voorlopige hechtenis heeft gezeten. De behandeling die hem ten deel is gevallen bij zijn aanhouding is reeds verdisconteerd in de straf.
4.23 Verder heeft verzoeker materiële schadevergoeding verzocht in verband met tandheelkundige kosten. Uit een tweetal artsenverklaringen word afgeleid dat de tanden van verzoeker niet in optimale staat verkeerden.
- Dr. [tandarts P.] heeft –zakelijk weergegeven en voor zover in casu relevant- verklaard dat verzoeker aan hem had meegedeeld last van drie tanden te hebben. Deze waren tanden nummers 12, 21 en 23, die van tandcariës bleken te zijn voorzien. De drie tanden waren al niet goed en moesten definief getrokken worden, aldus de arts Lopez Perich.
- Dr. [tandarts R.] heeft op 4 oktober 2010 –zakelijk weergegeven en voor zover in casu relevant – verklaard dat de stagiaire [stagiaire] die verzoeker had behandeld, geconstateerd heeft dat enkele tanden van verzoeker moesten worden uitgetrokken omdat ze allemaal in slechte toestand waren. De tanden waren niet verzorgd en moesten worden uitgetrokken.
4.24 Vast staat dat zes (6) tanden zijn getrokken. Verzoeker is langdurig verslaafd en gelet op de verklaringen van de tandarts en arts is niet met zekerheid vast te stellen dat er een causaal verband bestaat tussen het door verzoeker opgelopen letsel en het extraheren van het bovengebit. Bovendien wordt de tandheelkundige behandeling grotendeels vergoed door het AZV.
<i>Immateriële schade</i>
4.25 Het Gerecht stelt voorop dat verzoeker als gevolg van het opgelopen letsel aan zijn gelaat en lichaam pijn heeft ondervonden, alsmede een litteken aan zijn kin daarvan heeft overgehouden. Verzoeker heeft ook als gevolg van dat letsel gedurende een lange periode moeilijk kunnen kauwen. Het Gerecht is dan ook van oordeel dat een immateriële schadevergoeding ten bedrage van Afl. 1500,= op zijn plaats is.
Voor de verzochte proceskostenveroordeling is geen wettelijke basis, zodat deze kosten zullen worden afgewezen.
5. De beslissing
Het Gerecht:
- kent aan verzoeker [verzoeker] ten laste van het Land Aruba een vergoeding toe van Afl. 1500,- (DUIZEND VIJFHONDERD FLORIN) ter zake van de immateriële schade die hij heeft geleden ten gevolge van de door hem ondergane detentie.
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven in raadkamer van dit Gerecht op vrijdag, 6 mei 2011 door mr. I.K. van Acker, rechter in dit gerecht, in aanwezigheid van de griffier.