2.3 Het gerecht stelt voorop dat het in art. 1:227 lid 2 BW opgenomen vereiste beoogt een zekere waarborg te scheppen dat het te adopteren kind in een bestendig ouderlijk milieu terechtkomt en dat deze norm dus strekt tot bescherming van het belang van het kind. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever bewust, met het oog op de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid, gekozen heeft voor een in de wet aangegeven termijn in plaats van voor een “open” bepaling dat het kind door de adoptanten gezamenlijk is verzorgd en opgevoed gedurende een aan de beoordeling van de rechter overgelaten redelijke termijn (bv. Tweede Kamerstukken 12 134, nr. 3, p. 3).
De verzoekers zijn terecht van mening dat er argumenten zijn die aan het belang van het echtpaarvereiste afdoen. Zo kan niet worden volgehouden dat slechts bij een echtpaar sprake kan zijn van een bestendig ouderlijk milieu (aldus ook het door de verzoekers aangehaalde arrest van het Gerechtshof te Amsterdam (13 april 1995, NJ 1996, 240).
Niettemin is bij de invoering van het nieuw BW in 2002 het echtpaarvereiste, zoals tot dan in art. 331b sub f BW opgenomen, door de Arubaanse wetgever onverkort gehandhaafd, terwijl tegelijkertijd op andere onderdelen wel wijzigingen in de adoptieregeling in het nieuw BW zijn doorgevoerd. Kennelijk heeft de wetgever de argumenten voor handhaving van het echtpaarvereiste in de bestaande vorm sterker geacht dan die voor afschaffing of afzwakking ervan.
Het gerecht overweegt voorts dat (art. 8 van) het EVRM niet in de weg staat aan het stellen van het echtpaarvereiste (HR 22 juli 1986, NJ 1987, 316).
Tegen deze achtergrond heeft de rechter niet de vrijheid art. 1:227 lid 2 BW zo te interpreteren dat daaraan ook is voldaan indien de adoptanten buiten huwelijk geruime tijd hebben samengeleefd, zo heeft de Hoge Raad - in een in essentie identieke zaak - bepaald in het arrest van 10 november 1989, NJ 1990, 497.
Het gerecht ziet geen gronden waarom dit (op Aruba) niet nog steeds zou gelden.
De verzoekers verwijzen naar jurisprudentie waarin is voorbijgegaan aan in het (Nederlandse) BW vereiste huwelijks- of samenlevingstermijnen. Daaronder twee recente uitspraken van de rechtbanken te Almelo en te Den Haag in zaken waarin niet was voldaan aan de samenlevingstermijn omdat de adoptanten uit elkaar gingen. Beide rechtbanken zijn hier afgeweken van de in genoemd arrest van de Hoge Raad van 22 juli 1986 uitgezette lijn inzake adopties door een gewezen echtpaar na echtscheiding, namelijk dat de tijd na de ontbinding van het huwelijk niet mag meetellen bij de huwelijkstermijn.
Wat hier ook van zij, een wezenlijk verschil met de situatie van de verzoekers is dat in de zaken bij de rechtbanken Almelo en Den Haag de wettelijke termijn door de beëindiging van de samenleving niet meer gehaald kon worden, terwijl dat voor de verzoekers niet geldt: de door hen gewenste wettelijke status is niet onmogelijk, maar slechts tijdelijk (tot maart 2010) niet mogelijk.
Naar het oordeel van het gerecht worden de minderjarigen ook overigens niet in hun directe belangen geschaad, aangezien hun feitelijke omstandigheden niet veranderen.
De verzoekers voeren een aantal praktische bezwaren aan indien geen adoptie naar Arubaans recht zou worden uitgesproken, maar het merendeel van deze bezwaren valt weg als de ouders het gezag over de kinderen hebben. Los daarvan vormen dergelijke praktische bezwaren geen grond om van de wet af te wijken.
Nu het gerecht geen gronden ziet om af te wijken van de lijn van de HR in het arrest van 10 november 1989 (NJ 1990, 497) zijn de verzoekers niet-ontvankelijk in hun primaire verzoek..