ECLI:NL:OGEAA:2009:BO0095

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
4 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
EJ. nr. 3984 van 2008
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Adoptieverzoek en echtpaarvereiste in Aruba

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, betreft het een adoptieverzoek van een echtpaar dat niet voldoet aan de wettelijke eisen zoals vastgelegd in artikel 1:227 BW. De verzoekers, die al dertien jaar samenwoonden voor hun huwelijk op 7 juli 2007, stelden dat het echtpaarvereiste in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechter overwoog dat het vereiste van drie aaneengeschakelde jaren huwelijk niet in strijd is met het EVRM en dat de wetgever bewust voor deze termijn heeft gekozen om de belangen van het kind te beschermen. De verzoekers waren van mening dat er argumenten zijn die het belang van het echtpaarvereiste ondermijnen, maar het gerecht oordeelde dat de wetgeving op dit punt niet kan worden genegeerd. De verzoekers waren niet-ontvankelijk in hun primaire verzoek, maar het gerecht erkende wel dat de uitspraak van het Federal First Instance Court te Addis Ababa, Ethiopië, geldig was en vatbaar voor opname in de registers van de burgerlijke stand. De beschikking werd uitgesproken op 4 juni 2009, waarbij de verzoekers niet-ontvankelijk werden verklaard in hun overige verzoeken.

Uitspraak

Beschikking van 4 juni 2009
Behorend bij EJ. nr. 3984 van 2008
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
op het verzoek (ex artikel 1:227 BW) van:
[verzoeker en verzoekster],
wonende in Aruba,
VERZOEKERS,
gemachtigde: mr. M.D. Tromp,
Belanghebbenden:
- [oudste kind], geboren op [datum] 2002 te Ethiopië,
- [jongste kind], geboren op [datum] 2005 te Ethiopië.
1. DE PROCEDURE
Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar de beschikking van 3 april 2009. De verzoekers hebben op 16 april 2009 een akte na tussenbeschikking genomen en daarin tevens het verzoek gewijzigd. De Voogdijraad heeft op 7 mei 2009 afgezien van nader verweer. De uitspraak is bepaald op heden.
2. DE VERDERE BEOORDELING
2.1 In de beschikking van 3 april 2009 is overwogen dat de adoptie in het kennelijk belang van de minderjarigen is, hetgeen ingevolge art. 1:227 lid 1 BW een voorwaarde voor de adoptie is, dat ook is voldaan aan de in art. 1:228 lid 1 BW opgenomen voorwaarden voor adoptie, in het bijzonder ook aan die onder d en f, maar dat de verzoekers niet voldoen aan de in art. 1:227 lid 2 BW opgenomen eis dat een adoptieverzoek door een echtpaar slechts kan worden gedaan indien de echtgenoten ten minste drie aaneengesloten jaren of, indien ieder van hen de leeftijd van 40 jaar heeft bereikt, tenminste één aaneengesloten jaar, onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met elkaar zijn gehuwd. Volgens de tekst van de wet kunnen de verzoekers dus pas in de tweede helft van maart 2010, als zij beiden 40 zijn geworden, als echtpaar een adoptieverzoek doen.
2.2 De verzoekers hebben na de tussenbeschikking alsnog aangevoerd dat de wettelijke eisen - bedoeld wordt het in art. 1:227 lid 2 BW opgenomen echtpaarvereiste - in het onderhavige geval, waarbij zij voor hun huwelijk op 7 juli 2007 dertien jaren hebben samengewoond, in strijd zijn met art. 8 EVRM.
2.3 Het gerecht stelt voorop dat het in art. 1:227 lid 2 BW opgenomen vereiste beoogt een zekere waarborg te scheppen dat het te adopteren kind in een bestendig ouderlijk milieu terechtkomt en dat deze norm dus strekt tot bescherming van het belang van het kind. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever bewust, met het oog op de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid, gekozen heeft voor een in de wet aangegeven termijn in plaats van voor een “open” bepaling dat het kind door de adoptanten gezamenlijk is verzorgd en opgevoed gedurende een aan de beoordeling van de rechter overgelaten redelijke termijn (bv. Tweede Kamerstukken 12 134, nr. 3, p. 3).
De verzoekers zijn terecht van mening dat er argumenten zijn die aan het belang van het echtpaarvereiste afdoen. Zo kan niet worden volgehouden dat slechts bij een echtpaar sprake kan zijn van een bestendig ouderlijk milieu (aldus ook het door de verzoekers aangehaalde arrest van het Gerechtshof te Amsterdam (13 april 1995, NJ 1996, 240).
Niettemin is bij de invoering van het nieuw BW in 2002 het echtpaarvereiste, zoals tot dan in art. 331b sub f BW opgenomen, door de Arubaanse wetgever onverkort gehandhaafd, terwijl tegelijkertijd op andere onderdelen wel wijzigingen in de adoptieregeling in het nieuw BW zijn doorgevoerd. Kennelijk heeft de wetgever de argumenten voor handhaving van het echtpaarvereiste in de bestaande vorm sterker geacht dan die voor afschaffing of afzwakking ervan.
Het gerecht overweegt voorts dat (art. 8 van) het EVRM niet in de weg staat aan het stellen van het echtpaarvereiste (HR 22 juli 1986, NJ 1987, 316).
Tegen deze achtergrond heeft de rechter niet de vrijheid art. 1:227 lid 2 BW zo te interpreteren dat daaraan ook is voldaan indien de adoptanten buiten huwelijk geruime tijd hebben samengeleefd, zo heeft de Hoge Raad - in een in essentie identieke zaak - bepaald in het arrest van 10 november 1989, NJ 1990, 497.
Het gerecht ziet geen gronden waarom dit (op Aruba) niet nog steeds zou gelden.
De verzoekers verwijzen naar jurisprudentie waarin is voorbijgegaan aan in het (Nederlandse) BW vereiste huwelijks- of samenlevingstermijnen. Daaronder twee recente uitspraken van de rechtbanken te Almelo en te Den Haag in zaken waarin niet was voldaan aan de samenlevingstermijn omdat de adoptanten uit elkaar gingen. Beide rechtbanken zijn hier afgeweken van de in genoemd arrest van de Hoge Raad van 22 juli 1986 uitgezette lijn inzake adopties door een gewezen echtpaar na echtscheiding, namelijk dat de tijd na de ontbinding van het huwelijk niet mag meetellen bij de huwelijkstermijn.
Wat hier ook van zij, een wezenlijk verschil met de situatie van de verzoekers is dat in de zaken bij de rechtbanken Almelo en Den Haag de wettelijke termijn door de beëindiging van de samenleving niet meer gehaald kon worden, terwijl dat voor de verzoekers niet geldt: de door hen gewenste wettelijke status is niet onmogelijk, maar slechts tijdelijk (tot maart 2010) niet mogelijk.
Naar het oordeel van het gerecht worden de minderjarigen ook overigens niet in hun directe belangen geschaad, aangezien hun feitelijke omstandigheden niet veranderen.
De verzoekers voeren een aantal praktische bezwaren aan indien geen adoptie naar Arubaans recht zou worden uitgesproken, maar het merendeel van deze bezwaren valt weg als de ouders het gezag over de kinderen hebben. Los daarvan vormen dergelijke praktische bezwaren geen grond om van de wet af te wijken.
Nu het gerecht geen gronden ziet om af te wijken van de lijn van de HR in het arrest van 10 november 1989 (NJ 1990, 497) zijn de verzoekers niet-ontvankelijk in hun primaire verzoek..
2.4 Uit het onder 4.1 van de tussenbeschikking overwogene volgt dat het subsidiaire verzoek evenmin toewijsbaar is.
2.5 Het meer subsidiaire verzoek is gebaseerd op art. 1:26 lid 1 BW. Op grond daarvan kan eenieder die daarbij een gerechtvaardigd belang heeft, verzoeken een verklaring voor recht af te geven dat een op hem betrekking hebbende, buiten Aruba opgemaakte akte of gedane uitspraak overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt of gedaan en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een register van de burgerlijke stand.
Beoordeeld dient daarom te worden of (a) de uitspraak van het Federal First Instance Court te Addis Ababa van 23 mei 2008, kenmerk 116462, overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is gedaan, (b) die uitspraak naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een register van de burgerlijke stand, en (c) de verzoekers een gerechtvaardigd belang hebben bij de verklaring voor recht.
Naar het oordeel van het gerecht blijkt uit de door de verzoekers overgelegde stukken genoegzaam dat bedoelde uitspraak overeenkomstig de Ethiopische voorschriften is gedaan. Een dergelijke uitspraak is naar zijn aard ook vatbaar voor opneming in de Arubaanse registers van de burgerlijke stand. Tot slot hebben de verzoekers bij de verklaring voor recht ook een gerechtvaardigd belang, aangezien hun betrekkingen met de geadopteerde kinderen ook in de Arubaanse rechtssfeer zoveel mogelijk tot hun recht moeten kunnen komen. Een en ander betekent dat dit verzoek zal worden toegewezen.
3. DE BESLISSING
Het gerecht:
verklaart voor recht dat de uitspraak van 23 mei 2008 van het Federal First Instance Court te Addis Ababa, Ethiopië, kenmerk 116462, houdende de adoptie door [verzoeker], geboren op [datum] 1970, en [verzoekster], geboren op [datum] 1970, van: [oudste kind], geboren op [datum] 2002 te Ethiopië. en [jongste kind], geboren op [datum] 2005 te Ethiopië, overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is gedaan, en dat die uitspraak naar zijn aard vatbaar is voor opneming in de registers van de burgerlijke stand.
verklaart de verzoekers niet-ontvankelijk in hun overige verzoeken
Deze beschikking is gegeven door mr. F.J.F. Gerard, rechter in dit gerecht, en in het openbaar uitgesproken ter zitting van 4 juni 2009 in aanwezigheid van de griffier.