ECLI:NL:OGAACMB:2025:73

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
SXM202401397-GAZ 16/2024
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van ambtenaar wegens ernstige integriteitsschending en plichtsverzuim bij registratie van personen

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Sint Maarten op 14 juli 2025 uitspraak gedaan over het bezwaar van klaagster, de Gouverneur van Sint Maarten, tegen een disciplinaire straf van ontslag. Klaagster, die werkzaam was bij de dienst Burgerzaken, kreeg deze straf opgelegd vanwege ernstig plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim bestond uit het registreren van vijftien personen zonder deugdelijke persoonlijke verificatie en in strijd met de geldende procedures. Klaagster had deze personen geregistreerd via een derde persoon en had gelogen over hun persoonlijke verschijning. Het gerecht oordeelde dat het ontslag terecht was, gezien de hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid die aan ambtenaren worden gesteld. Klaagster had eerder waarschuwingen ontvangen en haar functioneren was niet onberispelijk. De uitspraak benadrukt het belang van integriteit in het ambtenarenrecht en bevestigt dat de opgelegde straf evenredig was aan het gepleegde plichtsverzuim.

Uitspraak

Zaaknummer: SXM202401397-GAZ 16/2024
Datum: 14 juli 2025
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:

[klaagster],

klaagster,
gemachtigde: mr. S.R. BOMMEL,
tegen

DE GOUVERNEUR VAN SINT MAARTEN,

gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigden: mrs. R.F. GIBSON jr. en I.Z. GUARDIOLA,

Procesverloop

Bij landsbesluit van 24 oktober 2024 (hierna: de bestreden beschikking), door klaagster ontvangen op 12 november 2024, heeft verweerder klaagster de disciplinaire straf van ontslag opgelegd.
Tegen deze beschikking heeft klaagster op 12 december 2024 ter griffie van het gerecht in ambtenarenzaken (hierna: het gerecht) een bezwaarschrift (met een productie) ingediend. Daarna zijn de gronden aangevuld.
Op 16 april 2025 heeft verweerder een contra- memorie met producties ingediend.
Mondelinge behandeling van het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden op 16 juni 2025. Klaagster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd die op schrift gestelde pleitaantekeningen heeft voorgedragen en voorgelegd. Namens verweerder is verschenen L. Hakkens, medewerker personeelszaken, bijgestaan door de gemachtigden voornoemd die eveneens op schrift gestelde pleitaantekeningen hebben voorgedragen en voorgelegd.
Uitspraak is (nader) bepaald op heden.
Overwegingen
Het ontslagbesluit en het geschil
1.1.
Verweerder heeft aan het disciplinair ontslag ten grondslag gelegd dat klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim door in mei 2024 vijftien personen te registreren bij de afdeling Burgerzaken zonder deugdelijke persoonlijke verificatie en in strijd met de geldende procedures en voorschriften. Klaagster heeft de personen geregistreerd via een derde persoon, de heer [X], en heeft nadien gelogen door te stellen dat alle vijftien personen persoonlijk bij haar zijn verschenen terwijl dit niet het geval was. Ook waren de ingeleverde documenten niet allemaal in orde en heeft klaagster ten onrechte vertaalde stukken aangenomen van een niet erkende vertaler. Verder is tevens aan het ontslag ten grondslag gelegd dat klaagster geen onbevlekte staat van dienst heeft, omdat zij meerdere malen is aangesproken op haar functioneren en ook schriftelijk is gewaarschuwd. Volgens verweerder is door het handelen van klaagster sprake van een ernstige integriteitsschending, terwijl zij een functie bij de afdeling Burgerzaken bekleedt waarbij integriteit een voorname rol speelt.
1.2.
Klaagster kan zich niet verenigen met het haar opgelegde ontslag en stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van ernstig plichtsverzuim dat een onvoorwaardelijk ontslag rechtvaardigt. Klaagster stelt dat zij haar werk altijd naar behoren heeft uitgevoerd en nimmer klachten heeft gehad over haar functioneren. Ten aanzien van de registratie van de vijftien personen, stelt klaagster dat zij niets verkeerd heeft gedaan en dat de geconstateerde gebreken in de (vertaalde) documentatie geen ontslag rechtvaardigen, temeer nu de daadwerkelijke inschrijving pas plaatsvindt na een tweede controle. Voor zover klaagster (vertaalde) stukken ten onrechte heeft aangenomen, zou dit hoogstens grond kunnen opleveren voor een waarschuwing. Ter zitting heeft zij bovendien gesteld dat de vijftien personen wel persoonlijk bij haar zijn verschenen. Klaagster is van mening dat, voor zover sprake mocht zijn van plichtsverzuim, er geen evenredigheid bestaat tussen het plichtsverzuim en de opgelegde straf.
1.3.
Beoordeeld dient te worden of verweerder op goede gronden heeft besloten klaagster (disciplinair) te ontslaan wegens door haar gepleegd ernstig plichtsverzuim.
Het wettelijk kader
2.1.
Op grond van artikel 86, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
2.2.
Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift omvat als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
2.3.
Op grond van artikel 87, eerste lid, aanhef en onder i, van de Lma, is de disciplinaire straf, welke kan worden toegepast, die van ontslag.
De feiten
3.1.
Met betrekking tot de aan het disciplinair ontslag ten grondslag liggende feiten stelt het gerecht op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting het volgende vast.
3.2.
Klaagster is per 9 januari 2013 in dienst van het Land Sint Maarten getreden, waarbij zij verschillende functies heeft bekleed. Met ingang van 1 oktober 2020 is zij door verweerder aangesteld in de functie van medewerker Back Office bij de dienst Burgerzaken.
3.3.
In de periode van 2022 tot en met 2024 heeft klaagster vier schriftelijke waarschuwingen ontvangen van haar leidinggevende. Deze waarschuwingen zagen op verschillende incidenten, waarbij klaagster werd verweten dat zij (huis)regels niet naleefde.
3.4.
In het verslag van het eindbeoordelingsgesprek van december 2022 is het functioneren van klaagster samenvattend beoordeeld als ‘SP’, te weten een strong performance. Daarbij is opgemerkt dat er verbetering nodig is - ‘NI’ staat in dit verband voor ‘need for improvement’ – ten aanzien van het juiste proces hanteren en verantwoordelijkheid voor het werk.
3.5.
In het verslag van het tussentijdse evaluatiegesprek van juni 2023 is ten aanzien van het functioneren van klaagster onder meer vermeld dat zij te veel fouten maakt. Klaagster moet zich concentreren op cliënten met afspraken en stoppen met het tussendoor assisteren van cliënten zonder afspraken. Klaagster wordt opgedragen om alle klanten hetzelfde te behandelen en geen zaken te behandelen bij andere afdelingen voor personen die geen afspraak hebben. Klaagster wordt sterk geadviseerd ‘
to stop these type of practices that has no integrity’.
3.6.
In het verslag van het eindbeoordelingsgesprek van januari 2024 is vermeld dat klaagster afwezig is geweest in de periode van oktober 2023 tot begin januari 2024, zodat deze periode niet kon worden geëvalueerd. Het functioneren van klaagster is samenvattend beoordeeld als ‘strong performance’. Wel is opgemerkt dat er verbetering nodig is wat betreft communicatieve vaardigheden en verantwoordelijkheid voor het werk.
3.7.
In het verslag van het tussentijdse evaluatiegesprek van april 2024 is ten aanzien van de competentie integriteit vermeld dat dit consistent dient te zijn. Daarbij is onder meer vermeld ‘
On Government Job it is Government time and not of your friends and acquaintances’.
3.8.
Klaagster heeft vanaf 26 mei 2024, nadat zij eerst een paar maanden andere (administratieve) taken binnen de dienst Burgerzaken heeft verricht, weer werkzaamheden verricht die bestaan uit de intake van eerste inschrijvingen bij Burgerzaken. Klaagster heeft vervolgens een groep van vijftien personen geregistreerd op 28, 29 en 30 mei 2024. Voor deze registraties zijn in deze periode twee afspraken met de heer [X] in het systeem geregistreerd, met telkens een tijdslot van 10 minuten.
De beoordeling
4.1.
Bij de beoordeling stelt het gerecht voorop dat op verweerder de last rust te bewijzen dat klaagster plichtsverzuim heeft gepleegd. Om plichtsverzuim te kunnen aannemen moet op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging zijn verkregen dat de betrokken ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging daadwerkelijk heeft schuldig gemaakt.
4.2.
Het gerecht is van oordeel dat verweerder voldoende zorgvuldig heeft vastgesteld dat klaagster vijftien personen heeft geregistreerd zonder dat deze personen persoonlijk zijn verschenen bij klaagster voor het registratieproces. Er zijn immers in het systeem geen afspraken gevonden voor deze registraties, afgezien van twee (relatief korte) afspraken met een derde, te weten de heer [X]. Tussen partijen staat ook vast dat er nimmer afzonderlijke afspraken zijn gemaakt voor deze personen. Dat de personen niet persoonlijk zijn verschenen bij klaagster, vindt voorts ook bevestiging in de door verweerder overgelegde verklaringen, waaruit volgt dat de vijftien personen op een later moment alsnog bij Burgerzaken zijn verschenen en bij deze gelegenheid hebben verklaard dat zij nooit eerder aanwezig waren geweest in het overheidsgebouw voor de registraties. Het gerecht ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen.
4.3.
De stelling van klaagster, dat de vijftien personen wel op verschillende momenten – zonder afspraak – persoonlijk bij haar zijn langsgekomen voor het registratieproces, wordt onder de gegeven omstandigheden als ongeloofwaardig terzijde geschoven. Het voorgeschreven registratieproces, waarbij persoonlijke verschijning vereist is, kost immers de nodige tijd en zonder aannemelijke uitleg valt niet in te zien hoe dit in zijn werk is gegaan. Een aannemelijke verklaring van klaagster voor het registreren van vijftien personen in afwijking van de geldende procedure, dat voor een inschrijving een afspraak moet worden gemaakt, is naar het oordeel van het gerecht uitgebleven. De enkele omstandigheid dat het ging om bouwvakkers, die niet gelijktijdig de bouw konden verlaten, biedt in dit verband geen afdoende verklaring.
4.4.
Dat het heel gebruikelijk zou zijn, zoals klaagster stelt, dat personen zonder afspraak worden ingeschreven bij Burgerzaken, vindt evenmin steun in het dossier. Uit de voorgeschreven procedure bij een eerste inschrijving volgt dat hiervoor per inschrijving een aparte afspraak moet worden gemaakt. Daarbij komt dat in het evaluatiegesprek van juni 2023 klaagster uitdrukkelijk te kennen is gegeven dat zij moet stoppen met het assisteren van personen zonder afspraak.
4.5.
Verder heeft verweerder zorgvuldig vastgesteld dat klaagster een aantal documenten ten onrechte heeft geaccepteerd bij de registratie. Zo heeft klaagster documenten geaccepteerd met een datum van apostille die lag vóór de uitgiftedatum van het betreffende document. Ook heeft klaagster in strijd met de geldende voorschriften stukken geaccepteerd van een niet-erkende vertaler.
4.6.
Naar het oordeel van het gerecht heeft verweerder op goede gronden de vastgestelde gedragingen van klaagster bij de inschrijving van de vijftien personen, die in de kern raken aan de integriteit van een ambtenaar bij de dienst Burgerzaken, als ernstig plichtsverzuim gekwalificeerd, dat bovendien aan klaagster is toe te rekenen. Dat geldt temeer nu klaagster na confrontatie door haar leidinggevenden heeft verklaard dat de vijftien personen wel persoonlijk bij haar zijn verschenen. Dit is gelet op de voorgaande vaststellingen in strijd met de waarheid. Gelet op het voorgaande was verweerder bevoegd klaagster een disciplinaire straf op te leggen.
4.7.
Met betrekking tot de vraag of de opgelegde straf evenredig is aan het vastgestelde plichtsverzuim overweegt het gerecht dat verweerder, gelet op de voorbeeldfunctie van ambtenaren, en de hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid die aan hen gesteld mogen worden, erop moet kunnen vertrouwen dat zij hun verplichtingen nauwgezet naleven. Van klaagster als een ambtenaar bij de dienst Burgerzaken mag worden gevergd dat zij zich houdt aan haar ambtelijke verplichtingen, en haar werkzaamheden integer en nauwgezet uitvoert. De gedragingen van klaagster stroken niet met deze verplichtingen en maken dat aan haar integriteit kan worden getwijfeld. Ook heeft verweerder bij de weging kunnen betrekken dat klaagster eerder waarschuwingen heeft gekregen en geen onbevlekte staat van dienst heeft. Daarbij is in het bijzonder van belang dat klaagster eerder – tijdens evaluatiegesprekken in 2023 en 2024 – uitdrukkelijk is opgedragen om geen cliënten te assisteren zonder afspraken en alle klanten hetzelfde te behandelen.
4.8.
Het gerecht is gelet op het voorgaande van oordeel dat er sprake is van plichtsverzuim dat ernstig is en dat, alle omstandigheden in aanmerking genomen, de disciplinaire straf van ontslag daaraan niet onevenredig is.
Conclusie
5. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het gegeven disciplinair ontslag terecht en op goede gronden is gegeven. Het bezwaar is daarom ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht in ambtenarenzaken:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Martinez-Hammer, rechter in het gerecht in ambtenarenzaken van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 14 juli 2025.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken (RvBAz).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen 30 dagen na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
- het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
- een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
- vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.