ECLI:NL:OGAACMB:2025:68

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
SXM202500337-GAZ 6/2025
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afweging tussen dienstbelang en persoonlijke belangen in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Sint Maarten uitspraak gedaan over het verzoek van klager, een senior rechercheur bij het Korps Politie Sint Maarten (KPSM), om buitengewoon verlof. Klager had verzocht om vrijstelling van dienst per 1 maart 2025 om tijdelijk als fractiemedewerker van een politieke partij te werken. De minister van Justitie van Sint Maarten, verweerder in deze zaak, heeft dit verzoek afgewezen op basis van het dienstbelang, dat volgens hem zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van klager. Het KPSM kampt met een ernstig personeelstekort, en de afwezigheid van klager zou de operationele slagkracht verder verzwakken. Klager heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Gerecht oordeelt dat de minister zorgvuldig heeft gehandeld en de belangen goed heeft afgewogen. Klager heeft niet kunnen aantonen dat zijn situatie gelijk is aan die van andere collega’s die wel verlof hebben gekregen. Het Gerecht verklaart het bezwaar ongegrond en bevestigt de afwijzing van het verzoek om buitengewoon verlof.

Uitspraak

Zaaknummer: SXM202500337-GAZ 6/2025
Datum: 7 juli 2025
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:

[klager],

klager,
gemachtigde: mr. S.R. BOMMEL,
tegen

DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,

zetelend te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. R.F. GIBSON jr.

Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2025 (hierna: de bestreden beschikking) heeft verweerder klagers verzoek om vrijstelling van dienst per 1 maart 2025 afgewezen.
Tegen dit besluit heeft klager op 26 maart 2025 een bezwaarschrift ingediend.
Op 14 mei 2025 heeft verweerder een contra- memorie ingediend.
Op 12 juni 2025 heeft verweerder op verzoek van het Gerecht twee (op de zaak betrekking hebbende) stukken ingediend.
Mondelinge behandeling van het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden op 16 juni 2025. Klager is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd die op schrift gestelde pleitaantekeningen heeft overgedragen en voorgelegd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. V. Jusia, werkzaam bij het Kabinet van de Minister van Justitie, bijgestaan door gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
1.1.
Klager is sinds 2018 bij het Korps Politie Sint Maarten (KPSM) werkzaam als senior rechercheur, aanvankelijk binnen het Alpha Team op de Princess Juliana International Airport. Vanaf oktober 2024 is klager overgeplaatst naar de afdeling algemene recherche.
1.2.
Bij brief van 18 februari 2025 heeft klager verweerder verzocht om hem per 1 maart 2025 vrijstelling van dienst te verlenen, teneinde tijdelijk als fractiemedewerker van een politieke partij te gaan werken bij het Parlement van Sint Maarten.
1.3.
Bij de bestreden beschikking heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
De inhoud van de beschikking en het bezwaar
2.1.
In de bestreden beschikking heeft verweerder het verzoek om vrijstelling van dienst afgewezen, om de reden dat het dienstbelang van het KPSM zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van klager. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het KPSM met een zeer ernstig en structureel personeelstekort kampt binnen de gehele organisatie. De functie van klager is daarbij specialistisch van aard en zijn expertise en ervaring kan niet eenvoudig door een ander worden opgevangen. Bij de algemene recherche bestaan grote werkvoorraden door structurele achterstanden en het verlenen van buitengewoon verlof aan klager zou de operationele capaciteit verder verzwakken. Voorts zou het verlenen van verlof de mogelijkheid om de functie van klager tijdelijk op te vullen belemmeren, nu de formatieplaats bezet zou blijven. Ook is tijdelijke vervanging of herverdeling van taken binnen de huidige capaciteit van het KPSM niet realiseerbaar. Tenslotte hecht verweerder groot gewicht aan de uitvoering van het voor het KPSM geldende plan van aanpak, dat voortvloeit uit een verplichting op basis van de Samenwerkingsregeling waarborging plannen van aanpak landstaken Curaçao en Sint Maarten (hierna: de Samenwerkingsregeling). Mede gelet op het acute tekort aan personeel binnen het KPSM zou de afwezigheid van klager negatieve gevolgen hebben voor de uitvoering van dit plan.
2.2.
Klager kan zich niet verenigen met de afwijzing van zijn verzoek en stelt dat verweerder hem voorafgaand aan de bestreden beschikking in de gelegenheid had moeten stellen om zijn verzoek toe te lichten. Daarnaast schiet de motivering van verweerder tekort, nu klager al langere tijd geen specialistische taken uitvoert en zijn verzoek gericht is op het dienen van het Parlement van sint Maarten, wat volgens klager een groter maatschappelijk belang is. Ook stelt klager dat aan andere rechercheurs binnen KPSM wel buitengewoon verlof is verleend ondanks het personeelstekort. Klager stelt dat zijn verzoek gebaseerd is op zijn positieve staat van dienst, deskundigheid en relevante expertise. Klager mocht er daarom op vertrouwen dat zijn aanvraag eerlijk en zorgvuldig zou worden behandeld.
Klager wijst er tenslotte op dat hij zich verder wil ontwikkelen door kennis en ervaring op te doen op het gebied van wetgeving en processen, welke kennis en ervaring hij na zijn terugkeer ook ten gunste van het KPSM kan inzetten. Klager wenst zijn dienstjaren niet kwijt te raken, mede gelet op het tijdelijke karakter van de functie als fractiemedewerker.
Wettelijk kader
3.1.
Hoofdstuk 7 van het Rechtspositiebesluit politie Sint Maarten (hierna: het Rechtspositiebesluit) regelt de situatie van buitengewoon verlof voor de ambtenaren van politie.
3.2.
Op grond van artikel 60, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit, wordt aan de ambtenaar van politie in de gevallen en onder de voorwaarden genoemd in dit hoofdstuk, buitengewoon verlof van korte duur verleend door de korpschef of het diensthoofd en buitengewoon verlof van lange duur door de minister.
3.3.
Op grond van artikel 69 kan buitengewoon verlof van lange duur voor ten minste 522 werkuren per kalenderjaar en voor ten hoogste 1 jaar verleend worden, indien de minister van oordeel is dat daartoe aanleiding bestaat.
3.4.
Op grond van artikel 70, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit kan aan de ambtenaar van politie, op diens verzoek, al dan niet onder bepaalde voorwaarden, buitengewoon verlof van lange duur worden verleend door de Minister.
3.5.
In de nota van toelichting bij het Rechtspositiebesluit is ten aanzien van voornoemde bepalingen opgenomen dat de ambtenaar zelf verantwoordelijkheid dient te dragen om tijdig onder overlegging van bewijsstukken verlof aan te vragen. Daartegenover staat dat het diensthoofd (het Gerecht begrijpt: of de minister) steeds een afweging dient te maken tussen het dienstbelang en de persoonlijke belangen van de ambtenaar. Het dienstbelang betreft met name de ononderbroken voortzetting van de politiedienst en de efficiëntie en effectiviteit van vervanging van personeel aan wie vrijstelling van dienst wordt verleend.
Beoordeling van het Gerecht
4.1.
Gelet op de inhoud van de stukken en het verhandelde ter zitting betreft het verzoek van klager een verzoek om buitengewoon verlof van lange duur. Dit brengt mee dat verweerder bevoegd is op dit verzoek te beslissen en daarbij een afweging dient te maken tussen het dienstbelang en de persoonlijke belangen van klager.
4.2.
Het Gerecht is op basis van de stukken van oordeel dat verweerder de bestreden beschikking zorgvuldig heeft voorbereid, waarbij de in geding zijnde belangen kenbaar zijn betrokken en afgewogen. Dat klager voorafgaand aan het nemen van de bestreden beschikking niet in de gelegenheid is gesteld door verweerder om zijn verzoek mondeling toe te lichten, maakt dit niet anders. Verweerder was immers niet gehouden om klager te horen over het verzoek. Bovendien was het schriftelijke verzoek gelet op zijn inhoud voldoende duidelijk om een beslissing te nemen. Van onzorgvuldig handelen aan de zijde van verweerder door klager niet uit te nodigen voor een gesprek is daarom niet gebleken.
4.3.
Naar het oordeel van het Gerecht heeft verweerder in de bestreden beschikking deugdelijk gemotiveerd dat het dienstbelang van het KPSM zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van klager en dus in de weg staat aan het toewijzing van het verzoek. Daarbij is van groot belang dat niet in geschil is dat het KPSM met een ernstig en structureel personeelstekort kampt binnen de gehele organisatie. Onder deze omstandigheden is aannemelijk dat het verlenen van buitengewoon verlof aan klager, mede gelet op zijn functie binnen het KPSM, de operationele slagkracht verder zou verzwakken. Verweerder heeft de functie van klager daarbij terecht als specialistisch van aard aangemerkt. Dat klager, zoals hij ter zitting heeft gesteld, in de praktijk ook wordt ingezet voor niet-specialistische werkzaamheden binnen het KPSM zoals het opnemen van aangiftes in relatief lichte strafzaken, doet hier niet aan af. Gelet op de ervaring en expertise van klager als senior rechercheur is voorzienbaar dat de functie niet eenvoudig door een andere medewerker kan worden opgevangen. Daarbij komt dat vervanging – nog los van de vraag of de functie specialistisch van aard is – gelet op het structurele personeelstekort over het algemeen niet eenvoudig te realiseren zal zijn.
4.4.
Verweerder heeft bij de afweging van de belangen verder in redelijkheid waarde mogen hechten aan de (verplichte) uitvoering van het plan van aanpak op basis van de Samenwerkingsregeling. Verweerder heeft overtuigend naar voren gebracht dat de operationele slagkracht van het KPSM versterkt dient te worden gelet op de verplichtingen die voortvloeien uit de Samenwerkingsregeling. Het is aannemelijk dat toewijzing van het verzoek om buitengewoon verlof de voorgenomen versterking van de operationele slagkracht zou hinderen.
4.5.
Klager stelt dat bij hem de verwachting is gewekt dat zijn verzoek om buitengewoon verlof zou worden gehonoreerd. Het Gerecht stelt vast dat niet is gebleken van uitlatingen of toezeggingen van verweerder, waardoor deze verwachting werd gewekt. Deze verwachting kan evenmin zijn gewekt door het diensthoofd van klager, die vanaf het begin negatief heeft geadviseerd over het verzoek van klager. Het Gerecht gaat dan ook voorbij aan de stelling van klager op dit punt.
4.6.
Klager heeft in bezwaar gewezen op zijn persoonlijke belangen bij buitengewoon verlof, omdat dit hem de kans geeft om zich verder te ontwikkelen. Ook heeft klager gewezen op het maatschappelijk belang van een functie bij het Parlement. Het Gerecht begrijpt dat klager graag ervaring wil opdoen in een andere functie zonder dat hij daarbij zijn dienstjaren verliest, maar dit belang weegt niet op tegen het dienstbelang zoals door verweerder naar voren gebracht. Ook heeft verweerder het dienstbelang in dit geval in redelijkheid zwaarder mogen wegen dan het maatschappelijk belang dat gediend zou zijn met een functie binnen het Parlement. Het dienstbelang betreft immers met name de ononderbroken voortzetting van de politiedienst, die vanwege het structurele personeelstekort reeds ernstig onder druk staat. Het Gerecht is van oordeel dat de door verweerder gemaakte belangenafweging deugdelijk is gemotiveerd en ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om verweerder hierin niet te volgen.
4.7.
Klager heeft tenslotte een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Klager stelt dat aan andere collega’s binnen het KPSM wel buitengewoon verlof is verleend. Verweerder betwist deze stelling gemotiveerd. Het Gerecht is van oordeel dat klager zijn bezwaar op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd, nu niet nader is geconcretiseerd en evenmin met stukken is onderbouwd dat sprake is van gelijke gevallen. Eerst ter zitting heeft klager drie specifieke namen genoemd van collega’s van het KPSM die elders werkzaam zijn, maar er is geen begin van bewijs geleverd dat dit gelijke situaties betreffen waarvoor verweerder wel buitengewoon verlof heeft verleend. Daarbij komt nog dat, zelfs indien er in het verleden wel buitengewoon verlof is verleend, dit niet zondermeer meebrengt dat verweerder in dit geval ook gehouden is om buitengewoon verlof te verlenen. Verweerder heeft namelijk overtuigend naar voren gebracht dat de operationele slagkracht van het KPSM dient te worden geïntensiveerd, gelet op het thans geldende plan van aanpak van het KPSM. Onder deze omstandigheden kent verweerder op goede gronden groot gewicht toe aan het dienstbelang, dat in dit geval ook zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van klager bij buitengewoon verlof. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt gelet op al het voorgaande niet.
5. Gelet op het voorgaande is het bezwaar tegen de bestreden beschikking ongegrond. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat gelet hierop geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht in ambtenarenzaken:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Martinez-Hammer, rechter in het gerecht in ambtenarenzaken van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 7 juli 2025.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken (RvBAz).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen 30 dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest; en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van de toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
- het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
- een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
- vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.