ECLI:NL:OGAACMB:2025:66

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 juni 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
AUA202501256
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake inhouding loon ambtenaar met medische klachten

Op 9 juni 2025 heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een ambtenaar werkzaam bij de Departamento di Aduana, bezwaar maakte tegen een inhouding op haar salaris. De inhouding van Afl. 654,67 op haar loon van april 2025 was het gevolg van een korting die verweerder had toegepast vanwege haar arbeidsongeschiktheid. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen deze inhouding, omdat zij van mening was dat de korting onterecht was toegepast en dat zij niet tijdig was geïnformeerd over de aanstaande kortingen. Het gerecht heeft het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening toegewezen, omdat het van oordeel was dat de inhouding onzorgvuldig was toegepast en dat er geen schriftelijk besluit van het bevoegd gezag was dat de korting motiveerde. Het gerecht heeft verweerder opgedragen de inhouding ongedaan te maken en heeft tevens de proceskosten aan de zijde van verzoekster toegewezen. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en is niet bindend voor de bodemprocedure, maar het gerecht verwacht dat het bezwaar van verzoekster in de bodemprocedure gegrond zal worden verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 9 juni 2025
Gaza nr. AUA202501256

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek om een beslissing bij voorraad in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Verzoekster],

wonend te Aruba,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C. Geerman (DWJZ).

INLEIDING

1.1
Verweerder heeft op het salaris van verzoekster van april 2025 een bedrag van
Afl. 654,67 ingehouden. Deze inhouding is vermeld op de loonstrook van klager van 23 april 2025 (de bestreden beschikking).
1.2
Hiertegen heeft verzoekster op 29 april 2025 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
1.3
In deze uitspraak beoordeelt het gerecht het verzoek van verzoekster tot het treffen van een voorziening bij voorraad als bedoeld in artikel 94 van de La, ingediend op 29 april 2025 bij het gerecht.
1.4
Het gerecht heeft het verzoek behandeld in raadkamer van 26 mei 2025. Verzoekster is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
1.5
Hierna is de uitspraak bepaald op vandaag.

BEOORDELING

2.1
Een verzoek om voorlopige voorziening kan worden toegewezen als redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat de bestreden beschikking in de bodemprocedure in stand zal blijven en als ter voorkoming van onevenredig nadeel voor de ambtenaar, een onverwijlde voorziening wenselijk of noodzakelijk is. Het gerecht is van oordeel dat er aanleiding is tot het treffen van een voorziening bij voorraad. Het verzoek van verzoekster wordt dan ook toegewezen.
2.2
Het gerecht legt hierna dit oordeel uit. Het oordeel van het gerecht heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Wat is relevant om te weten?
3.1
Verzoekster is als ambtenaar werkzaam bij de Departamento di Aduana. Zij lijdt aan medische klachten waardoor zij frequent enkele dagen achtereen haar werkzaamheden niet kan verrichten.
3.2
Vanwege de geldende regelgeving en omdat verzoekster telkens niet 30 dagen aangesloten haar werkzaamheden kan verrichten, wordt zij sinds 7 januari 2022 tot op heden volledig (100%) arbeidsongeschikt geacht. Op grond van artikel 31 van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (Lvvda) had klaagster over de periode van 7 januari 2022 tot 7 januari 2024 recht op haar volledige inkomen. Met ingang van 7 januari 2024 tot 7 januari 2025 heeft verzoekster recht op 90% van haar volle inkomen, en per 7 januari 2025 op 80% van dat inkomen.
3.3
Verweerder had vanaf 7 januari 2024, dus over de maand januari 2024 al een korting van 10% dienen toe te passen op het aan verzoekster uit te betalen loon. En per 7 januari 2025 een korting van 20%. Dat heeft verweerder nagelaten. De eerste maand waarop een korting is toegepast is de maand april 2025. Over die maand is een korting van 20% toegepast.
3.4
Verzoekster heeft van de korting kennis genomen via haar loonstrook. Verweerder stelt dat verzoekster een brief d.d. 31 maart 2025 heeft gehad met tekst en uitleg over de korting. Verzoekster stelt die brief niet te hebben ontvangen. Verweerder kan niet aantonen dat de brief aan verzoekster is verzonden of uitgereikt. Een concept landsbesluit waarbij de korting op het loon en het van verzoekster terug te vorderen bedrag wordt vastgelegd is in de maak, maar nog niet genomen.
Wat vindt verzoekster?
4. Verzoekster vindt het niet terecht dat op haar loon een korting wordt toegepast, omdat zij zoveel als mogelijk werkt en dat tot tevredenheid van haar leidinggevende. Omdat zij met enige regelmaat enkele dagen uitvalt, en daardoor niet 30 dagen aaneengesloten kan werken, geldt zij nu als 100% arbeidsongeschikt, terwijl zij dat niet is. Verzoekster stelt dat verweerder haar tijdig, dat wil zeggen uiterlijk januari 2024 had moeten waarschuwen dat zij rekening moest houden met een korting van 10%. Nu past verweerder na 14 maanden voor het eerst een korting toe en wel van 20%. Door deze handelwijze wordt verzoekster nu onnodig geconfronteerd met een hoge korting en een terugvordering tot een aanzienlijk bedrag, dat verzoekster gelet op haar bescheiden salaris en maandelijkse financiële verplichtingen – waaronder de aflossing van een lening – niet kan betalen. Verzoekster vraagt het gerecht daarom om de inhouding ongedaan te maken en verweerder op te dragen verder geen inhoudingen toe te passen tot op de bezwaarprocedure is beslist.
Wat is het standpunt van verweerder?
5. Verweerder voert aan dat de hoogte van het loon inclusief de toe te passen korting rechtstreeks uit de wet voortvloeit. Verzoekster wordt geacht daarmee bekend te zijn en had daarop kunnen anticiperen. Dat de eerste korting pas heeft plaatsgevonden over het loon van de maand april 2025 komt omdat het salarissysteem niet tijdig de informatie over verzoekster arbeidsongeschiktheid heeft verwerkt. Verweerder meent dat de korting terecht is toegepast en dat het verzoek moet worden afgewezen.
Hoe oordeelt het gerecht?
6.1
Het oordeel in deze procedure heeft een voorlopig karakter en is niet bindend voor de bodemprocedure.
6.2
De inhouding van een deel van het loon van een ambtenaar dient te worden voorafgegaan door een daartoe strekkend schriftelijk besluit van het bevoegd gezag dat van een kenbare motivering is voorzien. Van een dergelijk besluit was in dit geval geen sprake. Uit de loonstrook valt niet af te leiden dat een korting is toegepast, om welke reden en tot welke hoogte. Dat verzoekster voorafgaand aan de korting per brief is geïnformeerd over de toe te passen korting, is niet aannemelijk geworden. Klaagster stelt van de brief van 31 maart 2025 pas kennis te hebben genomen in deze procedure en niet voordien. Verweerder kan niet aantonen dat verzoekster de brief wel heeft gehad. Het gerecht gaat er daarom vanuit dat de korting rauwelijks is toegepast. Dat is onzorgvuldig.
6.3
Het gerecht verwacht dat het bezwaar van verzoekster in de bodemprocedure gegrond zal worden verklaard en dat de bestreden beschikking voor vernietiging in aanmerking komt vanwege een onzorgvuldige voorbereiding en het ontbreken van een draagkrachtige en vooral kenbare motivering. Het gerecht ziet daarom aanleiding verweerder op te dragen de korting over de maand april terug te draaien. Het gerecht is echter ook van oordeel dat verweerder op zich een correcte toepassing geeft aan artikel 31 Lvvda door op het loon van verzoekster per 7 januari 2024 inhoudingen toe te passen. Het gerecht ziet daarom geen aanleiding een voorziening te treffen voor de maanden mei 2025 en volgende maanden.
6.4
De bestreden beschikking gaat niet over terugvordering van het bedrag dat aan verzoekster onverschuldigd is uitbetaald aan loon. Daarom kan het gerecht daarover nog geen partijen bindend oordeel geven. Wel geeft het gerecht verweerder mee dat bij het treffen van een betalingsregeling rekening moet worden gehouden met het feit dat verweerder zelf pas na 14 maanden is gaan korten op het loon. Als dat al in januari 2024 was gebeurd, zou het terug te vorderen bedrag vermoedelijk veel lager zijn geweest. Bij een te treffen terugbetalingsregeling is enige coulance dan ook op zijn plaats.
Proceskosten.
7.1
Het gerecht ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van verzoekster. Dit gerecht heeft zich voorheen op het standpunt gesteld dat vergoeding van proceskosten niet mogelijk is in een procedure op grond van artikel 94 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La), anders dan in een bodemprocedure bij een gegrond bezwaar met vernietiging van de bestreden beschikking. Het gerecht is thans van oordeel dat het onredelijk is om een belanghebbende die kosten maakt in een procedure op grond van artikel 94 van de La en die gelijk krijgt in die zin dat er reden is de bestreden beschikking te schorsen en/of een voorlopige voorziening te treffen, een (forfaitaire) vergoeding van gemaakte proceskosten te onthouden. Daarmee sluit het gerecht aan bij de rechtspraktijk elders binnen het Koninkrijk.
7.2
Voor de hoogte van de te vergoeden proceskosten zal in beginsel worden aangesloten bij het te hanteren tarief in de connexe bodemprocedure. In het onderhavige geval geldt derhalve een tarief van Afl. 700,- per procespunt.
8. Gelet op het vorenstaande zal het gerecht het verzoek als volgt toewijzen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- schorst de bestreden beschikking van 23 april 2025 voor zover daarin ligt besloten dat op het loon van verzoekster 20% wordt ingehouden en gelast verweerder die inhouding ongedaan te maken;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door verzoekster voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.400,-.
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze uitspraak is gegeven door mr. B.J. van Ettekoven, rechter in ambtenarenzaken in Aruba en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juni 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hoger beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hoger beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hoger beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).