ECLI:NL:OGAACMB:2025:6

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
CUR202304203 en CUR202400723
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van gratificatie voor overuren tijdens de Covid-19 pandemie door ambtenaar

In deze uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao wordt de gratificatie van NAf 1.750,- aan klaagster, een ambtenaar werkzaam bij het Ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur, beoordeeld. Klaagster had verzocht om compensatie voor overuren die zij tijdens de Covid-19 pandemie heeft gewerkt. Het Gerecht oordeelt dat de uitbetaling van de gratificatie onvoldoende gemotiveerd is, aangezien de Regering niet heeft toegelicht waarom klaagster slechts een gratificatie is toegekend en niet de door haar verzochte beloning in de vorm van 'time back' of een combinatie van tijd en geld. De Regering heeft verklaard dat klaagster niet in aanmerking komt voor een beloning voor overwerk, maar het Gerecht stelt vast dat de motivering voor de toegekende gratificatie ontbreekt. Het Gerecht vernietigt de feitelijk toegekende gratificatie en draagt de Regering op om binnen twee maanden opnieuw te beslissen op het verzoek van klaagster. Daarnaast wordt de Regering veroordeeld tot betaling van de proceskosten van klaagster. De uitspraak benadrukt het belang van een adequate motivering bij het toekennen van gratificaties aan ambtenaren, vooral in het kader van overuren die tijdens uitzonderlijke omstandigheden zijn gemaakt.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

uitspraak
in de zaken van:

[Klaagster],

wonende in Curaçao,
klaagster,
gemachtigde: mr. A.K. Kleinmoedig, advocaat,
tegen

de minister van Gezondheid, Milieu en Natuur,

verweerder,
hierna: de minister,
en
de Regering van Curaçao,
verweerster,
hierna: de Regering,
gemachtigde: mr. S.M. Concincion-Quirindongo.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht de gratificatie die aan klaagster is uitbetaald in november 2023 (CUR202304203). Het Gerecht beoordeelt ook het uitblijven van een beslissing op het verzoek van klaagster van 1 september 2023 (CUR202400723). Klaagster heeft in haar verzoek de minister en de minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening gevraagd haar primair in “time back” en anders deels in “time back” en deels in geld te belonen voor de overuren die zij heeft gewerkt gedurende de Covid-19 pandemie.
1.2
De Regering en de minister hebben contramemories ingediend.
1.3
De zaken zijn op 18 november 2024 ter zitting behandeld. Klaagster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens de minister en de Regering is de gemachtigde voornoemd verschenen. Deze zaken zijn gelijktijdig op zitting behandeld met de zaken van twee collega’s van klaagster met zaaknummers CUR202304206, CUR202400724, CUR202304204 en CUR202400725. Het Gerecht doet vandaag ook uitspraak in die zaken.

Overwegingen

2. Het Gerecht beoordeelt de beslissing van de Regering om een gratificatie van NAf 1.750,- aan klaagster uit te betalen, evenals het uitblijven van een beslissing op het verzoek van klaagster om een passende beloning te ontvangen voor de overuren die zij heeft gewerkt tijdens de Covid-19 pandemie.
3. Het Gerecht komt tot het oordeel dat klaagster geen belang meer heeft bij de beoordeling van haar bezwaar tegen het uitblijven van een beslissing op het verzoek van 1 september 2023, aangezien de Regering heeft verklaard dat zij naar aanleiding van dat verzoek de gratificatie aan klaagster heeft uitbetaald. Het bezwaar tegen de in november uitbetaalde gratificatie wordt gegrond verklaard, aangezien de uitbetaling van de gratificatie volledig ongemotiveerd is. Ook de motivering die in het kader van deze procedure is gegeven, is onvoldoende.
Wat is van belang om te weten in deze zaken?
4.1
Klaagster is sinds 10 december 1989 aangesteld als ambtenaar en is als wetenschappelijk medewerker werkzaam bij het Ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur, afdeling Epidemiologie.
4.2
Het Hoofd van de afdeling Epidemiologie en Onderzoek (hierna: het Hoofd) heeft de minister bij brief van 21 juni 2022 verzocht om de door klaagster gedurende de Covid-19 pandemie gewerkte overuren te erkennen en vast te leggen dat zij recht heeft op “time back” voor die uren. Het Hoofd heeft verder in de brief aangegeven dat het aantal door klaagster gewerkte overuren 6727,5 uur bedraagt, exclusief de niet-genoten vakantiedagen.
4.3
Op 15 augustus 2022 heeft tussen klaagster en medewerkers van de Human Resource afdeling van het Ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur een gesprek plaatsgevonden, waarin klaagster heeft aangegeven dat zij de door haar gewerkte overuren in de vorm van vrije tijd terug wil krijgen.
4.4
De Secretaris-Generaal van het Ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur (hierna: de S-G) heeft bij brief van 30 mei 2023 via het Hoofd aan klaagster bericht dat het verzoek van 21 juni 2022 wordt afgewezen. De S-G schrijft in de brief dat een beloning voor de overuren in tijd zou betekenen dat klaagster vrije tijd zou moeten opnemen over een periode van 3,25 jaar. Volgens artikel 26 van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (hierna: de LMA) kan de vergoeding voor overwerk inderdaad in vrije tijd worden genoten, maar het verlof had zo spoedig mogelijk moeten worden toegekend en uiterlijk in de kalendermaand volgend op de maand waarin de overschrijding plaatsvond. De S-G erkent dat het gedurende de Covid-19 pandemie niet mogelijk was om verlof op te nemen. De S-G legt verder in de brief uit dat klaagster al met gratificaties is beloond voor de overuren die zij heeft gedraaid tijdens de Covid-19 pandemie. Zo is over het jaar 2020 in 2021 een gratificatie van een volledig maandsalaris aan klaagster toegekend en is over het jaar 2021 in 2022 eveneens een gratificatie van een maandsalaris aan haar verstrekt. Volgens de S-G is er geen aanleiding om klaagster een aanvullende beloning toe te kennen en biedt de wet daar ook geen grondslag voor. De S-G heeft verder ook vermeld dat het Hoofd geen urenregistratie heeft overgelegd ter onderbouwing van de overuren.
4.5
Klaagster heeft samen met twee collega’s bij brief van 1 september 2023 aan de minister verzocht om de overuren die zij als gevolg van de Covid-19 pandemie heeft gemaakt in de periode van december 2019 tot 1 juni 2022 primair in de vorm van "time back" aan haar te vergoeden. Subsidiair heeft zij verzocht om een gedeeltelijke vergoeding in de vorm van "time back" en verder een geldelijke vergoeding, gezien haar naderende pensioen.
4.6
De Regering heeft, zoals volgt uit de loonstrook van klaagster van de maand november 2023, een bedrag van NAf 1.750,- als gratificatie aan klaagster uitbetaald.
In de zaak CUR202304203
Wat is het wettelijk kader?
5.1
Uit artikel 26 lid 9 van de LMA volgt, voor zover hier van belang, dat geen beloning voor overwerk, berekend per uur en geen toelage als bedoeld in het voorgaande lid worden genoten door ambtenaren:
a. die een betrekking bekleden, welke hoger wordt bezoldigd dan volgens schaal 9 van het “Bezoldigingslandsbesluit" of volgens daarmede in andere organieke regelingen der bezoldigingen voorkomende overeenkomstige bezoldigingsschalen dan wel volgens de schalen, welke daarvoor eventueel in de plaats zullen treden;
Aan de onder a. bedoelde ambtenaren kan voor overwerk een eenmalige vergoeding in vrije tijd of, in zeer bijzondere gevallen, in geld of een gratificatie worden toegekend.
5.2
Uit artikel 75 lid 1 van de LMA volgt, voor zover hier van belang, dat een ambtenaar wegens buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke dienstverrichting door het bevoegde gezag kan worden beloond.
Uit artikel 75 lid 2 van de LMA volgt dat de beloningen zijn:
a. tevredenheidsbetuiging;
b. gratificatie;
c. bevordering;
d. eenvoudige geldelijke beloning.
Uit artikel 75 lid 3 van de LMA volgt dat de gratificatie in een kalenderjaar niet meer dan een bedrag, vast stellen bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen bedraagt.
Is de uitbetaalde gratificatie voldoende gemotiveerd?
6. Klaagster is het niet eens met de aan haar uitbetaalde gratificatie. Hoewel zij verzocht had om de door haar gewerkte overuren te vergoeden in de vorm van "time back", of deels in "time back" en deels in geld, heeft de Regering haar zonder motivering slechts een gratificatie van NAf 1.750,- toegekend, aldus klaagster. Zij twijfelt eraan of de toegekende gratificatie kan worden gezien als een beloning voor de door haar gemaakte overuren, aangezien ook aan andere ambtenaren die geen overuren hebben gemaakt, gratificaties zijn toegekend. Verder stelt klaagster dat de Regering het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, omdat aan ambtenaren werkzaam bij de Directie Buitenlandse Betrekkingen en de Dienst Risicobeheersing & Rampenbeleid wel een beloning in geld voor de gewerkte overuren is verstrekt. Bovendien vindt klaagster dat de uitbetaalde gratificatie onevenredig is, omdat de Regering geen rekening heeft gehouden met de nadelige gevolgen voor klaagster. Zij heeft immers substantieel meer werkzaamheden verricht en verantwoordelijkheden gedragen dan andere ambtenaren, zonder dat dit adequaat is gecompenseerd.
7. Het Gerecht stelt vast dat uit de loonstrook van klaagster van de maand november 2023 niet blijkt waarom de Regering de gratificatie ter hoogte van NAf 1.750,- aan klaagster heeft toegekend. Al om die reden moet de feitelijk aan klaagster toegekende gratificatie wegens het motiveringsgebrek worden vernietigd.
7.1
De Regering heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat de in november 2023 uitbetaalde gratificatie van NAf 1.750,- naar aanleiding van klaagsters verzoek is verstrekt, maar dat een besluit met de motivering voor de toegekende gratificatie inderdaad ontbreekt. In het kader van deze procedure heeft de Regering toegelicht dat aan klaagster een gratificatie is toegekend omdat zij niet in aanmerking komt voor de door haar verzochte geldelijke vergoeding. Volgens artikel 26 lid 9 van de LMA komen ambtenaren zoals klaagster, die een betrekking bekleden die hoger wordt bezoldigd dan schaal 9, niet in aanmerking voor een beloning voor overwerk gerekend per uur. Aan deze ambtenaren kan wel een eenmalige vergoeding voor overwerk in vrije tijd, of in zeer bijzondere gevallen in geld of als gratificatie, worden toegekend. De Regering heeft gelet daarop, in lijn met haar beleid en met toepassing van artikel 75 van de LMA, besloten de gratificatie aan klaagster toe te kennen wegens buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke dienstverrichting gedurende de Covid-19 pandemie. De Regering heeft om dezelfde redenen bij landsbesluit van 3 augustus 2020 een maandsalaris als gratificatie toegekend aan klaagster voor de extra werkzaamheden die zij heeft verricht tijdens de Covid-19 pandemie.
7.2
Het Gerecht zal hierna met inachtneming van de door de Regering in het kader van deze procedure gegeven motivering bezien of de rechtsgevolgen van de vernietigde feitelijk toegekende gratificatie in stand gelaten kunnen worden.
8. Het Gerecht is van oordeel dat ook de door de Regering in het kader van deze procedure gegeven toelichting de feitelijk toegekende gratificatie om de volgende redenen niet kan dragen.
8.1
Uit artikel 26 lid 9 aanhef en onder a, van de LMA, volgt inderdaad dat ambtenaren die een betrekking bekleden, welke hoger wordt bezoldigd dan volgens schaal 9 niet in aanmerking komen voor beloning voor overwerk berekend per uur. Echter, uit diezelfde bepaling volgt dat de Regering bevoegd is om aan voornoemde ambtenaren voor overwerk een eenmalige vergoeding in vrije tijd of, in zeer bijzondere gevallen, in geld of een gratificatie toe te kennen. Klaagster heeft bij brief van 1 september 2023 aan de minister verzocht om de door haar gewerkte overuren in de vorm van vrije tijd aan haar te vergoeden en als dat niet mogelijk is, een vergoeding in de vorm van deels vrije tijd en deels een geldelijke vergoeding aan haar toe te kennen. De Regering heeft gezien het verzoek van klaagster en de mogelijkheden die voornoemde wettelijke bepaling biedt, niet toegelicht waarom zij ervoor heeft gekozen om aan klaagster een gratificatie van NAf 1.750,- toe te kennen en niet vrije tijd dan wel deels vrije tijd en deels een geldelijke vergoeding. De Regering heeft weliswaar de bevoegdheid om aan klaagster een gratificatie toe te kennen, echter dat neemt niet weg dat zij die beslissing dient te motiveren en daarbij ook in moet gaan op hetgeen door klaagster is verzocht.
8.2
De Regering heeft daarnaast ook niet toegelicht waarom zij de gratificatie in dit geval heeft bepaald op NAf 1.750,-. Dit geldt des te meer nu de Regering bij landsbesluit van 3 augustus 2020 een hoger bedrag, zijnde een maandsalaris als gratificatie aan klaagster heeft toegekend. De stelling van de Regering dat de door het Hoofd opgegeven aantal overuren niet zijn onderbouwd maakt het voorgaande niet anders. Dit omdat de Regering er eerder wel voor heeft gekozen om ondanks het gebrek aan onderbouwing aan klaagster een gratificatie toe te kennen voor de door haar verrichte werkzaamheden gedurende de Covid-19 pandemie.
8.3
Het Gerecht ziet gelet hierop geen aanleiding om de rechtsgevolgen van de in november 2023 feitelijk aan klaagster toegekende gratificatie in stand te laten. Het Gerecht zal de bij loonstrook van november 2023 feitelijk aan klaagster toegekende gratificatie ten bedrage van NAf 1.750,- dan ook vernietigen en de Regering opdragen om binnen twee maanden opnieuw te beslissen op het verzoek van klaagster.
In de zaak CUR202400723
Is sprake van een weigering te beschikking op het verzoek?
9. Gelet op de verklaring van de Regering dat de aan klaagster toegekende gratificatie naar aanleiding van het verzoek van klaagster van 1 september 2023 is uitbetaald, dient die uitbetaling te worden gezien als een beslissing op het verzoek van klaagster. Nu de Regering met de uitbetaling heeft beslist op het verzoek van klaagster is geen sprake meer van het uitblijven van een beslissing op het verzoek van klaagster. Het belang van klaagster bij de beoordeling van het bezwaar daartegen is dan ook daarmee komen te vervallen. Het Gerecht ziet in de omstandigheid dat klaagster pas in het kader van deze procedures en dus nadat zij bezwaar heeft gemaakt tegen het uitblijven van een beschikking op haar verzoek te weten is gekomen dat de uitbetaalde gratificatie de beslissing is op dat verzoek, aanleiding om de Regering te veroordelen in de proceskosten van klaagster op de hierna te melden wijze.

Conclusie en gevolgen

10. Uit het voorgaande volgt dat het bezwaar (CUR202304203) gegrond is. De door de Regering in het kader van deze procedure gegeven toelichting is onvoldoende om de aan klaagster feitelijk toegekende gratificatie te dragen. Dat betekent dat het verzoek van klaagster van 1 september 2023 weer openvalt. De Regering zal dan ook een gemotiveerde beslissing moeten nemen op het verzoek van klaagster. Indien de Regering ervoor kiest om klaagster op een andere wijze dan hetgeen zij heeft verzocht te belonen, zal hij bij die beslissing ook uit moeten leggen waarom het in het geval van klaagster een gepaste beloning is voor de door haar gedurende de Covid-19 pandemie gemaakte overuren.
11. Het Gerecht ziet aanleiding om in de zaak CUR202304203, met overeenkomstige toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, de Regering te veroordelen in de proceskosten van klaagster. Deze worden bepaald op NAF 1.400,- te weten 2 punten à NAF 700,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
Het Gerecht ziet zoals uit overweging 9 volgt aanleiding om in de zaak CUR202400724, de Regering te veroordelen in de proceskosten van klaagster. Deze worden bepaald op NAF 350,- te weten 2 punten à NAF 700,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) wegingsfactor 0,25 in verband met de relatieve eenvoud van de zaak.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
In de zaak CUR202304203
  • verklaarthet bezwaar gegrond;
  • vernietigtde in de maand november 2023 aan klaagster feitelijk toegekende gratificatie van NAf 1.750,-;
  • draagtde Regering
    opom binnen twee maanden te beschikken op het verzoek van klaagster van 1 september 2023;
  • veroordeeltde Regering tot betaling aan klaagster van haar proceskosten tot een bedrag van NAf 1.400,- geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
In de zaak CUR202400724
  • verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
  • veroordeeltde Regering tot betaling aan klaagster van haar proceskosten tot een bedrag van NAf 350,- geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier, P.N.F. Pereira do Tanque.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken (RvBAz).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen 30 dagen:
  • als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen 30 dagen na de dag van de uitspraak;
  • in de andere gevallen: binnen 30 dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.