ECLI:NL:OGAACMB:2025:55

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
AUA202403473
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen benoeming in vaste dienst en vaststelling van bezoldiging

In deze zaak heeft klaagster bezwaar gemaakt tegen een landsbesluit van de Gouverneur van Aruba, waarin zij met ingang van 1 april 2018 in vaste dienst werd benoemd met een bezoldiging die lager was dan haar eerdere positie. Klaagster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.L. Lee, betoogde dat het besluit niet op goede gronden was genomen en dat haar rechtspositie was geschaad. De Gouverneur, vertegenwoordigd door mr. M. Jansen, erkende ter zitting dat er fouten waren gemaakt in het bestreden besluit met betrekking tot de bezoldiging en de schaal. Het gerecht heeft de zaak op 3 februari 2025 behandeld en op 31 maart 2025 uitspraak gedaan. Het gerecht oordeelde dat het bestreden besluit niet in stand kon blijven en heeft het vernietigd. De Gouverneur werd opgedragen om een nieuw landsbesluit te nemen, waarin klaagster correct in vaste dienst wordt benoemd met de juiste bezoldiging en schaal. Tevens werd de Gouverneur veroordeeld tot betaling van de kosten van het geding, begroot op Afl. 700,-.

Uitspraak

Uitspraak van 31 maart 2025
Gaza nr. AUA202403473

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klaagster],

wonende te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. R.L. Lee,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M. Jansen (DWJZ).

INLEIDING

1.1
Bij Landsbesluit van 27 augustus 2024, no. 9 (hierna: het bestreden besluit), ontvangen door klaagster op 30 september 2024, heeft verweerder besloten klaagster met ingang van 1 april 2018 in vaste dienst te benoemen, met vaststelling van de bezoldiging op Afl. 24.720,= ‘s jaars (schaal L, dienstjaar 4). Daarbij is de datum van de eerstvolgende periodieke verhoging van bezoldiging bepaald op 1 april 2019.
1.2
Hiertegen heeft klaagster op 8 oktober 2024 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
1.3
Verweerder heeft op 23 december 2024 een producties ingediend.
1.4
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2025, waar klaagster in persoon is verschenen, bijgestaan door haar voornoemde gemachtigde, en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
1.5
De uitspraak is nader bepaald op heden.

BEOORDELING

Het geschil
2. In deze uitspraak beantwoordt het gerecht de vraag, of verweerder op goede gronden heeft mogen beslissen om klaagster met ingang van 1 april 2018 te benoemen in vaste dienst met vaststelling van haar bezoldiging in schaal L, dienstjaar 4 en de datum van de eerstvolgende periode verhoging op 1 april 2019. Het gerecht beantwoordt deze vraag ontkennend en zal dit oordeel hieronder toelichten.
De standpunten van partijen
3.1
Klaagster kan zich niet verenigen met het bestreden besluit, en stelt zich op het standpunt, dat zij bij dit besluit in een lagere schaal is benoemd dan waarin zij al vanaf 1 augustus 2017 zat, zodat haar rechtspositie met dit besluit is geschaad. Het bestreden besluit is niet op goede gronden is genomen, en is in strijd met meerdere algemene beginselen, waardoor het niet in stand kan blijven, aldus klaagster. Zij verzoekt het gerecht om het bestreden besluit te vernietigen en te bepalen dat verweerder wordt bevolen om haar in vaste dienst te benoemen, zonder dat haar bezoldiging daarbij wordt verlaagd. Ter zitting heeft klaagster desgevraagd te kennen gegeven, dat de uitbetaling van haar bezoldiging sinds het bestreden besluit ongewijzigd is gebleven.
3.2
Verweerder heeft ter zitting beaamd dat er fouten in het bestreden besluit zitten wat betreft de bezoldiging, schaal en dienstjaar, en de datum van de eerstvolgende periodieke verhoging in bezoldiging. Deze dienen, zo blijkt uit het advies van de Departamento Recurso Humano (DRH), Afl. 28.320,= ‘s jaars, schaal 2, dienstjaar 9, en 1 augustus 2019 te zijn.
De feiten
4.1
Klaagster is vanaf 1 april 2017 als ambtenaar werkzaam bij de Directie Sociale Zaken, in de functie van administratief medewerker.
4.2
Klaagster is bij Landsbesluit van 10 januari 2022 no. 7, met ingang van 1 augustus 2017 benoemd in de rang van schrijver in schaal 2, dienstjaar 9, met vaststelling van de bezoldiging op Afl. 28.320,= per jaar, en de eerstvolgende periodieke verhoging van bezoldiging op 1 augustus 2019.
4.3
Bij advies van 12 november 2024 heeft het DRH geadviseerd om het bestreden besluit, gelet op de daarin geconstateerde fouten, in te trekken en de benoeming van klaagster in vaste dienst opnieuw vast te leggen. Een concept-landsbesluit is daarbij ter tekening aangeboden. Dit concept is tot op de datum van de sluiting van het onderzoek ter zitting in deze, niet getekend.
Wat vindt het gerecht?
5.1
Nu verweerder heeft erkend dat het bestreden besluit onjuist is, wat betreft de bezoldiging van klaagster, schaal en dienstjaar, en de datum van de eerstvolgende periodieke verhoging in bezoldiging, kan het niet in stand blijven en dient het te worden vernietigd.
5.2
Verweerder dient een nieuw landsbesluit te slaan, inhoudende de benoeming van klaagster in vaste dienst met ingang van 1 april 2018, met vaststelling van de bezoldiging op Afl. 28.320,= per jaar (schaal 2, dienstjaar 9), en de datum van de eerstvolgende periodieke verhoging van bezoldiging op 1 augustus 2019, met de aantekening dat klaagster sinds haar aanstelling in ambtelijk dienstverband, als deelnemer is opgenomen in het pensioenfonds en sindsdien premies afdraagt in de zin van het pensioenreglement van de Stichting Algemeen Pensioenfonds Aruba.

CONCLUSIE

6. Het bezwaar is gelet op het bovenstaande gegrond, en het bestreden landsbesluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient binnen
vier wekenna de dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van hetgeen hierboven is overwogen.
7. Verweerder wordt veroordeeld in de kosten van dit geding, welke begroot worden op Afl. 700,- aan gemachtigdensalaris.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond en vernietigt het Landsbesluit van 27 augustus 2024, no. 9;
- bepaalt dat verweerder binnen
vier wekenna dagtekening van deze uitspraak, een nieuwe beslissing dient te nemen met inachtneming van hetgeen hierboven in r.o. 5 is overwogen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klaagster voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 700,-.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in ambtenarenzaken, bijgestaan door mr. drs. A.A. Wever, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag 31 maart 2025, in aanwezigheid van de griffier.
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken (RvBAz).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen 30 dagen:
  • na de dag van de uitspraak, als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest;
  • na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, in de andere gevallen.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.