ECLI:NL:OGAACMB:2025:32

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
AUA202302414
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inpassing in nieuwe formatiestructuur van de Dienst Gevangeniswezen Aruba en bezwaar van de klaagster

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klaagster, de Gouverneur van Aruba, tegen haar inpassing in de nieuwe formatiestructuur van de Dienst Gevangeniswezen Aruba (DGWA) als maatschappelijk werker. Klaagster, die sinds 1996 werkzaam is bij het Korrektie Instituut Aruba (KIA), was eerder bedrijfsmaatschappelijk werkster en is per 1 januari 2021 ingepast in een functie die zij niet eerder vervulde. Klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen deze inpassing, omdat zij van mening is dat het proces niet zorgvuldig is verlopen en dat zij niet eerlijk is behandeld in vergelijking met haar collega's. Het gerecht heeft de bezwaren van klaagster behandeld en vastgesteld dat de inpassing conform het 'Mens-volgt-Taak-principe' is uitgevoerd. Het gerecht heeft geoordeeld dat de verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom klaagster niet in aanmerking kwam voor de leidinggevende functies waarvoor zij had gesolliciteerd. De uitspraak concludeert dat het bezwaar van klaagster ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

Uitspraak van 30 januari 2025
Gaza nr. AUA202302414

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van de
Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. S.A. Kock,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: mr. V.M. Emerencia en mr. J.J.S. Poeran (DWJZ).

PROCESVERLOOP

In het landsbesluit van 11 april 2023 no. 60 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder klaagster met ingang van 1 januari 2021 ingepast in de nieuwe formatiestructuur van de Dienst Gevangeniswezen Aruba (DGWA) in de functie van maatschappelijk werker (schaal 10, dienstjaar 1). Zij heeft dit besluit op 6 juni 2023 ontvangen.
Hiertegen heeft zij op 6 juli 2023 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft de gedingstukken en een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft besloten om de bezwaarschriften die betrekking hebben op de inpassing van ambtenaren in de DGWA projectmatig te behandelen op twee zittingsdagen, te weten 19 en 20 december 2024.
Het gerecht heeft voorafgaand aan de zitting op 6 september 2024 vragen gesteld aan verweerder, die (deels) zijn beantwoord bij brieven van 7 oktober 2024 en 11 december 2024.
Het gerecht heeft deze zaak aangehouden en behandeld op de zitting van 13 januari 2025. Klaagster en haar gemachtigde zijn daarbij verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Voor het Departamento di Recurso Humano (DRH) zijn verschenen [unithoofd], unithoofd operationele zaken bij het DRH en [personeelsfunctionaris 1] en [personeelsfunctionaris 2], beiden personeelsfunctionaris bij het DRH.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Hoe is deze uitspraak opgebouwd?

1. Het gerecht gaat hieronder (2 t/m 2.3) allereerst in op de reorganisatie van het Korrektie Instituut Aruba (KIA), de penitentiaire inrichting van Aruba, en hoe de procedure van plaatsing van ambtenaren in de functie van het nieuwe functiehuis is verlopen. Daarna wordt besproken wat de gevolgen van de reorganisatie zijn voor klaagster en waarom zij het daarmee niet eens is (3 t/m 3.3). Daarna zal het gerecht de bezwaargronden van klaagster bespreken, waarbij het standpunt van verweerder in de overwegingen wordt betrokken (4 t/m 8).
Hoe is de reorganisatie en de plaatsingsprocedure vormgegeven?
2 Binnen het KIA zijn problemen gesignaleerd op het gebied van management, infrastructuur, personeelbestand en organisatiestructuur. Ter beteugeling van de problematiek is gekozen voor oprichting van een nieuwe dienst. Per 1 januari 2017 is de DGWA ingesteld (zie het Landsbesluit van 1 november 2019, no. [nummer 1]). Verder is besloten tot een reorganisatie, waarbij het personeel van het voormalige KIA in nieuwe, gewijzigde of ongewijzigde functies van de DGWA wordt ingepast.
2.1
De nieuwe organisatiestructuur is uiteengezet in het Formatierapport Dienst Gevangeniswezen Aruba (het formatierapport). Hoofdstuk 3 van het formatierapport beschrijft de organisatiestructuur en de afdelingen van de dienst. Hoofdstuk 4 bevat een overzicht van de functies per afdeling met vermelding van de formatie per functie, het opleidingsvereiste, functiesoort en de maximale uitloopschaal. In de bijlage bij het formatierapport zijn van alle functies de werkzaamheden beschreven en – onder meer – de functievereisten.
2.2
De ministerraad heeft het formatierapport op 20 augustus 2019 goedgekeurd ([nummer 2]). Op 18 mei 2021 heeft de ministerraad besloten tot inplaatsing van het personeel per 1 januari 2021 ([nummer 3]). Voor ‘inplaatsing’ wordt ook het gebruik ‘inpassing’ gebruikt.
2.3
Ten behoeve van de plaatsing van het personeel van het KIA bij overgang naar de DGWA met ingang van 1 januari 2021 is een verkorte plaatsingsprocedure opgesteld. Deze procedure houdt onder meer in dat aan elke KIA-ambtenaar een voorstel tot plaatsing wordt gedaan, waarbij rekening wordt gehouden met de vraag of sprake is van een functie-wijziging en met het "Mens-volgt-Taak-principe". Als ambtenaren hun belangstelling voor een andere functie binnen het KIA kenbaar maken, wordt daarmee rekening gehouden bij het voorstel tot plaatsing. Tegen het plaatsingsvoorstel kan (intern) bezwaar worden gemaakt, waarna de bezwaren- en hoorcommissie de ambtenaar hoort en advies uitbrengt over de inpassing. Het definitieve plaatsingsbesluit wordt neergelegd in een landsbesluit, waartegen beroep openstaat bij het gerecht.
Hoe is de reorganisatie voor klaagster verlopen en wat vindt zij daarvan?
3 Klaagster is met ingang van 2 december 1996 werkzaam bij het KIA in de functie van bedrijfsmaatschappelijk werkster. Deze functie werd aanvankelijk beloond conform het rangenstelsel ‘maatschappelijk werkers’, zoals neergelegd in Bijlage B van de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 (BRA 1986). Klaagster had op het moment van indiensttreding de rang van maatschappelijk werker (schaal 7). Zij is per 1 december 1998 bevorderd naar de rang van maatschappelijk werker 1ste klasse (schaal 8) en per 1 december 2000 naar de rang van hoofdmaatschappelijk werker (schaal 9). Haar laatste bevordering heeft plaatsgevonden per 1 december 2002, waarbij zij is ontheven uit de rang van maatschappelijk werker en is benoemd in de administratieve rang van hoofdcommies (schaal 10). Deze laatste rang is een administratieve rang zoals neergelegd in Bijlage B van de BRA 1986.
3.1
In het bestreden landsbesluit is klaagster met ingang van 1 januari 2021 ingepast in de nieuwe formatiestructuur van de DGWA in de functie van maatschappelijk werkster (schaal 10). Hiertegen heeft zij bezwaar gemaakt. Eén van haar bezwaargronden was, dat zij is ingepast in een functie waarin zij niet eerder gewerkt heeft. De functie van maatschappelijk werkster heeft tot doel om de gevangenen binnen de KIA bij te staan, terwijl de bedrijfsmaatschappelijk werkster hulp biedt aan eigen personeel. Klaagster was bedrijfsmaatschappelijk werkster en is ingepast in de functie van maatschappelijk werkster, wat dus een andere functie is.
3.2
Naar aanleiding van het bezwaar heeft verweerder in een landbesluit van 30 augustus 2023 no. 4 de functie waarin klaagster is ingepast, gewijzigd in de functie van bedrijfsmaatschappelijk werkster.
3.3
Klaagster is het echter nog steeds niet eens met haar inpassing. Zij heeft bij de reorganisatie, maar ook al daarvoor, haar interesse voor leidinggevende functies binnen het KIA kenbaar gemaakt. Volgens haar is het proces rond haar inpassing in de DGWA niet zorgvuldig verlopen en heeft er geen hoor- en wederhoor plaatsgevonden. Klaagster stelt verder dat zij niet eerlijk is behandeld, omdat aan haar diplomaeisen zijn gesteld die niet aan haar collega’s zijn gesteld. Klaagster vermoedt dat haar problemen met de directeur van het KIA in de weg staan aan haar carrièremogelijkheden. Zij wil met deze bezwaarprocedure bereiken dat men opnieuw met haar in overleg treedt over plaatsing in de functies waarop zij gesolliciteerd heeft.
Wat vindt het gerecht?
4. Niet is in geschil dat klaagster in de nieuwe organisatie is ingeplaatst in de functie die zij al eerder vervulde en dat daarmee is gehandeld conform het "Mens-volgt-Taak-principe" dat uitgangspunt is geweest bij deze reorganisatie. De vraag is of verweerder zorgvuldig is omgegaan met de belangstelling die klaagster heeft geuit voor verschillende leidinggevende functies en of hij voldoende heeft gemotiveerd waarom klaagster daarvoor niet in aanmerking komt. Die vraag beantwoordt het gerecht bevestigend. Hierna wordt uitgelegd hoe het gerecht tot dit oordeel is gekomen.
5. Klaagster heeft haar belangstelling voor drie functies kenbaar gemaakt, te weten de functie van Manager gedetineerdenzorg, Hoofd advies en onderzoek en Hoofd bedrijfsvoering, maar heeft geen van deze functies gekregen. Verweerder heeft toegelicht dat de functies Manager gedetineerdenzorg en Hoofd advies en onderzoek in 2017, vooruitlopend op de reorganisatie, al waren opgevuld. De medewerkers die deze functies vervulden, zijn – conform het ‘"Mens-volgt-Taak-principe" – bij de reorganisatie ingeplaatst in deze functies. Verweerder heeft daarmee voldoende gemotiveerd waarom klaagster niet in deze functies is ingeplaatst.
5.1
Verweerder heeft vervolgens toegelicht waarom klaagster niet in aanmerking is gekomen voor de functie van Hoofd bedrijfsvoering. Bij de functievereisten van die functie staat namelijk vermeld dat de medewerker moet beschikken over een WO -diploma richting bestuurskunde of soortgelijke opleiding. Klaagster beschikt niet over een WO-diploma, waarmee zij dus niet aan de functievereisten voldoet.
5.2
Klaagster heeft gesteld dat anderen, die evenmin aan de functievereisten voldoen, toch een leidinggevende functie hebben verkregen binnen het KIA en dat het niet eerlijk is om aan haar wel de functievereisten te stellen. Zij heeft in dat verband verwezen naar de Manager gedetineerdenzorg die volgens haar niet beschikt over de vereiste opleiding voor die functie.
5.3
Het gerecht ziet hierin, anders dan klaagster stelt, geen aanwijzing dat verweerder bij de inplaatsing van de medewerkers geen acht heeft geslagen op de functievereisten die voor de verschillende functies gelden. De Manager gedetineerdenzorg heeft, zoals hiervoor is toegelicht, zijn functie niet in het kader van de reorganisatie verkregen, maar al eerder en is vervolgens conform het "Mens-volgt-Taak-principe" ingeplaatst. Deze situatie verschilt van die van klaagster.
5.4
Het gerecht volgt klaagster ook niet in haar standpunt dat zij niet hoeft te beschikken over een WO-opleiding voor deze functie, maar dat een soortgelijke opleiding voldoende zou zijn. Uit de functievereisten volgt dat de ambtenaar in elk geval een WO-opleiding moet hebben gevolgd, waarbij deze in de richting moet zijn van bestuurskunde of iets soortgelijks. Nog los van het feit dat klaagster niet over het vereiste WO-diploma beschikt, heeft zij evenmin onderbouwd welke opleiding zij heeft afgerond die vergelijkbaar zou met een WO-opleiding bestuurskunde.
5.5
Niet alleen beschikt klaagster niet over het juiste diploma, ook sluiten de werkzaamheden in de functie van Hoofd bedrijfsvoering volgens verweerder niet aan bij de huidige functie, opleiding en werkervaring van klaagster, omdat het om een vrij technische functie gaat. Ook dit heeft verweerder mogen betrekken bij zijn keuze klaagster niet in te plaatsen in deze functie. Tot slot heeft verweerder bij zijn keuze het dienstbelang mogen betrekken. Verweerder heeft in dat kader toegelicht dat er maar één bedrijfsmaatschappelijk werkster nodig is binnen de organisatie en dat klaagster het meest geschikt is voor die functie, omdat zij die functie in het verleden ook al uitoefende.
5.6
De slotsom is dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom klaagster is ingeplaatst in de functie van bedrijfsmaatschappelijk werkster en niet in één van de functies waarvoor zij haar belangstelling heeft getoond.
6 Het gerecht volgt klaagster ook niet in haar standpunt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld met betrekking tot haar inplaatsing en dat sprake is van schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Klaagster heeft tegen haar inplaatsingsbesluit intern bezwaar gemaakt. Zij is in dat kader door de bezwaarcommissie gehoord.
6.1
De interne bezwaarprocedure is voor klaagster teleurstellend afgelopen, maar dat is onvoldoende om te oordelen dat klaagster daarover opnieuw gehoord had moeten worden. Ook verder heeft het gerecht geen aanwijzingen dat de besluitvorming onvoldoende zorgvuldig is geweest. Hierbij merkt het gerecht op dat klaagster naar aanleiding van dit bezwaar in juni 2023 nog is gehoord door de directeur van het KIA en dat verweerder haar functie heeft aangepast naar die van bedrijfsmaatschappelijk werkster.
6.2
Klaagster heeft verder aangevoerd dat zij al voor de reorganisatie heeft gesolliciteerd op de functies van Manager Gedetineerdenzorg en Hoofd advies en onderzoek, maar hierop nooit antwoord heeft ontvangen. Verweerder betwist dat. Volgens verweerder is klaagster meegedeeld dat zij niet in aanmerking kwam voor die functies. Wat hier verder ook van zij, de eerdere sollicitaties staan los van de inplaatsing van klaagster bij deze reorganisatie. Haar interesse voor genoemde functies is in het kader van de reorganisatie en de inpassing opnieuw bekeken en heeft niet tot het voor klaagster gewenste resultaat geleid. Dat daarbij sprake is geweest van willekeur of machtsmisbruik, zoals klaagster stelt, heeft zij niet onderbouwd en is het gerecht ook anderszins niet gebleken.
6.3
Het gerecht komt tot de conclusie van verweerder niet onzorgvuldig heeft gehandeld jegens klaagster.
6.4
Het gerecht begrijpt dat klaagster, nadat zij jarenlang in dezelfde functie bij het KIA werkte, verder wil gaan met haar carrière en dat zij een volgende stap wil zetten. Uit de brief van klaagster van 16 juni 2023, die zij heeft opgesteld naar aanleiding van een gesprek dat met haar is gevoerd over haar carrière, volgt niet dat de directeur onwelwillend was klaagster een andere functie aan te bieden. Verder staat vast dat er inmiddels een ontwikkeltraject met klaagster is gestart om een perspectief op doorgroei voor haar open te houden. Als klaagster dit traject afrondt, kan dit bijdragen aan doorgroei naar een andere functie binnen of buiten het KIA.
7 Klaagster heeft tot slot gesteld dat de functie van bedrijfsmaatschappelijk werkster in de praktijk zwaarder is geworden, dat verweerder dit nader moet onderzoeken en dat zij beter beloond moet worden voor het uitoefenen van deze functie.
7.1
Ook dit betoog is geen reden voor vernietiging van het bestreden landsbesluit. De functie van bedrijfsmaatschappelijk werkster is een zogenaamde B-functie, dat wil zeggen een ongewijzigde functie
.Klaagster heeft niet onderbouwd dat de functie, zoals in het formatierapport omschreven, wat betreft taken en verantwoordelijkheden, verschilt van de functie die zij eerder in het KIA heeft uitgevoerd. De stelling dat de functie in de praktijk zwaarder is geworden, wat er ook zij van de juistheid van deze stelling, kan niet worden betrokken bij de toetsing in bezwaar, omdat die gaat over de vraag of verweerder klaagster heeft geplaatst in een passende functie.
8 Samenvattend komt het gerecht tot de conclusie dat het bezwaar van klaagster niet slaagt. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.J. van Ettekoven, rechter in ambtenarenzaken, bijgestaan door mr. M.E.C. Bakker, griffier, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2025 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.