ECLI:NL:OGAACMB:2025:21

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
AUA202302328 en AUA202303188
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen inpassing en bevordering in de functie van inrichtingsverpleegkundige bij de Dienst Gevangeniswezen Aruba

In deze zaak heeft klaagster, de Gouverneur van Aruba, bezwaar gemaakt tegen het inpassingsbesluit en het bevorderingsbesluit van de Dienst Gevangeniswezen Aruba. Klaagster is per 1 augustus 2018 benoemd als ambtenaar in de rang van verpleegkundige 1e klasse en is op 1 augustus 2019 bevorderd naar hoofdverpleegkundige. In het inpassingsbesluit van 17 april 2023 is klaagster ingepast in de nieuwe formatiestructuur als inrichtingsverpleegkundige, maar zij is niet bevorderd naar schaal 10, wat zij wel had verwacht. Klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen zowel het inpassingsbesluit als het bevorderingsbesluit, omdat zij meent dat zij eerder in aanmerking had moeten komen voor bevordering naar schaal 9 en 10. Het gerecht heeft de behandeling van het bezwaar op 19 december 2024 gehouden, waarbij klaagster en haar gemachtigde aanwezig waren. Het gerecht heeft geoordeeld dat de bezwaren van klaagster ongegrond zijn, omdat zij niet eerder voor bevordering in aanmerking komt dan na drie jaar dienst als hoofdverpleegkundige. De rechter heeft vastgesteld dat de besluiten van verweerder op goede gronden zijn genomen en dat klaagster geen gelijk heeft gekregen in haar bezwaar.

Uitspraak

Uitspraak van 30 januari 2025
Gaza nrs. AUA202302328 en AUA202303188

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van de
Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. R. Lee,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

In het landsbesluit van 17 april 2023 no.16 (het inpassingsbesluit) heeft verweerder klaagster met ingang van 1 januari 2021 ingepast in de nieuwe formatiestructuur van de Dienst Gevangeniswezen Aruba (DGWA) in de functie van inrichtingsverpleegkundige (schaal 8, dienstjaar 3). Zij heeft dit besluit op 14 juni 2023 ontvangen.
Hiertegen heeft zij op 3 juli 2023 bezwaar gemaakt.
In het landsbesluit van 14 augustus 2023 no.43 (het bevorderingsbesluit) heeft verweerder klaagster met ingang van 1 augustus 2022 bevorderd naar de rang van hoofdverpleegkundige 1ste klasse met vaststelling van haar bezoldiging in schaal 9, dienstjaar 3. In datzelfde besluit heeft verweerder het bevorderingsverzoek van klaagster van 3 juli 2021 om bevorderd te worden naar de rang van hoofdverpleegkundige 1e klasse A (schaal 10) afgewezen. Hiertegen heeft klaagster op 8 september 2023 bezwaar gemaakt.
Het gerecht heeft de behandeling van het bezwaar tegen het bevorderingsbesluit op de zitting van 27 mei 2024 aangehouden, vanwege de samenhang met het inpassingsbesluit, waarover nog beslist moest worden en de wens om beide tegelijk te behandelen.
Verweerder heeft de gedingstukken en een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de beide zaken behandeld op de zitting van 19 december 2024. Klaagster en haar gemachtigde zijn daarbij verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor het Departamento di Recurso Humano (DRH) zijn verschenen [unithoofd], unithoofd operationele zaken bij het DRH en [personeelsfunctionaris 1] en [personeelsfunctionaris 2], beiden personeelsfunctionaris bij het DRH.
De bezwaren van klaagster zijn tegelijkertijd behandeld met die van twee van haar collega’s.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Waarover gaat deze zaak?
1 Klaagster is bij Landsbesluit van 13 juli 2020 no. 10 met ingang van 1 augustus 2018 als ambtenaar in vaste dienst benoemd in de rang van verpleegkundige 1e klasse (schaal 7, dienstjaar 6). Klaagster werkte bij het Korrektie Instituut Aruba (KIA) in de functie van verpleegkundige. Per 1 augustus 2019 is zij bevorderd naar de rang van hoofdverpleegkundige (schaal 8, dienstjaar 3). De rangen voor verzorgend en verplegend personeel zijn neergelegd in de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 (BRA 1986), bijlage B. Klaagster is met ingang van 30 april 2024 uit overheidsdienst getreden.
1.1
In het inpassingsbesluit heeft verweerder klaagster met ingang van 1 januari 2021 ingepast in de nieuwe formatiestructuur van de DGWA in de functie van inrichtingsverpleegkundige. Deze functie wordt maximaal gewaardeerd met schaal 10, waarbij, conform het BRA 1986 de rang van hoofdverpleegkundige 1ste klasse A hoort. Klaagster is met ingang van 1 januari 2021 geplaatst in de rang van hoofdverpleegkundige, schaal 8, dienstjaar 3.
1.2
Klaagster is vervolgens bij het bevorderingsbesluit met ingang van 1 augustus 2022 bevorderd naar de rang van hoofdverpleegkundige 1ste klasse met vaststelling van haar bezoldiging in schaal 9, dienstjaar 3. Haar verzoek om bevordering naar schaal 10 is echter in datzelfde besluit afgewezen.
1.3
Klaagster is het met beide landsbesluiten niet eens. Klaagster meent dat zij al veel eerder in aanmerking had moeten komen voor bevordering. Bij haar vorige werkgever was zij namelijk al ingeschaald in schaal 8 en verweerder had haar bij haar indiensttreding moeten waarderen in deze schaal en haar vervolgens met ingang van 1 augustus 2019 moeten bevorderen naar schaal 9 en met ingang van de reorganisatie naar schaal 10. Dat is volgens klaagster het juiste carrièreverloop. Subsidiair stelt klaagster dat zij in ieder geval met ingang van de reorganisatie schaal 9 had moeten ontvangen. Zij stelt verder dat zij erop achteruit is gegaan, want zij ontving in december 2020 al een bezoldiging in schaal 8, dienstjaar 4 en met ingang van de reorganisatie schaal 8, dienstjaar 3.
Klaagster stelt zich tot slot op het standpunt dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door haar anders te behandelen dan twee van haar collega’s die volgens haar wel direct zijn bevorderd naar een hogere schaal na het behalen van hun hbo-v diploma.
1.4
Klaagster heeft in het kader van het beroep op het gelijkheidsbeginsel op 10 en 18 december 2024 nog nadere stukken ingediend. Op de zitting heeft zij gesteld dat zij vanwege het door haar op 17 februari 2017 behaalde hbo-v diploma al met ingang van haar indiensttreding schaal 9 had moeten krijgen en in 2022 bevorderd had moeten worden naar schaal 10.
Hoe beoordeelt het gerecht het indienen van deze aanvullende stukken?
2 Het gerecht heeft veel bezwaarschriften ontvangen naar aanleiding van de reorganisatie van het KIA. Dit heeft ertoe geleid dat is besloten om deze bezwaren projectmatig te behandelen op twee zittingsdagen, te weten 19 en 20 december 2024. De gemachtigde van klaagster is hiervan op de hoogte gesteld in een brief van 27 augustus 2024. In deze brief heeft het gerecht de gemachtigde niet alleen op de hoogte gebracht van de twee zittingsdata, maar ook meegedeeld dat de uiterste termijn waarop hij nog stukken kon indienen 18 oktober 2024 was. De gemachtigde heeft het gerecht in een e-mailbericht van 28 oktober 2024 bevestigd dat hij kennis heeft genomen van de brief en dat hij aanwezig zal zijn op de zittingsdagen.
2.1
Op 28 november 2024 heeft het gerecht partijen in 33 zaken opgeroepen voor de twee zittingen. Bij de oproeping is een brief gevoegd waarin is vermeld dat partijen nog een toelichting kunnen geven of een enkel ontbrekend stuk kunnen insturen tot en met uiterlijk 5 december 2024.
2.2
De achtergrond van de gegeven deadlines, is dat het voor het gerecht niet werkbaar is om 33 zaken efficiënt in twee dagen te behandelen als er geen duidelijke spelregels zijn waar alle partijen zich aan houden. Daarbij hoort ook dat er een duidelijke einddatum is genoemd voor het overleggen van nadere stukken en het aanvullen van de gronden, zodat zowel alle partijen als het gerecht daarvan tijdig kennis kunnen nemen. Dat de gemachtigde van klaagster buiten de gegeven termijn(en) om nog stukken heeft ingediend en het bezwaar heeft aangevuld, vindt het gerecht tegen deze achtergrond in strijd met de goede procesorde. De aanvullende stukken van 10 en 18 december 2024 worden daarom niet bij de beoordeling van het bezwaar van klaagster betrokken.
Had klaagster eerder bevorderd moeten worden naar schaal 9?
3. Klaagster heeft geen probleem met de functie waarin zij is ingepast. De kern van haar bezwaar tegen zowel het inpassingbesluit als het bevorderingsbesluit is dat zij eerder bevorderd had moeten worden naar schaal 9 en dus ook eerder bevorderd had moet worden naar schaal 10. Het gerecht behandelt de gelijkluidende bezwaargronden van klaagster in beide procedures gezamenlijk.
4. Klaagster heeft drie verschillende momenten genoemd waarop zij bevorderd had moeten worden naar schaal 9. Primair stelt zij dat zij al bij haar indiensttreding recht had op schaal 9, omdat zij haar hbo-v diploma in 2017 heeft behaald. Subsidiair stelt zij dat zij bij haar indiensttreding schaal 8 moeten ontvangen en in 2019 bevorderd had moeten worden naar schaal 9. Meer subsidiair stelt klaagster dat zij met ingang van de reorganisatie op 1 januari 2021 bevorderd had moeten worden naar schaal 9.
4.1
Klaagster krijgt hierin geen gelijk. Zij is op 1 augustus 2018 benoemd in de rang van verpleegkundige 1e klasse (schaal 7) en zij is op 1 augustus 2019 bevorderd naar de rang van hoofdverpleegkundige (schaal 8). Conform de bevorderingseisen van het BRA 1986 komt zij niet eerder voor bevordering naar de rang van hoofdverpleegkundige 1ste klasse (schaal 9) in aanmerking dan nadat zij ten minste drie jaar dienst heeft gehad als hoofdverpleegkundige. Dat moment is voor klaagster gelet op haar laatste bevordering op 1 augustus 2022 aangebroken en niet eerder. Verweerder heeft haar dan ook terecht in het inpassingbesluit geplaatst in schaal 8 en bij het bevorderingsbesluit per 1 augustus 2022 bevorderd naar schaal 9.
4.2
Klaagster is het achteraf niet eens met haar inschaling bij haar indiensttreding. Dat kan zijn, maar zij kan dat in deze bezwaarprocedures tegen de besluiten over inpassing en bevordering niet meer aan de orde stellen. Zij had, als zij het niet met haar inschaling eens was, bezwaar moeten maken tegen het landsbesluit van 13 juli 2020 waarin zij benoemd werd in de rang van verpleegkundige 1e klasse (schaal 7). Dat heeft zij niet gedaan. Dat besluit heeft formele rechtskracht. Dat betekent dat zij daar in rechte niet meer tegen kan opkomen, ook niet in deze procedures.
Had klaagster bevorderd moeten worden naar schaal 10?
5. Anders dan klaagster meent komt zij evenmin voor bevordering naar schaal 10 in aanmerking. Verweerder heeft haar op goede gronden met ingang van 1 augustus 2022 bevorderd naar schaal 9. Volgens de bevorderingseisen van het BRA 1986 kan klaagster niet eerder worden bevorderd naar de rang van hoofdverpleegkundige 1ste klasse A (schaal 10) dan nadat zij vier jaar in de rang van hoofdverpleegkundige 1ste klasse (schaal 9) heeft gewerkt. Dit betekent dat klaagster, als zij nog in dienst zou zijn bij het KIA, pas op 1 augustus 2026 voor de gewenste bevordering in aanmerking komt. Verweerder heeft dus in het bevorderingsbesluit op goede gronden geweigerd om klaagster te bevorderen naar schaal 10.
Heeft verweerder in strijd gehandeld met het gelijkheidsbeginsel?
6. Klaagster heeft gesteld dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel. Het gerecht overweegt hierover, onder verwijzing naar wat hiervoor onder rechtsoverweging 2 tot en met 2.2, dat klaagster dit punt te laat heeft aangevoerd. Bovendien heeft zij haar bezwaar op dit punt niet onderbouwd. Deze bezwaargrond treft geen doel.
Heeft verweerder klaagsters dienstjaar in het inpassingbesluit juist vermeld?
7. Klaagster heeft gesteld dat zij er met het inpassingbesluit op achteruit is gedaan, omdat verweerder daarin heeft opgenomen dat haar bezoldiging met ingang van 1 januari 2021 schaal 8, dienstjaar 3 is, terwijl zij al eerder schaal 8, dienstjaar 4 ontving.
7.1
Verweerder heeft in de contramemorie toegelicht dat het dienstjaar in het bestreden landsbesluit inderdaad onjuist staat vermeld. Klaagster is op 1 augustus 2020 al bevorderd naar schaal 8, dienstjaar 4. Op het moment van de inpassing, 1 januari 2021, had klaagster dus recht op een bezoldiging in schaal 8, dienstjaar 4 en niet dienstjaar 3.
7.2
Het gerecht oordeelt dat klaagster dus gelijk heeft in haar bezwaar, maar ziet hierin geen aanleiding om het inpassingsbesluit te vernietigen. Dat verweerder in het bestreden landsbesluit abusievelijk schaal 8, dienstjaar 3, heeft opgenomen in plaats van dienstjaar 4 heeft namelijk geen gevolgen gehad voor klaagster. Klaagster heeft niet minder bezoldiging ontvangen, zo heeft verweerder toegelicht. Dit is door klaagster niet betwist. Verder staat de datum voor de eerstvolgende bevordering, namelijk 1 augustus 2021, wel juist vermeld in het inpassingbesluit.
8 Samenvattend is het gerecht van oordeel dat zowel het inpassingsbesluit, als het bevorderingsbesluit op goede gronden zijn genomen en dat de bezwaren van klaagster tegen deze besluiten geen doel treffen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart de bezwaren ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.J. van Ettekoven, rechter in ambtenarenzaken, bijgestaan door mr. M.E.C. Bakker, griffier, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2025 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.