ECLI:NL:OGAACMB:2025:2

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
CUR202302856
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van een eerdere uitspraak in een ambtenarenzaak met betrekking tot bezoldiging en rechtspositie

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao op 5 maart 2025 een herstelde uitspraak gedaan in de zaak van een klager die bezwaar had gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op eerdere brieven aan de minister van Gezondheid, Milieu en Natuur. De klager, vertegenwoordigd door mr. B.L. Lie Atjam, had bezwaar gemaakt tegen de stopzetting van zijn toelage en de rechtspositie die de Regering hem wilde toekennen. Het Gerecht constateerde dat in een eerdere uitspraak van 5 augustus 2024 per abuis overwegingen en een dictum van een andere uitspraak waren opgenomen. Dit werd opgemerkt door de gemachtigde van de verweerster, mr. J.G. Ricardo, die het Gerecht op de hoogte stelde van deze kennelijke fout. Het Gerecht heeft de klager in de gelegenheid gesteld om op het voorgenomen herstel te reageren, maar de klager heeft geen reactie gegeven. Het Gerecht heeft vervolgens besloten om de eerdere uitspraak te rectificeren, aangezien de procedure volgens artikel 20 van het Procesreglement Bestuursrecht dit toestaat. De herstelde uitspraak houdt in dat de Regering binnen drie maanden moet beslissen op het verzoek van de klager om met terugwerkende kracht in bezoldigingsschaal 8, trede 1, te worden geplaatst. Tevens is de Regering veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de klager.

Uitspraak

GERECHT IN AMTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Rectificatie van de uitspraak van 5 augustus 2024 in de zaak van:

[naam klager],

wonend in Curaçao,
klager,
gemachtigde: mr. B.L. Lie Atjam
tegen

de Regering van het land Curaçao,

verweerster,
gemachtigde: mr. J.G. Ricardo.

Inleiding

Met deze uitspraak herstelt het Gerecht zijn eerdere uitspraak van 5 augustus 2024 op het bezwaar genummerd CUR202302856.
Artikel 20 van het Procesreglement Bestuursrecht 2022 (het Procesreglement) biedt deze mogelijkheid.
Op grond van het eerste lid van deze bepaling kan de rechter op een niet onredelijk laat gedaan verzoek van een partij of ambtshalve een kennelijke fout in de beslissing of de dragende overwegingen van een uitspraak die zich voor eenvoudig herstel leent, herstellen.
Op grond van het tweede lid stelt de rechter, voordat hij overgaat tot rectificatie, partijen die niet om het herstel hebben verzocht in de gelegenheid om zich over het herstel uit te laten binnen een door hem te stellen termijn.
Op grond van het derde lid wordt de herstelde uitspraak aan partijen bekendgemaakt op de wijze van bekendmaking van de oorspronkelijke uitspraak.
Het Gerecht zal in deze herstelde uitspraak allereerst ingaan op de e-mailcorrespondentie die ná de uitspraak van 5 augustus 2024 tussen het Gerecht en partijen is gevoerd. Vervolgens zal het Gerecht motiveren waarom hij, met toepassing van artikel 20 van het Procesreglement, de uitspraak van 5 augustus 2024 herstelt.

E-mailcorrespondentie met partijen

Mr. Ricardo heeft op 20 augustus 2024 een e-mailbericht aan het Gerecht gestuurd met de volgende inhoud:
“(…) Op 5 aug j.l. heeft u de uitspraak in de zaak GAZCUR202302856 [naam klager] vs Regering per mail gestuurd.
Bij bestudering van deze uitspraak heb ik gemerkt dat de uitspraak vanaf Beoordeling onder r.o. 3.1 , 3.2 en de uiteindelijke Beslissing de inhoud van een andere uitspraak wordt aangehaald.
Ik heb deze ommissie meteen kunnen onderscheppen omdat ik ook gemachtigde in de andere zaak was. Het betreft de zaak GAZCUR202400034 (…) vs De Regering. R.o. 5.1 , 5.2, 6 en de beslissing van het Gerecht in de zaak (…) worden letterlijk aangehaald in de uitspraak van GAZCUR202302856 [naam klager] vs Regering.
Ik verzoek u dit zo spoedig mogelijk onder aandacht van de Rechter ( mr. N.M. Martinez) te brengen om verder na te gaan hoe deze ommissie rechtgetrokken kan worden. (…) ”
Naar aanleiding van het e-mailbericht van mr. Ricardo heeft het Gerecht gezien dat in de uitspraak van 5 augustus 2024 vanaf het kopje “Wettelijk kader” per abuis de tekst van een andere uitspraak is opgenomen in de tekst van de uitspraak. Gelet daarop heeft het Gerecht op 21 augustus 2024 het volgende e-mailbericht verzonden aan mr. Lie Atjam:
“Geachte mr. Lie Atjam,
Zie onderstaande mail van mr. Ricardo. Overwegingen 3.1 en 3.2 zijn per abuis terecht gekomen in de uitspraak van het Gerecht van 5 augustus 2024 in de zaak GAZCUR202302856. Gaat u er mee akkoord dat het Gerecht dit aanpast?
Bij voorbaat dank voor uw reactie. (…)”
Mr. Lie Atjam heeft niet gereageerd op dat e-mailbericht.
Op 19 februari 2025 heeft het Gerecht een e-mailbericht met de volgende inhoud aan de gemachtigden verzonden:
“Geachte gemachtigden,
Het Gerecht heeft in bovengenoemde zaak op 5 augustus 2024 uitspraak gedaan. In deze uitspraak zijn per abuis overwegingen en een dictum terechtgekomen die niet in deze, maar in een andere uitspraak thuishoren. Hierop is het Gerecht door mr. Ricardo geattendeerd (zie de hieronder weergegeven e-mail van mr. Ricardo van 20 augustus 2024).
Op grond van artikel 20, eerste lid, van het Procesreglement Bestuursrecht kan de rechter een kennelijke fout in de beslissing of de dragende overwegingen van een uitspraak herstellen.
Op grond van het tweede lid van deze bepaling stelt de rechter – voordat zij overgaat tot rectificatie – partijen die niet op het herstel hebben verzocht in de gelegenheid om zich over het herstel uit te laten.
Bij e-mailbericht van 21 augustus 2024 heeft het Gerecht mr. Lie Ajam in de gelegenheid gesteld om op het voorgenomen herstel van de uitspraak te reageren. Op deze e-mail heeft het Gerecht geen reactie ontvangen.
Nu de uitspraak van 5 augustus 2024 een kennelijke fout bevat en mr. Lie Ajam in de gelegenheid is gesteld om op het voorgenomen herstel te reageren, zal het Gerecht in deze zaak -
op 5 maart 2025- een herstelde uitspraak doen.
Deze uitspraak wordt op dezelfde wijze bekend gemaakt als de oorspronkelijke uitspraak. Tegen de herstelde uitspraak staat dezelfde hoger beroepsmogelijkheid open als tegen de oorspronkelijke uitspraak.
U ontvangt de herstelde uitspraak per e-mail en hoeft daarvoor niet naar het Gerecht te komen. (…)”
In een e-mailbericht van 21 februari 2025 heeft mr. Lie Atjam aan het Gerecht meegedeeld: “Ik ben om o.a. medische redenen in Nederland en heb geen contact met de heer [naam klager] over deze zaak.”
Het Gerecht heeft als reactie daarop op 21 februari 2025 het volgende aan mr. Lie Atjam gemaild:
“Geachte heer Lie Atjam,
Bedankt voor uw reactie.
Ik verzoek u om het Gerecht zo spoedig mogelijk te berichten of u nog de gemachtigde van dhr. [naam klager] bent.
Als u niet meer de gemachtigde van dhr. [naam klager] bent, dan verzoek ik u om
uiterlijk 25 februari 2025zijn telefoonnummer en e-mailadres aan mij te mailen zodat het Gerecht contact kan opnemen met hem.
Als u nog de gemachtigde bent, dan vertrouwt het Gerecht erop dat u de heer [naam klager] zo spoedig mogelijk in kennis zal stellen van onderstaande bericht. (…)”
Op 4 maart 2025 heeft mr. Lie Atjam de uitsprakenrol ontvangen waarop vermeld stond dat in deze zaak op 5 maart 2025 uitspraak wordt gedaan.
Op 4 maart 2025 heeft mr. Lie Atjam een e-mailbericht aan het Gerecht verzonden met de volgende inhoud:
”Geachte heer/mevrouw,
De gemachtigde van klager in de zaak GAZ CUR202302856 ([naam klager] vs Reg.v.Cur.) was in Nederland voor gezondheidsredenen.
Op 5 augustus 2024 heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curacao uitspraak geveld in bovengenoemde zaak, waarbij klager in deze zaak niet-ontvankelijk is verklaard.
Klager is het niet mee eens met de inhoud van deze uitspraak en is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak, terwijl verweerster geen hoger beroep heeft ingesteld tegen deze uitspraak.
Klager heeft NAf. 5.300,00 aan proceskosten voor dit hoger beroep betaald.
Wie gaat hem dit geld terug geven?
Trouwens, deze uitspraak leent zich niet voor een eenvoudig te herstellen uitspraak.
Volgens klager kan het Gerecht niet met een herstelde uitspraak komen na 7 maanden na de uitspraak van deze zaak, hetwelk op 5 augustus 2024 is geveld.
Klager, [naam klager], en zijn vakbond ABVO zijn fel tegen de handelwijze van het Gerecht om met een herstelde uitspraak in deze zaak te komen.
Met andere woorden, klager is niet mee eens met een herstelde uitspraak in deze zaak.
Met vriendelijke groet,
B.L. Lie Atjam”

Motivering door het Gerecht

Naar het oordeel van het Gerecht is in dit geval aan de voorwaarden van artikel 20 van het Procesreglement voldaan. In de uitspraak van 5 augustus 2024 zijn immers per abuis overwegingen en een dictum terechtgekomen die niet in deze, maar in een andere uitspraak thuishoren. Dit betreft een kennelijke fout die zich leent voor eenvoudig herstel, namelijk door de juiste overwegingen in de uitspraak op te nemen. Zoals het tweede lid van artikel 20 van het Procesreglement voorschrijft, is mr. Lie Atjam in de gelegenheid gesteld om zich over het voorgenomen herstel uit te laten.
Het Gerecht ziet in het bezwaar van mr. Lie Atjam geen aanleiding om niet tot rectificatie van de uitspraak over te gaan. Dat mr. Lie Atjam al hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van 5 augustus 2024 is namelijk op grond van artikel 20 van het Procesreglement geen beletsel voor rectificatie. Bovendien is het de keuze van mr. Lie Atjam geweest om hoger beroep in te stellen in plaats van te reageren op het e-mailbericht dat het Gerecht hem op al op 21 augustus 2024 heeft verzonden met de vraag of hij akkoord gaat met herstel van de uitspraak.
Met toepassing van artikel 20 van het Procesreglement herstelt het Gerecht hierbij de uitspraak van 5 augustus 2024 door de tekst van die uitspraak te vervangen door de hierna opgenomen tekst. Tegen de herstelde uitspraak kunnen partijen hoger beroep instellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken.

GERECHT IN AMTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak

in de zaak van:

[naam klager],

wonend in Curaçao,
klager,
gemachtigde: mr. B.L. Lie Atjam
tegen
de Regering van het land Curaçao,
verweerster,
gemachtigde: mr. J.G. Ricardo.

Inleiding

Bij bezwaarschrift van 6 september 2023 heeft klager bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op brieven gedateerd 13 oktober 2019, 9 december 2020, 22 juni 2021 en 23 juni 2023 die door of namens hem bij de minister van Gezondheid, Milieu en Natuur (de minister) zijn ingediend.
Verweerster heeft een contramemorie ingediend.
Het Gerecht heeft het bezwaar behandeld op de zitting van 27 mei 2024. Klager was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. De Regering heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Ter zitting is gebleken dat de brief van klager van 13 oktober 2019 bedoeld is als een bezwaarschrift tegen een brief van de minister van 16 september 2019 waarin deze reageert op het verzoek dat de vakbond ABVO namens klager heeft gedaan om zijn rechtspositie te herzien. De minister heeft die brief per abuis niet aan het Gerecht doorgestuurd om behandeld te worden als bezwaar tegen zijn brief van 16 september 2019.
Het Gerecht heeft het onderzoek ter zitting aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen zich voor te bereiden op een inhoudelijke behandeling van het bezwaar tegen de brief van de minister van 16 september 2019.
Klager heeft op 14 juni 2024 een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
Op 21 juni 2024 heeft verweerster een aanvullende contramemorie ingediend.
Het Gerecht heeft het bezwaar behandeld op de zitting van 24 juni 2024. Klager en zijn gemachtigde zijn ter zitting verschenen. De Regering en de minister hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Klager heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.

Wat is relevant om te weten in deze zaak?

1. Klager was werkzaam bij Selikor NV (Selikor) en is in 2005 als ambtenaar bij het Ministerie van GMN (de milieupolitie) gaan werken in een toen nog niet formeel beschreven en gewaardeerde functie. Klager werd geplaatst in bezoldigingsschaal 7. Doordat het loon van klager bij Selikor hoger was, werd vanaf het begin van zijn aanstelling bij het Ministerie van GMN een toelage aan hem toegekend ter compensatie van het verschil tussen zijn laatstgenoten loon bij Selikor en zijn loon als ambtenaar bij het Ministerie van GMN.
1.1.
In een circulaire van 26 oktober 2011 heeft het bevoegde gezag kenbaar gemaakt dat alle toelages worden stopgezet. Ook de toelage van klager is stopgezet.
1.2.
Klager was het niet eens met de functie en daarbij behorende rechtspositie waarin de Regering hem wilde plaatsen als ambtenaar van het op 10 oktober 2010 ontstane Land Curaçao. Klager was namelijk, kort gezegd, van mening dat de Regering zijn functie had moeten herwaarderen voordat zij klager een functie aanbod zou doen als ambtenaar in het Land Curaçao. Zijn bezwaar bij het Gerecht met zaaknummer GAZ 48659/2011 had hiermee te maken. Op dat bezwaar heeft het Gerecht bij uitspraak van 16 december 2011 klager niet in het gelijk gesteld. Het Gerecht heeft echter overwogen dat de Regering gehouden blijft om zich te buigen over de juistheid van de inschaling en waardering van de functie die klager vóór 10 oktober 2010 vervulde.
1.3.
Bij brief van 21 juni 2018 heeft de vakbond ABVO namens klager aan de minister verzocht om, kort gezegd, doorbetaling van de aan klager toegekende toelage.
1.4.
Bij brief van 16 september 2019 heeft de minister op die brief gereageerd. Daarbij heeft de minister vermeld dat van stopzetting van de toelage van klager geen sprake is. Verder heeft de minister vermeld, voor zover hier van belang:
“Bij landsbesluit d.d. 10 maart 2014, no. 14/0541, zaaknummer 2014/009310 werd de heer [naam klager] per 10 oktober 2010 ingeschaald in zijn functionele schaal, met vaststelling van zijn bezoldiging op schaal 8, trede 6. Het bepalen van een bezoldiging bij overgang naar een hogere schaal oftewel een bevordering geschiedt volgens artikel 8 van het Bezoldigingslandsbesluit 1998. Het vaststellen van de bezoldiging per 10 oktober 2010 van de heer [naam klager] vond plaats volgens genoemd artikel. Hierdoor kan ook niet gesproken worden van een inkomstenderving. Het toekennen van een hogere bezoldiging zoals word gesuggereerd is in strijd met genoemd artikel. Bovendien is genoemd landsbesluit door hem noch door een ander binnen de gestelde wettelijke bezwaartermijn aangevochten. Dit landsbesluit was hierdoor ten tijde van zijn verzoekschrift d.d. 15 mei 2018 al geruime tijd onherroepelijk geworden en heeft formele rechtskracht gekregen.”
1.5.
Als reactie op deze brief heeft klager een brief met als onderwerp “Bezwaar op brief minister G.M.N. d.d. 16 september 2019” gedateerd 13 oktober 2019 ingediend bij de minister. Een reactie op deze brief is uitgebleven.
1.6.
Bij brief van 9 december 2020 heeft de ABVO de minister namens klager gewezen op het feit dat een beslissing op voormelde brief is uitgebleven en de minister, kort gezegd, verzocht om klager met terugwerkende kracht tot 1 juli 2005 in bezoldigingsschaal 8, trede 1 te plaatsen. Wegens het uitblijven van een reactie van de minister op deze brief heeft de ABVO namens klager deze brief gerappelleerd bij brief van 22 juni 2021. Doordat ook op die brief geen reactie van de minister is gekomen, heeft de gemachtigde van klager bij brief van 23 juni 2023 wederom een rappelbrief gestuurd aan de minister met een verwijzing naar de eerder aan de minister toegezonden brieven van 9 december 2020 en 22 juni 2021. Doordat ook op deze laatste brief geen reactie van de minister kwam, heeft klager bezwaar gemaakt bij het Gerecht tegen het uitblijven van een beslissing op die brieven. Tijdens de behandeling van dat bezwaar is duidelijk geworden dat evengenoemde brief van 13 oktober 2019 bedoeld is als bezwaarschrift tegen de brief van de minister van 16 september 2019 en dus aan het Gerecht had moeten worden gericht.
1.7.
Het onderhavige bezwaar is gericht tegen de brief van de minister van 16 september 2019 (het bestreden besluit) en dus niet tegen het uitblijven van een beslissing van de minister op de eerder genoemde brieven van de ABVO en de gemachtigde van klager.
1.8.
Nadat het Gerecht partijen in de gelegenheid heeft gesteld hun processtukken aan te vullen is het bezwaar op 24 juni 2024 ter zitting behandeld.
1.9.
Tijdens de behandeling heeft klager bevestigd dat de aan hem bij indiensttreding bij het Ministerie van GMN toegekende toelage die enige tijd was stopgezet is doorbetaald tot aan zijn pensionering en dat het verzoek om uitbetaling van die toelage geen deel meer uitmaakt van dit bezwaar.
1.10.
Met deze procedure beoogt klager te bewerkstelligen dat hij in schaal 8, trede 1, wordt geplaats met terugwerkende kracht tot 1 juli 2005.

Beoordeling

2. Het Gerecht dient te beoordelen of de argumenten van klager in het bezwaarschrift van 13 oktober 2019 en het aanvullende bezwaarschrift van 14 juni 2024 tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
2.1.
Het bestreden besluit betreft, voor zover hier van belang, een reactie op het verzoek van klager van 21 juni 2018 om hem in bezoldigingsschaal 8, trede 1, te plaatsen met terugwerkende kracht tot 1 juli 2005. Niet in geschil is dat uitsluitend de Regering bevoegd is om op een dergelijk verzoek te beslissen. Aangezien niet de Regering maar de minister op het verzoek heeft beslist, is hier sprake van een onbevoegdelijk gegeven besluit. Al om die reden zal het Gerecht het bezwaar van klager gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
2.2.
Hoewel uit de processtukken blijkt dat de gemachtigde zowel namens de minister als ook namens de Regering, dus het bevoegde gezag, verweer lijkt te hebben gevoerd in deze procedure, is het het Gerecht niet, althans onvoldoende, gebleken dat de Regering het bestreden besluit alsnog heeft bekrachtigd. Al om die reden komt het Gerecht niet toe aan beoordeling of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. Het Gerecht zal de Regering daarom opdragen om als bevoegde gezag binnen drie maanden een beslissing te nemen op het verzoek van klager om hem met terugwerkende kracht tot 1 juli 2005 te plaatsen in bezoldigingsschaal 8, trede 1. Kennelijk heeft de minister in het bestreden besluit beoogd te beslissen dat het aansstellingsbesluit op grond waarvan klager met ingang van 10 oktober 2010 is aangesteld als ambtenaar in het Land Curaçao niet meer in rechte aantaastbaar is omdat klager geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd. Het staat de Regering als bevoegde gezag vrij om tot hetzelfde oordeel te komen, maar dan zal zij daarbij dienen toe te lichten waarom hetgeen klager bij zijn bezwaarschrift en het aanvullende bezwaarschrift heeft aangevoerd geen nieuw gebleken feiten en/of veranderde omstandigheden zijn.
Conclusie en gevolgen
Het bezwaar van klager tegen het bestreden besluit is gegrond. Dat besluit is onbevoegdelijk gegeven en wordt daarom vernietigd. Het bevoegde gezag, de Regering, zal alsnog dienen te beslissen op het bevorderingsverzoek van klager met inachtneming van de argumenten die klager in het bezwaarschrift van 13 oktober 2019 en het aanvullende bezwaarschrift van 14 juni 2024 heeft aangevoerd.
Het Gerecht ziet aanleiding om, met overeenkomstige toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, de Regering te veroordelen in de proceskosten van klager. Deze worden bepaald op NAf 1.400,- (1 punt voor het bezwaarschrift en aanvullende bezwaarschrift, 1 punt voor de inhoudelijke behandeling van het bezwaar ter zitting van 24 juni 2024, waarde per punt NAf 700,-).

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet bezwaar van klager tegen het besluit vervat in de brief van de minister van Gezondheid, Milieu en Natuur van 16 september 2019
    gegrond;
  • vernietigtdat besluit;
  • bepaaltdat de Regering binnen drie maanden na de datum van deze uitspraak zal moeten beslissen op het verzoek van klager om met ingang van 1 juli 2005 bevorderd te worden naar bezoldigingsschaal 8, trede 1;
  • veroordeeltde Regering om NAf 1.400,- aan klager te betalen als vergoeding voor door klager gemaakte proceskosten.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2025, in tegenwoordigheid van
mr. H. van der Schaft, griffier.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken (RvBAz).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen 30 dagen:
  • als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen 30 dagen na de dag van de uitspraak;
  • in de andere gevallen: binnen 30 dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.