ECLI:NL:OGAACMB:2025:11

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
AUA202302109
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de inpassing en bevordering van een ambtenaar binnen de Dienst Gevangeniswezen Aruba

In deze zaak heeft klaagster, de Gouverneur van Aruba, bezwaar gemaakt tegen een landsbesluit dat haar inpassing in de nieuwe formatiestructuur van de Dienst Gevangeniswezen Aruba (DGWA) betreft. Klaagster is sinds 1984 in dienst en is met ingang van 1 januari 2021 ingepast in de functie van HR-functionaris, maar is ingeschaald in schaal 8, terwijl de functie een hogere schaal mogelijk maakt. Klaagster is van mening dat zij recht heeft op bevordering naar schaal 9, gezien haar lange dienstverband en ervaring. Het gerecht heeft de zaak behandeld op zittingen in februari en december 2024, waarbij klaagster en haar gemachtigde aanwezig waren. Verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, heeft gesteld dat het landsbesluit enkel betrekking heeft op de inpassing en niet op bevordering, omdat daarover nog geen beslissing is genomen. Het gerecht oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom klaagster niet bevorderd is en dat het bestreden landsbesluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Het gerecht vernietigt het landsbesluit voor zover het betreft de bevordering van klaagster en verplicht verweerder om binnen drie maanden een beslissing te nemen over haar bevordering. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan klaagster.

Uitspraak

Uitspraak van 30 januari 2025
GAZA nr. AUA202302109

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van de
Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van::

[Klaagster],

wonende in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: mr. V.M. Emerencia, mr. C.L. Geerman en mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

In het landsbesluit van 17 april 2023 no. 11 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder klaagster met ingang van 1 januari 2021 ingepast in de nieuwe formatiestructuur van de Dienst Gevangeniswezen Aruba (DGWA) in de functie van HR functionaris en haar bezoldiging vastgesteld op schaal 8, dienstjaar 11. Zij heeft dit besluit op 13 juni 2023 ontvangen.
Tegen het bestreden landsbesluit heeft klaagster op 20 juni 2023 bezwaar gemaakt.
Het gerecht heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 februari 2024 en de behandeling van het bezwaar vervolgens aangehouden. Het bezwaar is opnieuw behandeld op de zitting van 20 december 2024. Klaagster en haar gemachtigde zijn hierbij verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Voor het Departamento di Recurso Humano (DRH) zijn verschenen [unithoofd], unithoofd operationele zaken bij het DRH en [personeelsfunctionaris 1] en [personeelsfunctionaris 2], beiden personeelsfunctionaris bij het DRH.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Waarover gaat deze zaak?
1. Klaagster is met ingang van 4 januari 1984 in dienst getreden als adspirant-gevangenbewaarder, schaal 2. Met ingang van 1 mei 2004 is zij geplaatst in de functie van stafmedewerker P&O bij de DGWA. Deze functie is een administratieve functie die wordt beloond conform het administratieve rangenstelsel, zoals neergelegd in Bezoldigingsregeling Aruba 1986 (BRA 1986). Per 1 mei 2006 is klaagster bevorderd naar de administratieve rang van commies bij de DGWA, schaal 8, dienstjaar 5. Dit is de maximale schaal voor deze functie. Klaagster is met ingang van 20 september 2021 ter beschikking gesteld van het Bureau van de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie voor de duur van het kabinet Wever-Croes II.
1.1.
Met ingang van 1 januari 2021 is klaagster ingepast in de nieuwe formatiestructuur van de DGWA in de functie van HR-functionaris Deze functie wordt maximaal gewaardeerd met schaal 9, waarbij de rang van commies 1ste klasse hoort. Klaagster heeft echter de rang van commies, schaal 8, behouden en is dus niet bevorderd naar een hogere rang en schaal.
2. Klaagster is het eens met haar inpassing in de functie van HR-functionaris, maar komt op tegen de inschaling in schaal 8. Zij werkt al sinds 2004 in de functie van stafmedewerker P&O en voldoet volgens haar ruimschoots aan de bevorderingseisen die de BRA 1986 voor administratieve ambtenaren stelt. Klaagster had dan ook met ingang van 1 januari 2021 bevorderd moeten worden naar de rang van commies 1ste klasse, schaal 9, omdat de functie waarin klaagster is ingepast deze hogere rang mogelijk maakt. Door klaagster in te passen in schaal 8 wordt zij in haar verdere carrière bij de overheid benadeeld. Volgens haar is het bestreden landsbesluit genomen in strijd met het rechtszekerheids-, het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden landsbesluit alleen gaat over de inpassing van klaagster in de nieuwe organisatiestructuur van de DGWA. Het houdt geen bevordering in, omdat daarover (nog) geen beslissing is genomen. Verweerder vindt dat daar in het geval van klaagster ook geen aanleiding voor was. .
Hoe beoordeelt het gerecht het bestreden landsbesluit?
4. Het gerecht stelt vast dat het bestreden landsbesluit alleen gaat over de inpassing van klaagster in de nieuwe formatiestructuur van de DWGA en niet ook gaat over een mogelijke bevordering van klaagster naar een hogere rang en schaal. Verweerder komt de bevoegdheid toe om bij de inpassing van een ambtenaar in een functie als gevolg van een reorganisatie tegelijkertijd te besluiten om een ambtenaar te bevorderen. Voorwaarde is wel dat de nieuwe functie een bevordering naar een hogere rang mogelijk maakt, zoals in dit geval. Gelet op de bezwaargronden ziet het gerecht zich gesteld voor de vraag of verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom in dit geval van een beslissing over bevordering wordt afgezien.
4.1.
Het gerecht beantwoordt deze vraag ontkennend en vindt dat verweerder dat niet voldoende heeft gemotiveerd. Het bestreden landsbesluit is bovendien niet zorgvuldig tot stand gekomen. Het gerecht licht hierna toe hoe het tot dit oordeel komt.
4.2.
Het gerecht heeft veel bezwaarschriften ontvangen naar aanleiding van de reorganisatie van het Korrectie Instituut Aruba (KIA). Uiteindelijk zijn op 19 en 20 december 2024 in totaal 29 zaken op zitting behandeld.
4.3.
Bij de behandeling van die zaken heeft verweerder vragen beantwoord over de reorganisatie van de KIA en de manier waarop ambtenaren zijn ingepast. Daarbij heeft verweerder bevestigd dat bij ambtenaren die op 1 januari 2021 voldeden aan de vereisten die de BRA 1986 stelt voor bevordering, naast een besluit over inpassing, ook een besluit is genomen over bevordering. In de contramemorie van de zaak met nummer AUA202302336 heeft verweerder dit bevestigd. In overeenstemming met dit uitgangspunt heeft verweerder verschillende besluiten genomen waarbij de ambtenaar niet alleen is ingepast in een functie in de nieuwe formatiestructuur van de DGWA, maar ook is bevorderd naar een hogere rang en schaal.
4.4.
Op de zitting heeft verweerder toegelicht waarom er in het geval van klaagster is afgezien van een besluit over bevordering. De reden daarvoor is dat klaagster langdurig arbeidsongeschikt is geweest en dat zij vrijwel aansluitend aan de laatste periode van arbeidsongeschiktheid ter beschikking is gesteld aan het kabinet Wever-Croes II en dus niet meer in actieve dienst is bij het KIA. Zij heeft daardoor nog niet feitelijk gewerkt in de aan haar toegewezen functie van HR-functionaris bij het KIA. Verweerder zal pas een besluit over bevordering nemen als klaagster weer werkzaam is bij het KIA. Hierbij zal haar functioneren van de laatste jaren beoordeeld worden. Ook zal worden gekeken naar haar arbeidsongeschiktheidsdagen.
5. Het gerecht stelt vast dat in het bestreden landsbesluit niet wordt ingegaan op een mogelijke bevordering van klaagster. Het gerecht is van oordeel dat verweerder naast de inplaatsing ook had moeten beoordelen of klaagster voor bevordering in aanmerking komt, net zoals verweerder dat in het kader van de inplaatsing bij andere KIA-ambtenaren heeft gedaan. Door een beoordeling over bevordering achterwege te laten heeft verweerder in afwijking van zijn eigen beleidsmatige uitgangspunt en onzorgvuldig jegens klaagster gehandeld. Het gerecht is van oordeel dat ook met de ter zitting door verweerder gegeven toelichting de impliciete beslissing om klaagster per 1 januari 2021 of een latere datum niet te bevorderen de rechterlijke toets niet kan doorstaan vanwege een onvoldoende draagkrachtige motivering. De reden voor dit oordeel is dat verweerder voldoende tijd heeft gehad om te beoordelen of klaagster per 1 januari 2021 aan de eisen voor bevordering voldoet. Daarbij is van belang dat klaagster vanaf 2004 tot aan haar terbeschikkingstelling aan het kabinet Wever-Croes II in 2021 heeft gewerkt als stafmedewerker P&O, wat nu de functie van HR-functionaris is geworden. Dat is een periode van 17 jaar. Verder is van belang dat verweerder als datum voor de inpassing van alle KIA-ambtenaren heeft gekozen voor 1 januari 2021. Die datum is gelegen voor de datum waarop klaagster ter beschikking is gesteld. Verweerder had de terbeschikkingstelling dan ook buiten beschouwing moeten laten bij de beantwoording van de vraag of klaagster per 1 januari 2021 voor bevordering in aanmerking kwam. Verweerder had die vraag in dit geval kunnen en moeten beantwoorden aan de hand van klaagsters functioneren voorafgaand aan 1 januari 2021.
5.1.
Door dit na te laten en de beslissing over bevordering vooruit te schuiven tot na terugkeer van klaagster bij het KIA heeft verweerder jegens klaagster niet zorgvuldig gehandeld. Verweerder heeft onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd waarom klaagster per 1 januari 2021 of een latere datum niet in aanmerking komt voor bevordering naar de rang van commies 1ste klasse (schaal 9). Het bestreden landsbesluit komt daarom in zoverre voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal over het gebruik van zijn bevoegdheid om klaagster te bevorderen alsnog een expliciet besluit moeten nemen.
Ter voorlichting aan klaagster merkt het gerecht op dat daarbij een rol kan spelen of sprake is van een relevante periode van arbeidsongeschiktheid voorafgaand aan de datum van de reorganisatie per 1 januari 2021. Langdurige arbeidsongeschiktheid in de relevante periode kan reden zijn de beslissing over bevordering op te schuiven of uit te stellen. Het is aan verweerder om hierover een duidelijk standpunt in te nemen.
6. Het gerecht komt tot de slotsom dat het bezwaar van klaagster gegrond is. Het bestreden landsbesluit wordt vernietigd voor zover verweerder heeft nagelaten een beslissing te nemen over bevordering van klaagster naar de rang van commies 1ste klasse (schaal 9).
7. Omdat het bezwaar gegrond is, moet verweerder ook de proceskosten van klaagster vergoeden. De vergoeding die verweerder aan klaagster moet betalen bedraagt Afl. 1.750,- (1 keer Afl. 700,- voor het indienen van het bezwaarschrift en 1,5 keer Afl. 700,- voor het twee keer aanwezig zijn van haar gemachtigde op zitting).

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
  • verklaart het bezwaar gegrond;
  • vernietigt het bestreden landsbesluit voor zover is nagelaten een beslissing te nemen over de bevordering van klaagster naar een hogere rang en schaal;
  • bepaalt dat verweerder hierover binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak en met inachtneming van hetgeen hierin is overwogen, alsnog een beslissing neemt;
  • veroordeelt verweerder tot betaling aan klaagster van de door klaagster gemaakte proceskosten, die worden begroot op Afl. 1.750,- aan gemachtigdensalaris;
Deze beslissing is gegeven door mr. B.J. van Ettekoven, rechter in ambtenarenzaken, bijgestaan door mr. M.E.C. Bakker, griffier, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2025 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.