ECLI:NL:OGAACMB:2024:55

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
CUR202400768
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsontzegging aan ambtenaar zonder bevoegdheid opgelegd

In deze zaak heeft klaagster, een ambtenaar, bezwaar gemaakt tegen een brief van haar leidinggevende waarin haar de toegang tot haar werkplek werd ontzegd. De brief, gedateerd op 5 februari 2024, volgde op een woordenwisseling tussen klaagster en een collega op 1 februari 2024. Klaagster betwistte de rechtmatigheid van de toegangsontzegging en stelde dat de minister niet bevoegd was om deze op te leggen zonder een zorgvuldige procedure te volgen. Het Gerecht in Ambtenarenzaken heeft op 11 november 2024 geoordeeld dat de toegangsontzegging onbevoegdelijk was gegeven, omdat deze niet door de minister zelf was ondertekend en er geen termijn aan de ontzegging was verbonden. Het Gerecht verklaarde het bezwaar van klaagster gegrond en vernietigde de toegangsontzegging. Daarnaast oordeelde het Gerecht dat andere mededelingen in de brief, zoals de waarschuwing en de klacht van de collega, niet op rechtsgevolg waren gericht, waardoor het Gerecht zich onbevoegd verklaarde om hierover te oordelen. Klaagster werd in het gelijk gesteld en de minister werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van klaagster, vastgesteld op NAF 1.400,-.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klaagster],

wonende in Curaçao,
klaagster,
gemachtigde: mr. M.M. Bloem, advocaat,
tegen

de Minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening (de minister)

verweerder,
gemachtigde: mr. L.M. Virginia, advocaat.

Procesverloop

Klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen de brief van 5 februari 2024 van het Hoofd Gegevensverwerking van de sector Publieke Dienstverlening van het ministerie van Bestuur, Planning en Dienstverlening (de bestreden brief).
Klaagster en de minister hebben producties ingediend.
Het bezwaar is ter zitting van het Gerecht van 2 september 2024 behandeld. Klaagster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De minister heeft zich doen vertegenwoordigen door de gemachtigde. Verder waren [A] (hoofd Publieke Zaken), [B] (gewezen Hoofd van de Afdeling Gegevensverwerking), [C] (ambtenaar van de Burgerlijke Stand en wnd. coördinator van de Afdeling Gegevensverwerking) en [D] (Human Resources Adviseur Consulent bij de afdeling Publieke Zaken) aanwezig.

Overwegingen

wettelijk kader
1.1
Op grond van artikel 46 van de Lma kan aan de ambtenaar door of namens de betrokken minister de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen of het werk, dan wel het verblijf aldaar, worden ontzegd. Hij is verplicht zich te gedragen naar de maatregelen van orde, welke ten aanzien van het verblijf aldaar door of namens de betrokken Minister zijn gesteld.
1.2.
Op grond van artikel 89, eerste lid, aanhef en onder a, van de Lma is schriftelijke berisping een van de disciplinaire straffen welke kunnen worden toegepast.
1.3.
Op grond van artikel 91, eerste lid, van de Lma wordt de straf niet opgelegd dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich, ter keuze van de tot het opleggen van straffen bevoegden, mondeling of schriftelijk, binnen zeven dagen tegenover deze te verantwoorden. Bij zijn verantwoording mag de ambtenaar van de hulp van anderen gebruik maken.
relevante feiten
2. Op 1 februari 2024 vond een woordenwisseling plaats tussen klaagster en een collega. Naar aanleiding hiervan heeft het Hoofd Gegevensverwerking, de leidinggevende van klaagster, de bestreden brief op 5 februari 2024 aan haar uitgereikt en haar vervolgens naar huis gestuurd. In de bestreden brief is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“(…)
Deze brief is een schriftelijke vastlegging van het incident dat plaats heeft gevonden op 1 februari jongstleden dient als waarschuwing beschouwd te worden om de volgende redenen:
Op d.d. 1 februari 2024 heeft u gedrag getoond dat niet behoorlijk is voor een ambtenaar in functie. U heeft in bijzijn van andere teamleden de waarnemend coördinator, mevrouw [C] uitgescholden en uw bedreigend uitgelaten. U gedrag was agressief en ongepast. Dit gedrag is onacceptabel en mag niet meer voorkomen. (…)
Mevrouw [C] heeft naar aanleiding van het bovengenoemde incident een klacht tegen u ingediend. Verder hebben meerdere collega’s aangegeven dat uw gedrag van afgelopen donderdag de spreekwoordelijke druppel was en dat zij niet meer met u willen samenwerken. Wij geven u de kans om binnen drie werkdagen schriftelijk op deze klachten te reageren (art. 80 LMA).
Ik wil u erop attenderen dat u rekening moet houden met zwaardere sancties, immers u hebt op deze manier de werksfeer beïnvloed en de veiligheid van uw medecollega’s in gevaar gebracht. Gezien de ernst van de situatie sturen wij u vanaf hedenmiddag naar huis. U zult worden aangemeld bij de Mobiliteit Afdeling van de HRO, zij zullen adviseren wat de vervolgstappen zijn.
(…)”
Standpunt klaagster
3. Klaagster stelt, samengevat weergegeven, het volgende. De minister heeft klaagster zonder een zorgvuldig onderzoek te doen geschorst en haar zonder enige rechtsgrond aangemeld bij de Mobiliteit Afdeling. Verder heeft de minister niet geschroomd om nog voordat klaagster kon reageren op de in de bestreden brief opgenomen weergave van het incident van 1 februari 2024, aan te kondigen aan de collega’s van klaagster dat klaagster zeer waarschijnlijk niet zal terugkeren op de werkplek. Naast het feit dat de minister hiermee de naam van klaagster onrechtmatig heeft geschaad, heeft hij klaagster op onrechtmatige wijze geschorst omdat hij de formele en materiële wettelijke vereisten/bepalingen niet in acht heeft genomen.
Standpunt minister
4. De minister heeft aangevoerd dat hij met de bestreden brief heeft beoogd klaagster te wijzen op haar ongepaste gedrag tijdens het incident van 1 februari 2024 en te bewerkstelligen dat het weer rustig is op de werkvloer.

Beoordeling

toegangsontzegging
5. De mededeling aan klaagster dat zij “vanaf hedenmiddag naar huis” wordt gestuurd is in feite een toegangsontzegging als bedoeld in artikel 46 van de Lma. Het Gerecht is dus bevoegd hierover te oordelen en doet dat hierbij. Een toegangsontzegging dient van een voor de ambtenaar kenbare en draagkrachtige motivering te worden voorzien en dient aan een bepaalde termijn te worden gebonden. De bestreden brief is door het Hoofd Gegevensverwerking ondertekend. Niet blijkt dat zij deze brief namens de minister heeft opgesteld. Dat, terwijl alleen de betrokken minister bevoegd is een toegangsontzegging op te leggen aan een ambtenaar. Voor zover de bestreden brief een toegangsontzegging behelst is deze dus onbevoegdelijk gegeven. In de bestreden brief ontbreekt verder een termijn voor deze toegangsontzegging zodat deze al om die reden niet in stand kan blijven. Het bezwaar van klaagster zal in zoverre gegrond worden verklaard.
waarschuwing
6. De in bestreden brief genoemde waarschuwing kan niet worden gelijkgesteld met de disciplinaire straf van schriftelijke berisping als vastgelegd in artikel 89, eerste lid, aanhef, en onder a, van de Lma. Daargelaten dat de minister dat kennelijk ook niet heeft beoogd, zoals de gemachtigde namens hem ter zitting heeft verklaard, kan hier geen sprake zijn van een disciplinaire straf aangezien de op grond van de Lma daartoe voorgeschreven procedure niet is gevolgd. De disciplinaire straf van schriftelijke berisping kan niet worden opgelegd dan nadat, zoals voorgeschreven in artikel 91, eerste lid, van de Lma aan de ambtenaar de kans is gegeven om zich mondeling of schriftelijk binnen zeven dagen tegenover de tot het opleggen van straffen bevoegden te verantwoorden. Doordat de in de brief bedoelde waarschuwing niet de disciplinaire straf van schriftelijke berisping betreft, staat daartegen geen bezwaar open bij het Gerecht en is het Gerecht dan ook niet bevoegd om daarover te oordelen.
klacht
7. In de bestreden brief is verder aan klaagster meegedeeld dat de collega met wie klaagster een woordenwisseling had op 1 februari 2024 een klacht tegen haar heeft ingediend en dat zij binnen drie werkdagen op die klacht mocht reageren. Deze mededeling aan klaagster is niet een op rechtsgevolg gerichte beslissing, zodat het Gerecht niet bevoegd is om hierover te oordelen.
overige mededelingen
8. De bestreden brief bevat verder de mededeling aan klaagster dat ze rekening moet houden met “zwaardere sancties” en dat zij aangemeld zal worden bij de Afdeling Mobiliteit van de HRO. Deze mededelingen hebben een zuiver informatief karakter en zijn niet aan te merken als op rechtsgevolg gerichte beslissingen. Gelet op dat laatste staat daartegen geen bezwaar bij het Gerecht open. Het Gerecht is dan ook niet bevoegd om te oordelen over deze mededelingen.
Overige gronden bezwaar
9. In het licht van het voorgaande komt het Gerecht niet toe aan de beoordeling van de bezwaargronden van klaagster voor zover deze betrekking hebben op de klacht en deze mededelingen die niet op rechtsgevolg zijn gericht.
Conclusie
10. Voor zover in de bestreden brief een toegangsontzegging aan klaagster is opgelegd, vernietigt het Gerecht die toegangsontzegging omdat het onbevoegdelijk is gegeven en ook niet tot een bepaalde duur is beperkt. In zoverre is het bezwaar van klaagster gegrond en ziet het Gerecht hierin aanleiding om, met overeenkomstige toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, de minister te veroordelen in de proceskosten van klaagster. Deze worden bepaald op NAF 1.400,-, te weten 2 punten à NAF 700,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting), wegingsfactor 1.
Alle overige mededelingen in de bestreden brief waartegen dit bezwaar is gericht, inclusief de mededeling dat een collega een klacht heeft ingediend met betrekking tot klaagster, zijn niet op rechtsgevolg gericht. Daarom is het Gerecht niet bevoegd om deze te beoordelen. Het Gerecht zal zich daarom onbevoegd verklaren om daarover te oordelen.
Het gevolg van de vernietiging van de feitelijke toegangsontzegging van klaagster is dat de minister zolang niet een besluit strekkende tot toegangsontzegging of schorsing van klaagster aan klaagster is uitgereikt, niet langer kan beletten dat zij haar werkzaamheden hervat.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
  • verklaarthet bezwaar van klaagster tegen de in de bestreden brief van 5 februari 2024 vastgelegde mededeling dat klaagster “vanaf hedenmiddag naar huis” wordt gestuurd
    gegrond;
  • vernietigtdie toegangsontzegging;
  • verklaart zichvoor het overige
    onbevoegdom kennis te nemen van het bezwaar;
  • veroordeeltde minister tot betaling aan klaagster van haar proceskosten tot een bedrag van NAF 1.400,- geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2024, in tegenwoordigheid van P.N.F. Pereira do Tanque, griffier.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken (RvBAz) Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen 30 dagenna de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
- het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
- een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
- vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.