ECLI:NL:OGAACMB:2024:54

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
BON202400357
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling verzoek om beslissing bij voorraad in disciplinaire ontslagzaak politieagent

In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht in Ambtenarenzaken van Bonaire, Sint Eustatius en Saba het verzoek van een politieagent om een beslissing bij voorraad in verband met zijn disciplinaire ontslag. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties had de agent op 10 juni 2024 ontslagen wegens ernstig plichtverzuim na een incident waarbij de agent zijn dienstwapen trok en op meerdere personen richtte tijdens een uitgaansincident op Saba. De agent had bezwaar gemaakt tegen het ontslag en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij meende dat het ontslag onterecht was.

Het Gerecht heeft op 9 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij de agent en zijn gemachtigde aanwezig waren. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Het Gerecht oordeelde dat er geen aanleiding was om het verzoek om een beslissing bij voorraad toe te wijzen, omdat het oordeel voorlopig was en niet bindend in de bodemprocedure. Het Gerecht concludeerde dat de minister de gedragingen van de agent terecht als ernstig plichtsverzuim had aangemerkt, en dat het ontslag niet onevenredig was. De agent had zich niet gehouden aan de plichten van zijn ambt en had de situatie onnodig laten escaleren.

De uitspraak benadrukt dat een politieambtenaar, ongeacht zijn ervaring, zich moet houden aan de instructies over het gebruik van zijn dienstwapen. Het Gerecht concludeerde dat het ontslagbesluit in de bodemprocedure stand zal houden en wees het verzoek om een beslissing bij voorraad af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Uitspraak
op het verzoek om een beslissing bij voorraad in de zaak van:

[verzoeker],

wonende te Bonaire,
verzoeker,
gemachtigde: mr. B.L. Lie Atjam, advocaat,
tegen

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

verweerder,
hierna: de minister,
gemachtigde: mr. T. Breugom, advocaat.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het verzoek om een beslissing bij voorraad van verzoeker.
De minister heeft verzoeker bij beschikking van 10 juni 2024 (hierna: het bestreden ontslagbesluit) primair de disciplinaire straf van ontslag opgelegd en subsidiair wegens ongeschiktheid ontslagen.
Verzoeker heeft op 8 juli 2024 bezwaar (BON202400326) gemaakt daartegen en heeft op 6 augustus 2024 een beslissing bij voorraad verzocht.
De minister heeft op 27 augustus 2024 een contramemorie met producties ingediend.
Het Gerecht heeft het verzoek op 13 september 2024 via een directe video- en geluidsverbinding met het Gerecht te Bonaire behandeld. De rechter en de griffier waren aanwezig in het Gerechtsgebouw in Curaçao. Verzoeker is verschenen bij het Gerecht te Bonaire, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde die ook bij het Gerecht te Bonaire aanwezig was en was vergezeld door [naam Hoofd Basispolitiezorg KPCN], Hoofd Basispolitiezorg Korps Politie Caribisch Nederland (hierna: de KPCN). Klager heeft zich verzet tegen behandeling van het bezwaar op deze zitting, waarop dus uitsluitend het verzoek om een beslissing bij voorraad is behandeld.

Overwegingen

1. Het Gerecht beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een beslissing bij voorraad van verzoeker strekkende tot schorsing van het bestreden ontslagbesluit, dan wel doorbetaling van zijn salaris en weer toegelaten te worden tot zijn werkplek. Het Gerecht stelt voorop dat het oordeel van het Gerecht in deze uitspraak een voorlopig karakter heeft en niet bindend is in de bodemprocedure. Het Gerecht komt tot het oordeel dat er geen aanleiding is om het verzoek toe te wijzen en legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel komt.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
2.1
Verzoeker is na de basispolitieopleiding met succes te hebben afgerond, bij besluit van 30 maart 2023 met ingang van 15 maart 2023 benoemd in de functie van Medewerker basispolitiezorg bij het Korps Politie Caribisch Nederland (hierna: het KPCN).
2.2
Verzoeker is in november 2023 naar Saba gedetacheerd.
2.3
Verzoeker had in de nacht van 31 december 2023 op 1 januari 2024 piketdienst. Verzoeker heeft zich samen met twee collega’s en twee medewerkers van de Marechaussee begeven naar horecagelegenheid Oasis Club te Saba. In de nachtelijke uren van 1 januari 2024, tussen ongeveer 3:30 en 4:30 uur, heeft een handgemeen plaatsgevonden tussen verzoeker, een mannelijke bezoeker van de club, [A], en de zus van die bezoeker, [B]. Verzoeker heeft daarbij zijn dienstwapen getrokken, doorgeladen en op meerdere personen gericht.
2.4
Er heeft na dit incident een intern onderzoek plaatsgevonden door het Bureau Interne Zaken van het KPCN. Verzoeker, [A], [B] en andere personen die ten tijde van het incident bij Oasis Club aanwezig waren zijn in dat kader gehoord. De minister heeft op 8 mei 2024 een voornemen tot ontslag aan verzoeker uitgereikt. Verzoeker heeft gereageerd op het voornemen.
Wat heeft de minister aan het bestreden ontslagbesluit ten grondslag gelegd?
3. De minister heeft verzoeker bij het bestreden besluit de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd wegens ernstig plichtverzuim. Hij heeft subsidiair ongeschiktheidsontslag verleend aan verzoeker. Verzoeker wordt in verband met het in overweging 2.3 vermelde incident verweten dat hij:
- zijn portofoon niet bij zich had terwijl hij piketdienst had;
- de situatie met [A] onnodig heeft laten escaleren door hem een duw te geven terwijl die [A] wegliep en zijn rug naar verzoeker gekeerd had;
- niet het vermogen had om de situatie te de-escaleren en de situatie juist verder heeft laten escaleren door ook [B] te duwen;
- onrechtmatig zijn vuurwapen heeft getrokken en doorgeladen en op minimaal vijf personen heeft gericht zonder dat hij op dat moment in functie was en zonder dat sprake was dreiging of voornemen zijdens [A] om hem met een mes te steken;
- niet heeft gehandeld naar (mogelijk) illegaal drugsgebruik te Oasis Club;
- onvoldoende verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en de schade die hij aan het imago van KPCN heeft veroorzaakt.
De minister heeft het geheel van deze gedragingen aangemerkt als ernstig plichtsverzuim en gesteld dat dit plichtsverzuim verzoeker kan worden toegerekend. Gelet op de ernst van de verweten gedragingen acht de minister de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig aan het plichtsverzuim. Hij heeft daarbij betrokken dat verzoeker onvoldoende inzicht en besef heeft getoond van de ernst van de hem verweten gedragingen. Verzoeker is daardoor niet meer betrouwbaar en geloofwaardig terwijl dat van groot belang is voor politieambtenaren werkzaam bij het KPCN.
Heeft verzoeker spoedeisend belang?
4. Een voorziening bij voorraad kan alleen worden getroffen als verzoeker een zodanig spoedeisend belang heeft, dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de beslissing in de bodemprocedure afwacht.
4.1
Het Gerecht acht in dit geval spoedeisend belang aanwezig aangezien verzoeker bij het bestreden besluit met onmiddelijke ingang is ontslagen en uitbetaling van zijn salaris als gevolg daarvan is stopgezet.
Wat is het toetsingskader?
5.1
Op grond van het eerste lid van artikel 76 van het Besluit rechtspositie korps politie BES (hierna: het Brpk) is de ambtenaar van politie gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
5.2
Op grond van het tweede lid, van artikel 101, van het Brkp,
kan de ambtenaar van politie die zijn ambtelijke verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair worden gestraft.
Op grond van het derde lid van datzelfde artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar van politie in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
5.3
Op grond van het eerste lid, en onder i, van artikel 102, van Brkp kan de disciplinaire straf van ontslag aan de ambtenaar van politie worden opgelegd.
5.4
Op grond van jurisprudentie van de Raad van Beroep in Ambtenrenzaken (hierna: de Raad) geldt dat voor de constatering van plichtsverzuim, dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven noodzakelijk is dat op basis van beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan en dat deze gedragingen als plichtsverzuim zijn aan te merken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 31 mei 2023, ECLI:NL:ORBAACM:2023:31).
6. De vraag die het Gerecht in deze procedure moet beantwoorden is of het verzoek om een beslissing bij voorraad moet worden toegewezen ter voorkoming van onevenredig nadeel voor verzoeker. Voor honorering van het verzoek is vereist dat een aanmerkelijke kans bestaat dat het bestreden ontslagbesluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.
Is verzoeker in zijn verdediging geschaad?
7. Verzoeker stelt dat de minister het bestreden ontslagbesluit ook heeft gebaseerd op videobeelden van het incident, echter zijn gemachtigde kon het digitale bestand inhoudende de videobeelden niet openen om ze te bekijken. Ook in het kader van deze procedure heeft hij de videobeelden niet kunnen bekijken. Verzoeker wordt daardoor in zijn verdediging geschaad.
7.1
Verzoeker is, anders dan hij stelt, naar voorlopig oordeel van het Gerecht niet door de minister belet om de videobeelden te bekijken. Uit het rapport van het tweede verantwoordingsgesprek met verzoeker blijkt dat hij de videobeelden heeft gezien en dat de beelden in het kader van het onderzoek met hem zijn besproken. Verzoeker is dus zelf in ieder geval bekend met de videobeelden. Dat de gemachtigde van verzoeker de videobeelden vervolgens niet heeft kunnen bekijken is naar oordeel van het Gerecht niet aan de minister te wijten. Toen door verzoeker is aangegeven dat zijn gemachtigde de bestanden niet kon openen heeft de minister aan de gemachtigde van verzoeker uitgelegd wat hij moet doen om het bestand te kunnen openen en de beelden te bekijken. De minister heeft ook aan verzoeker aangeboden om de videobeelden op een USB-stick te zetten als verzoeker voor een usb-stick kon zorgen. Dat verzoeker dat vervolgens niet heeft gedaan en bijvoorbeeld niet heeft getracht om de beelden op kantoor bij (de gemachtigde van) de minister te gaan bekijken kan de minister niet worden verweten en komt voor rekening en risico van verzoeker.
Heeft verzoeker de verweten gedragingen verricht en leveren ze toerekenbare plichtsverzuim op?
8. Voor wat betreft de hem verweten gedragingen heeft verzoeker in het kader van deze procedure het volgende aangevoerd. Verzoeker stelt dat hij ten tijde van het incident weliswaar geen portofoon bij zich had terwijl hij piketdienst had, maar hij had zijn diensttelefoon bij zich en was daardoor goed bereikbaar. Verzoeker betoogt verder dat hij niet onrechtmatig zijn dienstwapen heeft getrokken en op anderen heeft gericht. Hij voelde zich bedreigd en heeft uit noodweer zijn dienstwapen getrokken. Toen [B] heeft gezegd
“I will mess you up”dacht hij dat hij met een mes zou worden aangevallen.
8.1
Verzoeker betwist niet dat hij de portofoon niet bij zich had ten tijde van het incident. Met de minister is het Gerecht van oordeel dat verzoeker de portofoon bij zich behoorde te hebben. Het bij je hebben van een diensttelefoon is onvoldoende. Zoals de minister bij het ontslagbesluit heeft uitgelegd zijn diensttelefoons minder betrouwbaar dan portofoons omdat hun bereik minder goed is, waardoor een portofoon onmisbaar is voor een agent met piketdienst.
8.2
Het Gerecht acht het verder niet aannemelijk dat verzoeker uit noodweer zijn dienstwapen heeft getrokken en vervolgens op een aantal aanwezigen heeft gericht. Het Gerecht overweegt daarbij dat verzoeker ten eerste er niet alleen voor stond. Op de door de minister overgelegde videobeelden is te zien dat een collega van verzoeker naast hem stond toen hij [A] duwde. Verzoeker heeft verder, zoals blijkt uit het geweldmeldingsformulier van verzoeker, de omstaanders ook niet eerst gewaarschuwd.
8.3
De andere in het ontslagbesluit genoemde gronden heeft verzoeker niet of onvoldoende betwist zodat het Gerecht van de juistheid daarvan uitgaat. Naar voorlopig oordeel van het Gerecht is daarom gelet op het voorgaande voldoende komen vast te staan dat verzoeker de hem verweten gedragingen heeft verricht.
8.4
De minister heeft naar oordeel van het Gerecht de verrichte gedragingen kunnen aanmerken als plichtsverzuim. Verzoeker heeft namelijk door [A] te duwen het incident veroorzaakt, althans in ieder geval laten escaleren. Verzoeker heeft in zijn hoedanigheid van politieambtenaar met zijn gedragingen de aanwezigen onnodig in levensgevaar heeft gebracht door in een drukke club niet alleen zijn dienstwapen te trekken, maar deze ook door te laden en te richten op een aantal personen. Dat alles, terwijl hij er niet in geslaagd is aannemelijk te maken dat hij, zoals hij stelt, in levensgevaar verkeerde.
8.5
Het plichtsverzuim kan verzoeker naar voorlopig oordeel van het Gerecht ook worden toegerekend. Dat verzoeker, zoals hij stelt, enkele maanden voor het incident zijn opleiding had afgerond, onbekend was met de cultuur van Saba en het dialect dat daar wordt gesproken en niet is begeleid op Saba, maakt het voorgaande niet anders. Dit omdat van een politieambtenaar, zelfs als deze onervaren is en binnen een nieuwe werkomgeving werkzaam is, verwacht mag worden dat hij zich houdt aan de instructies over het gebruik van zijn dienstwapen. Het in strijd daarmee richten van een doorgeladen dienstwapen op personen in een volle club had tot de dood van een of meerdere personen kunnen leiden.
In het opgelegde strafontslag onevenredig?
9. De gedragingen van verzoeker die plichtverzuim opleveren zijn naar voorlopig oordeel van het Gerecht ook zodanig ernstig dat de minister in redelijkheid de zwaarste disciplinaire straf van ontslag mocht opleggen aan verzoeker. Het Gerecht neemt daarbij in aanmerking dat verzoeker met zijn handelen ernstige inbreuk heeft gemaakt op de integriteit van het KPCN. Ook het feit dat verzoeker wisselende verklaringen heeft afgelegd en verklaringen heeft afgelegd die in strijd waren met het beschikbare beeldmateriaal doet twijfels ontstaan over zijn integriteit. Als agent van politie kan dat hem bijzonder kwalijk worden genomen. Verzoeker heeft de bezoekers van de club met zijn handelen ook onnodig in gevaar gebracht.

Conclusie en gevolgen

10. De slotsom is dat het ontslagbesluit naar voorlopig oordeel van het Gerecht in de bodemprocedure stand zal houden. Het verzoek om een beslissing bij voorraad zal om die reden worden afgewezen. Dit betekent dat het het Gerecht het ontslagbesluit niet zal schorsen zodat deze voorlopig geldig blijft.
11. Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
-
wijsthet verzoek om een beslissing bij voorraad
af.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2024, te Curaçao en in tegenwoordigheid van P.N.F. Pereira do Tanque, griffier.

Informatie over hoger beroep

Tegen de beslissing op het verzoek om een beslissing bij voorraad staat geen voorziening open.