Bezwaarschrift als bedoeld in de Rar?
Verweerder heeft primair aangevoerd dat het bezwaar niet ontvankelijk is omdat klager geen bezwaarschrift heeft ingediend maar een verzoekschrift dat niet aan het vereiste van artikel 44, lid 4, van de Rar voldoet.
Het Gerecht overweegt hierover als volgt. Het Gerecht stelt vast dat het namens klager ingediende schriftelijke verzoekschrift gelet op zijn inhoud voldoet aan alle vereisten zoals opgenomen in artikel 44, eerste lid, tweede en derde lid, van de Rar. In dit schriftelijke stuk is – onder randnummers 8 en 12 – de bestreden handeling duidelijk aangeduid, en ook zijn de gronden waarop het bezwaar berust alsmede de vordering concreet vermeld. Gelet hierop kan, ook voor verweerder, genoegzaam worden afgeleid dat sprake is van een bezwaarschrift als bedoeld in artikel 43 van de Rar en daarbij is ook voldoende duidelijk waartegen dit bezwaar zich richt. Dat klager zijn bezwaarschrift niet heeft opgemaakt overeenkomstig het model zoals voorgeschreven in artikel 44, lid 4, van de Rar doet hier niet aan af. Het Gerecht heeft het verzoekschrift gelet op zijn inhoud in behandeling genomen als een bezwaarschrift en klager geen hersteltermijn geboden om alsnog een bezwaarschrift in te dienen conform het voorgeschreven model. Reeds nu geen hersteltermijn is geboden door het Gerecht, is er ook geen grond om klager vanwege het gestelde verzuim niet ontvankelijk te verklaren in zijn bezwaar. Hiervoor bestaat gelet op al het voorgaande ook geen aanleiding. Het verweer slaagt niet.
Tijdig bezwaar?
Het Gerecht dient ambtshalve te beoordelen of klager tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de beëindiging van zijn tijdelijke aanstelling. Het Gerecht beantwoord die vraag – met verweerder – ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Op grond van het eerste lid van artikel 41 van de Rar moet het bezwaarschrift worden ingediend binnen dertig dagen na de dag, waarop de aangevallen beschikking of de aangevallen handeling genomen of verricht is.
Op grond van het derde lid van dit artikel wordt hij die bezwaar inbrengt na de hiervoor bepaalde termijn, niet op grond hiervan niet-ontvankelijk verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont, het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag, waarop hij van de aangevallen beschikking of handeling redelijkerwijs kennis heeft kunnen dragen.
Het Gerecht stelt op basis van de dossierstukken vast dat klager bij besluit van 20 december 2018 is aangesteld met ingang van 14 augustus 2018 tot en met 13 augustus 2019. Verder staat ook vast dat klager op 12 augustus 2019 mondeling is geïnformeerd over het einde van zijn aanstelling, met de mededeling dat hij niet langer nodig was en dat hij niet hoefde terug te keren op het werk. Het had voor klager naar aanleiding van die mededeling duidelijk moeten zijn dat zijn tijdelijke aanstelling na 13 augustus 2019 niet zou worden verlengd en dat hij evenmin een vaste aanstelling zou krijgen. Klager heeft daarna niet meer gewerkt en heeft ook geen salaris meer ontvangen. Klager had indien hij het niet eens was met de beëindiging van zijn aanstelling daarom tegen de mededeling van 12 augustus 2019 bezwaar moeten maken. De termijn van 30 dagen om bezwaar te maken tegen de beëindiging en de bestreden mededeling is gelet hierop op 13 augustus 2019 gaan lopen en is op 13 september 2019 geëindigd.
Klager heeft voor het eerst, bij brief van 18 september 2019, het Land en de Minister van VROMI aangeschreven om uiterlijk op 3 oktober 2019 te voldoen aan de vorderingen. Vervolgens heeft klager eerst op 19 december 2019 middels indiening van een bezwaarschrift bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn aanstelling. Dit is ruim drie maanden na afloop van de termijn van 30 dagen voor het indienen van een bezwaarschrift.
Klager stelt dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om de mededeling van 12 augustus 2019 schriftelijk aan hem te bevestigen, en dat hij in afwachting was van deze bevestiging. Dit maakt de termijnoverschrijding evenwel niet verschoonbaar, nu onverklaard gebleven is waarom klager niet eerder bezwaar heeft ingediend tegen de beëindiging en de bestreden mededeling. Het bezwaarschrift is aldus niet tijdig ingediend, waarbij van verschoonbaarheid aan de zijde van klager niet is gebleken.
De slotsom is dat klager te laat bezwaar heeft gemaakt tegen de beëindiging van zijn tijdelijke aanstelling. Het Gerecht zal het bezwaar gericht tegen de beëindiging en de bestreden mededeling om die reden niet-ontvankelijk verklaren.