In deze zaak heeft de appellant, wonend in Aruba, bezwaar gemaakt tegen de fictieve weigering van de Minister van Algemene Zaken, Overheidsorganisatie, Innovatie, Infrastructuur en Ruimtelijke Ordening om hem te plaatsen in de functie van juridische medewerker bij de Dienst Technische Inspectie (DTI) of als beleidsmedewerker bij het Korps Politie Aruba (KPA). De appellant heeft op 11 mei 2023 een verzoek ingediend, maar de minister heeft hierop niet tijdig gereageerd. Op 7 juli 2023 heeft de appellant bezwaar gemaakt tegen de stilzwijgende weigering. De zaak is behandeld op de zitting van 10 juni 2024, waarbij de appellant in persoon is verschenen en de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde, mr. C.L. Geerman.
De rechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de appellant geen procesbelang meer heeft bij een uitspraak over de functie van juridische medewerker, omdat hij inmiddels een afwijzing heeft ontvangen. Echter, voor de functie van beleidsmedewerker bij het KPA heeft de minister geen expliciete beslissing genomen, wat de rechter onacceptabel vond. De rechter heeft de minister opgedragen om binnen drie maanden een schriftelijke beslissing te nemen op het verzoek van de appellant voor de functie van (junior) beleidsmedewerker bij het KPA. De rechter heeft het bezwaar deels niet-ontvankelijk verklaard en deels gegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.
De uitspraak is gedaan op 1 juli 2024 door mr. B.J. van Ettekoven, ambtenarenrechter, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. A. de Cuba. Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen beroep instellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken.