ECLI:NL:OGAACMB:2024:35

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
Gaza nr. AUA202401508
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van ambtenaar en inhouding van bezoldiging in het kader van disciplinaire procedure

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 1 juli 2024 uitspraak gedaan op het verzoek van een ambtenaar, verzoekster, die in haar ambt was geschorst en wiens inkomen gedeeltelijk werd ingehouden. De verzoekster, werkzaam als docent Spaans, was op 20 december 2023 aangehouden op verdenking van ernstige misdrijven, waaronder overtredingen van de Landverordening verdovende middelen en diefstal met geweld. Na haar aanhouding besloot de Minister van Onderwijs en Sport, verweerder, op 6 maart 2024 om verzoekster in haar ambt te schorsen en haar inkomen voor een derde deel in te houden. Verzoekster maakte bezwaar tegen deze beslissing en vroeg om een voorziening bij voorraad, zodat haar salaris volledig zou worden uitbetaald totdat er een beslissing in de bezwaarprocedure zou zijn genomen.

Het gerecht oordeelde dat de beslissing van verweerder om verzoekster in haar ambt te schorsen rechtmatig was, gezien de strafrechtelijke vervolging. Echter, het gerecht vond dat de volledige inhouding van het salaris niet in overeenstemming was met de persoonlijke omstandigheden van verzoekster, zoals haar financiële situatie en de zorg voor haar minderjarig kind. Het gerecht concludeerde dat er een aanzienlijke kans was dat de bestreden beschikking in de bezwaarprocedure niet in stand zou blijven. Daarom schorste het gerecht de beslissing van verweerder om het inkomen van verzoekster volledig in te houden, en bepaalde dat het inkomen slechts voor een derde deel ingehouden mocht worden. Dit leidde tot de verplichting voor verweerder om een nabetaling te doen voor het teveel ingehouden salarisdeel.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het bevoegd gezag om bij het nemen van disciplinaire maatregelen rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de ambtenaar, vooral in situaties waarin financiële nood dreigt.

Uitspraak

Uitspraak van 1 juli 2024
Gaza nr. AUA202401508

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek tot het treffen van een voorziening bij voorraad als bedoeld in
artikel 94 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Verzoekster],

wonend in Aruba,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Croes,
tegen:

DE MINISTER VAN ONDERWIJS EN SPORT,

zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ)

INLEIDING

1.1
Bij ministeriële beschikking van 6 maart 2024 (bestreden beschikking), door verzoekster ontvangen op 15 maart 2024, heeft verweerder onder meer besloten om verzoekster in haar ambt te schorsen en om het inkomen van verzoekster - voor een derde deel respectievelijk volledig - in te houden, totdat een beslissing is genomen omtrent een disciplinaire strafoplegging.
1.2
Hiertegen heeft verzoekster op 11 april 2024 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
1.3
Op 8 mei 2024 heeft verzoekster zich tot het gerecht gewend met een verzoek tot het treffen van een voorziening bij voorraad als bedoeld in artikel 94 van de La.
1.4
Het verzoek is in raadkamer behandeld op 3 juni 2024. Verzoekster is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
1.5
De uitspraak is nader bepaald op heden.

BEOORDELING

2.1
In deze uitspraak beoordeelt het gerecht het verzoek van verzoekster om de bestreden beschikking te schorsen en een voorziening bij voorraad te treffen inhoudende dat het salaris van verzoekster op de gebruikelijke dag en op de gebruikelijke wijze aan verzoekster wordt betaald, totdat in de bezwaarprocedure hierover is beslist.
2.2
De vraag die in deze zaak moet worden beantwoord is of de beslissing van verweerder om verzoekster in haar ambt te schorsen en om haar inkomen voor een derde deel respectievelijk volledig in te houden een zodanig onevenredig nadeel voor verzoekster oplevert, dat een onverwijlde voorziening wenselijk is ter voorkoming van dat nadeel. Het gerecht beantwoordt deze vraag bevestigend. Hieruit volgt dan ook dat er aanleiding bestaat voor het treffen van een voorziening bij voorraad.
2.3
Het gerecht legt hierna dit oordeel uit. Daarbij geldt dat dit oordeel een voorlopig karakter heeft en niet bindend is in de bodemprocedure.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
3.1
Verzoekster is als ambtenaar werkzaam bij de Dienst Publieke Scholen (DPS) in de functie van docent Spaans bij [plaats].
3.2
Op 20 december 2023 werd verzoekster aangehouden en in verzekering gesteld als verdachte van overtreding van artikelen 3 en 4 van de Landverordening verdovende middelen (
harden
soft drugs) en artikel 2:291 van het Wetboek van Strafrecht (diefstal met geweld).
3.3
Op 5 maart 2024 is verzoekster in vrijheid gesteld.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft verweerder besloten:
I. aan te tekenen dat verzoekster op 20 december 2023 is aangehouden en in verzekering werd gesteld;
II. vast te leggen dat verzoekster met ingang van 30 december 2023 van rechtswege geschorst is op grond van artikel 88, eerste lid 1, sub a, van de Lma, voor de duur van de voorlopige hechtenis;
III. te bepalen dat verzoekster, ongeacht de duur van de voorlopige hechtenis, met ingang van de dag na dagtekening van onderhavige beschikking geschorst wordt op grond van artikel 87, sub a, van de Lma, voor de duur van de strafrechtelijke vervolging totdat er een einduitspraak is in de strafzaak en het bevoegd gezag een besluit genomen heeft over de disciplinaire strafoplegging;
IV. te bepalen dat, mocht de strafvervolging stopgezet worden, onmiddellijk aansluitend op het einde van de schorsing conform artikel 87, sub a, van de Lma verzoekster op grond van artikel 87, sub c, van de Lma, in het belang van de dienst geschorst wordt;
V. dat de onder punt IV genoemde schorsing conform artikel 87, sub c, van de Lma
zal duren tot op de dag waarop het bevoegd gezag een besluit genomen heeft omtrent de disciplinaire strafoplegging;
VI. vast te leggen dat het inkomen van verzoekster met toepassing van artikel 89, eerste lid, van de Lma tijdens de schorsing, bedoeld in punt II en III, voor één derde deel ingehouden wordt en te bepalen dat de bezoldiging gedurende vermelde schorsing met ingang van 10 februari 2024 volledig ingehouden wordt, zo lang de voorlopige hechtenis voortduurt;
VII. vast te leggen dat mocht de voorlopige hechtenis van verzoekster beëindigd worden, de bezoldiging voor het resterende gedeelte van de schorsing in punt III, voor een derde deel wordt ingehouden;
VIII. te bepalen dat indien verzoekster vrijgesteld wordt van strafvervolging of de voorlopige hechtenis beëindigd wordt, zij het bewijs hiervan onverwijld moet indienen bij de DPS, met het oog op de bepaling van de start van de schorsing ex artikel 87, sub c, van de Lma en de stopzetting of vermindering van de inhouding van bezoldiging.
Wat is het verzoek?
4. Het verzoek, zoals ter zitting aangevuld, strekt tot schorsing van de bestreden beschikking en het bepalen dat verzoekster haar salaris – zonder enige inhouding – blijft ontvangen totdat uitspraak zal zijn gedaan in de bezwaarprocedure. Ter onderbouwing hiervan heeft verzoekster aangevoerd dat nog lang niet is vastgesteld dat zij de strafbare feiten, waarvan zij wordt verdacht, heeft gepleegd. Twee weken na haar detentie is zij al in haar ambt geschorst en enkele weken daarna is haar salaris ook volledig ingehouden. Dit is een zware disciplinaire maatregel die indruist tegen de onschuldpresumptie. Verzoekster voert verder aan dat zij recht en belang bij heeft dat haar bezoldiging volledig wordt uitbetaald, nu zij geen ander inkomen heeft. Zij heeft een minderjarig kind dat financieel volledig van haar afhankelijk is, heeft vaste lasten die betaald moeten worden, en heeft inmiddels haar spaargelden opgemaakt vanwege de inhouding.
Wat zegt verweerder?
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij verkeert of dreigt te verkeren in een onomkeerbare financiële noodsituatie. Verweerder is op grond van de Lma verplicht om één derde deel van het salaris in te houden, nu tegen verzoekster een strafrechtelijke vervolging is ingesteld. De verdere inhouding op het salaris is een discretionaire bevoegdheid van verweerder en hantering van deze bevoegdheid kan slechts terughoudend door de rechter worden getoetst aan de hand van de vraag of verweerder na afweging van alle belangen in redelijkheid tot de desbetreffende beslissing heeft kunnen komen. Gelet op de ernst van de verdenkingen, die onverenigbaar zijn met de voorbeeldfunctie van verzoekster, is verweerder terecht overgegaan tot volledige inhouding van het salaris van verzoekster.
Wat zegt de wet?
6.1
Ingevolge artikel 47 van de Lma is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiend nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
6.2
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Lma kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
6.3
Ingevolge artikel 87, van de Lma kan onverminderd het bepaalde in artikel 82, de ambtenaar door het bevoegde gezag worden geschorst in zijn ambt:
a. wanneer er een strafrechtelijke vervolging ter zake van misdrijf tegen hem wordt ingesteld;
b. (…)
c. in gevallen, waarin schorsing naar het oordeel van het daartoe bevoegde gezag wordt gevorderd door het belang van de dienst.
6.4
Ingevolge artikel 88, eerste lid en onder sub a van de Lma, is de ambtenaar van rechtswege in zijn ambt geschorst, indien hij zich in voorlopige hechtenis bevindt.
6.5
Ingevolge artikel 89, eerste lid, van de Lma wordt tijdens de schorsing ingevolge artikel 87, onderdeel a, het inkomen voor één derde gedeelte ingehouden; na verloop van een termijn van zes weken kan een verdere inhouding, ook van het volle bedrag, plaatsvinden.
Wat vindt het gerecht?
7.1
Verweerder is op grond van artikel 87, aanhef en onder a, van de Lma bevoegd verzoekster, vanwege de strafrechtelijke vervolging, te schorsen. Deze ordemaatregel duurt zolang de strafrechtelijke vervolging niet tot een einde is gekomen en staat los van enig disciplinair onderzoek. In zoverre heeft verweerder ten onrechte besloten dat deze ordemaatregel duurt totdat het bevoegd gezag een besluit heeft genomen over de disciplinaire strafoplegging. Nu het in dit geval gaat om een strafrechtelijke vervolging wegens verdenking van ernstige misdrijven heeft verweerder naar het oordeel van het gerecht toch gebruik kunnen maken van zijn schorsingsbevoegdheid ex artikel 87, aanhef en onder a, van de Lma.
7.2
Het voorgaande brengt met zich dat verweerder ingevolge artikel 89, eerste lid, van de Lma gehouden is een derde gedeelte van het inkomen van verzoekster gedurende zes weken in te houden. Deze bepaling biedt het bevoegd gezag immers geen beoordelingsruimte om de persoonlijke omstandigheden van verzoekster te betrekken bij de uitvoering daarvan. In zoverre zal het bezwaar zeer waarschijnlijk ongegrond worden verklaard, zodat geen aanleiding bestaat om ten aanzien van deze inhouding een voorziening bij voorraad te treffen.
8.1
Wat betreft de beslissing van verweerder om na verloop van die zes weken het inkomen volledig in te houden, het volgende.
De beslissing om over te gaan tot volledige inhouding is tevens gebaseerd op voornoemde bepaling, inhoudende dat na verloop van een termijn van zes weken een verdere inhouding, ook van het volle bedrag, kan plaats vinden. Toepassing van een verdere inhouding dient te worden aangemerkt als een discretionaire bevoegdheid van verweerder. De hantering van deze bevoegdheid kan door de rechter, zoals terecht door verweerder aangevoerd, slechts terughoudend worden getoetst aan de hand van de vraag of verweerder na afweging van de daarvoor in aanmerking komende belangen in redelijkheid tot de desbetreffende inhouding heeft kunnen komen.
8.2
Verweerder heeft hierover aangevoerd dat hij, gelet op de ernst van de verdenkingen die onverenigbaar zijn met de voorbeeldfunctie van verzoekster, terecht tot een volledige inhouding van het salaris van verzoekster is overgaan. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is echter niet gebleken in hoeverre verweerder daarbij alle daarvoor in aanmerking komende belangen heeft laten meewegen. Zo is onvoldoende naar voren gekomen of verweerder rekening heeft gehouden met het feit dat verzoekster een minderjarig kind heeft dat volledig van haar afhankelijke is en dat verzoekster geen andere inkomstenbronnen heeft. Verzoekster heeft ter zitting hierover onbetwist gesteld dat zij geen spaargeld meer heeft en dat zij geen andere financiële middelen heeft om haar gezin te onderhouden noch om haar vaste lasten te betalen. Dat voor verzoekster een (onomkeerbare) financiële noodsituatie dreigt, is dan ook voldoende aannemelijk geworden. Onvoldoende is gebleken dat verweerder deze omstandigheid heeft meegewogen bij zijn beslissing om tot volledige inhouding van het inkomen van verzoekster over te gaan.
8.3
Gelet op het vorenstaande bestaat in de bezwaarprocedure een aanmerkelijke kans dat de bestreden beschikking op dit onderdeel niet in stand zal blijven. Het gerecht zal daarom, ter voorkoming van onevenredig nadeel voor verzoekster, bij wijze van voorziening bij voorraad de beslissing om met ingang van 10 februari 2024 het inkomen van verzoekster volledig in te houden, schorsen. Het gevolg hiervan is dat het inkomen van verzoekster, ook vanaf 10 februari 2024, (slechts) voor een derde gedeelte ingehouden had kunnen worden. Voor zover reeds een volledige inhouding heeft plaatsgevonden, dient een nabetaling plaats te vinden van het teveel ingehouden salarisdeel.
9. Het gerecht merkt nog op dat verweerder in de bestreden beschikking onder punt VII ook zelf heeft besloten dat, mocht de voorlopige hechtenis van verzoekster worden beëindigd, de bezoldiging voor het resterende gedeelte van de schorsing voor
een derde deelzal worden ingehouden. Uit de stukken blijkt dat de voorlopige hechtenis van verzoekster op 5 maart 2024 is opgeheven. Voor zover bij de uitvoering van de bestreden beschikking hiermee geen rekening is gehouden en de bezoldiging na 4 maart 2024 volledig is ingehouden, acht het gerecht deze inhouding onrechtmatig, nu er geen grondslag daarvoor is.

CONLCUSIE EN GEVOLGEN

10. Gelet op het vorenstaande zal het gerecht het verzoek als volgt toewijzen.
11. Voor het toekennen van een vergoeding van de proceskosten, bestaat geen wettelijke grondslag.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- schorst de ministeriële beschikking van 6 maart 2024 voor zover daarin is besloten dat de bezoldiging van verzoekster met ingang van 10 februari 2024 volledig wordt ingehouden, zo lang de voorlopige hechtenis voortduurt,
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is op 1 juli 2024 in raadkamer gegeven door mr. A.J. Martijn, ambtenarenrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
Ingevolge het bepaalde in artikel 94, lid 4, Landsverordening ambtenarenrechtspraak staat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel open.