ECLI:NL:OGAACMB:2024:15

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
AUA202204357
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering van een politieagent en de ingangsdatum van de functie

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van een politieagent, klager, tegen een landsbesluit van de Gouverneur van Aruba. Dit landsbesluit, genomen op 11 oktober 2023, bepaalde dat klager met ingang van 1 november 2021 zou worden bevorderd naar de rang van hoofdagent. Klager maakte bezwaar tegen de ingangsdatum van deze bevordering, stellende dat hij al sinds 1 september 2018 aan alle bevorderingseisen voldeed. Klager had zijn Midden Kaderopleiding met goed gevolg afgerond en voerde feitelijk de functie van specialist uit, maar de bevordering werd pas opengesteld in 2021. Het gerecht heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld en vastgesteld dat klager zijn bezwaarschrift tijdig had ingediend, ondanks dat dit na de formele termijn was gebeurd. Het gerecht oordeelde dat klager ontvankelijk was in zijn bezwaar.

De rechter heeft vervolgens de feiten en de wettelijke kaders rondom de bevordering van politieambtenaren besproken. Het gerecht benadrukte dat bevordering geen recht is, maar een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag. De rechter concludeerde dat klager niet eerder dan 1 november 2021 voldeed aan de vereisten voor bevordering, en dat de Gouverneur op goede gronden had besloten om de bevordering met deze ingangsdatum vast te stellen. Klager's beroep op het gelijkheidsbeginsel en andere beginselen werd verworpen, omdat de omstandigheden van zijn collega's niet vergelijkbaar waren met die van hem. Uiteindelijk verklaarde het gerecht het bezwaar ongegrond en gaf aan dat er geen grond was voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

Uitspraak van 19 februari 2024
Gaza nr. AUA202204357

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Naam klager],

wonende in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: de advocaat mr. J.J. Tromp,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 11 oktober 2023 no. 27 (bestreden landbesluit) heeft verweerder besloten om klager met ingang van 1 november 2021 te bevorderen naar de rang van hoofdagent (schaal P06, dienstjaar 7).
Hiertegen heeft klager op 9 december 2022 bezwaar gemaakt bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 21 juli 2023 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 11 september 2023. Klager is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde en mr. [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Klager heeft op 25 september 2023 een verzochte akte ingediend.
Verweerder heeft op 23 oktober 2023 op de akte gereageerd.
De uitspraak is vervolgens bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
De ontvankelijkheid
1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Hij heeft echter aangevoerd het bestreden landsbesluit op 18 november 2022 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klager is ontvankelijk in zijn bezwaar.
De feiten
2.1
Klager is als politieagent werkzaam bij het Korps Politie Aruba (KPA).
2.2
Bij landsbesluit van 31 maart 2014 heeft verweerder klager laatstelijk met ingang van 1 juli 2012 bevorderd naar de rang van brigadier 1ste klasse (schaal P05).
2.3
Op 1 augustus 2018 heet klager zijn Midden Kaderopleiding met goed gevolg afgerond.
2.4
Bij korpsmededeling van 12 november 2021 heeft de waarnemend korpschef bekendgemaakt dat klager met ingang van 1 november 2021 in de functie van Specialist Jeugd- en Zedenpolitie geplaatst is.
2.5
Bij bestreden landsbesluit van 11 oktober 2022 heeft verweerder besloten om klager met ingang van 1 november 2021 te bevorderen naar de rang van hoofdagent (schaal P06, dienstjaar 7).
Het bestreden landsbesluit
3. Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat klager met ingang van 1 november 2021 aan alle bevorderingseisen voldoet om bevorderd te worden naar de rang van hoofdagent. Verweerder heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat het bestreden landsbesluit op goede gronden is genomen, nu klager niet eerder dan 1 november 2021 aan alle vereisten voldoet om bevorderd te worden naar de rang van hoofdagent.
bezwaargronden
4. Het bezwaar is gericht zich tegen de ingangsdatum van de bevordering. Daaraan heeft klager - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat klager reeds sinds 1 september 2018 aan alle bevorderingseisen voldoet. Hij heeft op 1 augustus 2018 zijn Midden Kaderopleiding afgerond en feitelijk de gespecialiseerde functie uitgevoerd. Klager heeft geen kans om gekregen om eerder op de functie van specialist te solliciteren omdat deze functie niet eerder dan 2021 is opengesteld. Klager betoogt ten slotte dat het bestreden landsbesluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en verwijst naar het geval van [Naam A] en [Naam B]. Het bestreden besluit is genomen in strijd met het zorgvuldigheids-, motiverings-, en gelijkheidsbeginsel, en in strijd met het beginsel van verbod op willekeur, aldus klager.
wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
5.2
Ingevolge artikel 10, aanhef en onder b, van de Landsverordening politie (Lp) worden bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen voor politieambtenaren regelen vastgesteld ten aanzien van de werving en de vereisten voor benoembaarheid en bevordering in de rangen.
5.3
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Landsbesluit rechtpositie politie (Lbrp) geschiedt benoeming in een politierang bij landsbesluit. Ingevolge het tweede lid zijn de bij de rangen behorende aanstelling- en bevorderingseisen opgenomen in bijlage A van dit landsbesluit.
5.4
Voor een bevordering naar de rang van hoofdagent gelden de volgende aanstellings- en bevorderingseisen:
in het bezit van het middenkaderdiploma;
een functie bekleden in Hoofdgroep III;
voldoen aan de eisen die aan deze functie worden gesteld;
ten minste 4 jaar diensttijd hebben voltooid in de rang van brigadier 1ste klasse en;
en goede beoordeling.
beoordeling
6.1
In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten om klager met ingang van 1 november 2021 naar de rang van hoofdagent te bevorderen.
6.2
Het gerecht stelt voorop dat bevordering geen recht van de betrokken politieambtenaar is noch een automatisme, maar een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag. Dit betekent dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
6.3
Het gerecht overweegt verder dat voornoemde wettelijke bevorderingseisen cumulatief zijn. Voldoet een politieambtenaar niet aan alle vereisten dan komt hij niet in aanmerking voor een bevordering.
7. Vast staat dat klager sedert 1 augustus 2018 in het bezit is van het middenkaderdiploma (vereiste onder a). Vast staat ook dat klager met ingang van 31 maart 2018 ten minste vier jaar diensttijd heeft voltooid in de rang brigadier 1ste klasse (vereiste onder d). Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is verder gebleken dat klager met ingang van 1 november 2021 een functie bekleedt in Hoofdgroep III. Klager voldoet derhalve niet eerder dan 1 november 2021 aan de bevorderingsvereiste genoemd onder sub b (de functiewaarderingsvereiste), en dientengevolge evenmin aan de vereisten genoemd onder sub c en e (de beoordelingsvereiste). Al gelet daarop kan niet worden geoordeeld dat verweerder in redelijkheid niet mocht beslissen om klager met ingang van 1 november 2021 te bevorderen naar hoofdagent.
8.1
Het beroep van klager op het gelijkheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en het verbod van willekeur faalt. Daartoe overweegt het gerecht het volgende.
8.2
In het door klager als productie 2 bij het aanvullend bezwaarschrift overgelegde inrichtingsplan KPA is vermeld dat het KPA gekozen heeft voor een gefaseerde bemensing van de korpsonderdelen en dat in het kader daarvan kritisch is gekeken naar de verdeling van het aantal goedgekeurde fte’s (662). Verder is vermeld dat dit aantal binnen de nieuwe structuur efficiënter en effectiever is ingedeeld. Vooropgesteld zij dat verweerder bevoegd is te bepalen welke vacatures op welk moment worden opengesteld. Tegen het licht bezien van de gefaseerde bemensing waar het inrichtingsplan KPA van uitgaat, maakt het feit dat verweerder de vacatures bij de afdeling JZP, waar klager werkzaam is, later heeft opengesteld dan andere afdelingen binnen het KPA niet onbegrijpelijk. Door een afweging te maken aan welke afdelingen prioriteit wordt gegeven bij het openstellen van vacatures met het oog op een gefaseerde bemensing binnen het KPA heeft verweerder zich niet schuldig gemaakt aan schending van het verbod van willekeur, het zorgvuldigheidsbeginsel of het gelijkheidsbeginsel. De door klagergenoemde collega’s zijn overigens werkzaam op een andere afdeling dan klager, namelijk de afdeling BFTO ([naam A]) en de afdeling BIV ([naam B]) waardoor, mede in het licht van het voorgaande, van gelijke gevallen geen sprake is. Verder heeft verweerder in het kader van deze procedure voldoende toegelicht met inachtneming van welke (wettelijke) regels en uitgangspunten hij tot het bestreden landsbesluit is gekomen zodat dat voldoende kenbaar was voor klager. Dat klager het niet eens is met die motivering maakt niet dat sprake is van schending van het motiveringsbeginsel.
9. Dit leidt tot de slotsom dat het bezwaar ongegrond dient te worden verklaard. Voor een vergoeding van proceskosten zoals door klager verzocht, is geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 februari 2024, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.