ECLI:NL:OGAACMB:2024:14

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
AUA202204372
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek interne overplaatsing ambtenaar in Aruba

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 26 februari 2024 uitspraak gedaan over het bezwaar van klager, de Gouverneur van Aruba, tegen de afwijzing van zijn verzoek om interne overplaatsing van de functie van bedrijfscontroleur naar die van adviseur arbeidsbemiddeling. Klager had zijn verzoek ingediend na een landsbesluit van 11 oktober 2022, dat op 9 november 2022 door hem was ontvangen. Klager stelde dat hij al meer dan twee jaar feitelijk als adviseur arbeidsbemiddeling werkte, maar verweerder weigerde de overplaatsing op basis van het feit dat klager niet voldeed aan de opleidingsvereisten en dat er geen formatieplaatsen beschikbaar waren voor de functie. Het gerecht heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld en vastgesteld dat klager zijn bezwaarschrift tijdig had ingediend. Vervolgens heeft het gerecht de argumenten van klager tegen de afwijzing van zijn verzoek beoordeeld, waaronder schending van het vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel, het beginsel van fair play en het rechtszekerheidsbeginsel. Het gerecht concludeerde dat geen van de aangevoerde gronden slaagde en verklaarde het bezwaar ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor ambtenaren om te voldoen aan de gestelde opleidingsvereisten voor bepaalde functies en de rol van formatieplaatsen in de besluitvorming over interne overplaatsingen.

Uitspraak

Uitspraak van 26 februari 2024
Gaza nr. AUA202204372

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. A.F.J. Caster (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 11 oktober 2022 (bestreden landsbesluit), door klager ontvangen op 9 november 2022, heeft verweerder het verzoek van klager om interne overplaatsing van de functie van bedrijfscontroleur naar de functie van adviseur arbeidsbemiddeling afgewezen.
Hiertegen heeft klager op 2 december 2022 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 5 juni 2023 producties ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld op de zitting van 12 juni 2023. Klager is verschenen bij zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de La, dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is genomen.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking redelijkerwijs kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Hij heeft echter aangevoerd het bestreden landsbesluit op 9 november 2022 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klager is ontvankelijk in zijn bezwaar.
Feiten
2.1
Bij landsbesluit van 10 oktober 2012 heeft verweerder besloten om klager met ingang van 1 juni 2012 over te plaatsen van de voormalige Directie Openbaar Personen Vervoer (DOPV) naar het Departamento Progreso Laboral (DPL) in de functie van bedrijfscontroleur.
2.2
Bij brief van 2 april 2019 heeft klager de toenmalige minister van Sociale Zaken en Arbeid (minister) om interne overplaatsing verzocht naar de functie van adviseur arbeidsbemiddeling.
2.3
Bij brief van 17 april 2019 heeft de directeur DPL de minister - samengevat - medegedeeld dat er momenteel geen plaatsingsmogelijkheden binnen het DPL zijn voor de functie van adviseur arbeidsbemiddeling en re-integratie en dat het voorts een functie betreft op HBO werk- en denkniveau. De directeur adviseert de minister daarom om het verzoek van klager af te wijzen.
2.4
Bij brief van 25 augustus 2020 heeft klager bij de directeur DPL gesolliciteerd naar de functie van adviseur arbeidsbemiddeling.
2.5
Bij brief van 25 augustus 2020 heeft de directeur DPL de minister voorgesteld om het Departamento Recurso Humano (DRH) te verzoeken om de functie van klager met ingang van 1 september 2020 te wijzigen in de functie van adviseur arbeidsbemiddeling, omdat hij klager op grond van een met hem gevoerd gesprek geschikt acht voor deze functie. Bij brief van 11 mei 2021 heeft de directeur DPL op dit verzoek gerappelleerd.
2.6
Klager fungeert sinds 25 augustus 2020 feitelijk als adviseur arbeidsbemiddeling.
2.7
Het DRH heeft bij brief van 8 april 2021 de minister geadviseerd om i) het interne overplaatsingsverzoek van klager af te wijzen, ii) het diensthoofd te wijzen op de ongerijmde plaatsing waarbij geen rekening wordt gehouden met de opleidingseisen en het aantal formatieplaatsen en (iii) klager terug te plaatsen in de functie van bedrijfscontroleur indien hij reeds werkzaam is in de functie van adviseur arbeidsbemiddeling. Bij brief van 9 juni 2021 heeft het DRH het voorgaande advies gehandhaafd.
2.8
Bij het bestreden landsbesluit heeft verweerder het interne overplaatsingsverzoek van klager afgewezen.
2.9
Bij brief van 2 november 2022 heeft de minister de directeur DPL -samengevat- verzocht om bij een voordracht voor een interne overplaatsing in het vervolg rekening te houden met de functie-eisen en beschikbare formatieplaatsen. Verder is de directeur DPL verzocht om klager terug te plaatsen in de functie van bedrijfscontroleur. Klager is hierna per emailbericht van 14 november 2022 verzocht om zijn functie van bedrijfscontroleur weer uit te voeren.
Bestreden landsbesluit
3. Verweerder heeft aan het bestreden landsbesluit ten grondslag gelegd dat verzoeker niet aan de overplaatsingseisen voldoet om intern overgeplaatst te worden. Klager is in het bezit van een LTS A-stroom diploma, terwijl er voor de functie van adviseur arbeidsbemiddeling bij het DPL een HBO werk- en denkniveau is vereist. Verder zijn er geen formatieplaatsen meer beschikbaar voor die functie.
Bezwaargronden
4. Klager kan zich niet verenigen met het bestreden landsbesluit en heeft hieraan ten grondslag gelegd – kort samengevat – dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het vertrouwens-, het fair-play-, het gelijkheids- en het rechtszekerheidsbeginsel door klager meer dan twee jaren de functie van adviseur arbeidsbemiddeling te laten uitoefenen, terwijl verweerder vanaf het begin van zijn tewerkstelling bekend was met het feit dat hij niet aan de opleidingsvereisten voldeed. Klager heeft het werk al die tijd naar behoren uitgevoerd. Verder zijn er andere collega’s werkzaam in die functie die evenmin aan de opleidingsvereisten voldoen. Voorts heeft klager betoogd dat er elf formatieplaatsen zijn die niet allemaal zijn vervuld. Daarnaast zijn er twee arbeidscontractanten die deze werkzaamheden uitvoeren. Tot slot heeft klager gesteld dat het bestreden landsbesluit tevens in strijd is met het motiveringsbeginsel.
Beoordeling
5.1
Beoordeeld moet worden of verweerder al dan niet terecht het verzoek van klager om te worden geplaatst in de functie van adviseur arbeidsbemiddeling heeft geweigerd om de reden dat klager niet aan de opleidingseisen voldoet en bovendien geen formatieplaatsen meer beschikbaar zijn om daarin te kunnen worden benoemd. Het gerecht overweegt als volgt.
Strijdigheid met het vertrouwensbeginsel
5.2
Op grond van vaste jurisprudentie van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1778 is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist, dat aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend.
5.3
Gesteld noch gebleken is dat aan klager toezeggingen zijn gedaan door het bevoegde bestuursorgaan (dan wel door een ander) dat hij overgeplaatst zal worden in de functie van adviseur arbeidsbemiddelaar. Dat de directeur DPL de minister heeft voorgesteld om klager in die functie te benoemen en vervolgens heeft toegelaten dat klager vanaf
25 augustus 2020 feitelijk als adviseur arbeidsbemiddeling heeft gefungeerd, maakt niet dat deze gedraging kan worden gekwalificeerd als een toezegging zoals omschreven in overweging 5.2. Reeds daarom slaagt het beroep van klager op het vertrouwensbeginsel niet.
Strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel
5.4
Voorop gesteld dient te worden dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel slechts kan slagen indien blijkt dat gelijke gevallen niet gelijk zijn behandeld. Verweerder heeft aangevoerd dat daarvan geen sprake is en, ter onderbouwing hiervan, heeft hij overgelegd landsbesluiten van en adviezen over de door klager genoemde collega’s die wel in de functie van adviseur arbeidsbemiddeling zijn geplaatst. Met verweerder is het gerecht van oordeel dat niet is gebleken van gelijke gevallen die gelijk behandeld hadden moeten worden. Vaststaat dat klager niet beschikt over een Hbo-diploma. Ook is uit de overgelegde stukken voldoende komen vast te staan dat er thans geen formatieplaatsen meer beschikbaar zijn. Nog daargelaten dat niet is gebleken dat klager qua opleidingsniveau gelijk kan worden gesteld aan [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3], zijn deze collega’s (anders dan klager) allemaal in 2011 in die functie benoemd, zijnde het jaar dat de dienst Arbeidsvoorziening formeel is ingesteld en de formatieplaatsen nog moesten worden vervuld. [Betrokkene 4], die in 2018 in die functie is benoemd, bezit een Mbo-diploma (in tegenstelling tot klager die slechts over een Lbo-diploma beschikt). Wat betreft [betrokkene 5] is niet gebleken dat hij – na verkregen negatief advies van het DRH – toch formeel in die functie is benoemd. Gelet hierop slaagt het beroep van klager op het gelijkheidsbeginsel ook niet.
Strijdigheid met het beginsel van fair play en het rechtzekerheidsbeginsel
5.5
Wat betreft de gestelde schending van het beginsel van fair play, is het gerecht van oordeel dat klager geen althans onvoldoende feiten en/of omstandigheden heeft aangedragen om tot de conclusie te kunnen komen dat verweerder bij zijn besluitvorming vooringenomen is geweest dan wel zich niet open en/of eerlijk heeft gedragen, zodat het beroep op het fair play beginsel niet slaagt. Ook van schending van het rechtzekerheidsbeginsel is niet gebleken. Het enkele feit dat de directeur DPL heeft toegelaten dat klager gedurende meer dan twee jaar feitelijk als adviseur arbeidsbemiddeling heeft uitgevoerd, maakt niet dat de weigering van verweerder om klager formeel in die functie te benoemen in strijd is met het rechtzekerheidsbeginsel.
6. Nu geen van de aangevoerde gronden slagen, is de slotsom dat het bezwaar ongegrond is.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag, 26 februari 2024, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.