ECLI:NL:OGAACMB:2023:8

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
AUA202202096
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eervol ontslag wegens het willekeurig verbreken van het dienstverband en niet voldoen aan dienstinstructies

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, de Gouverneur van Aruba, tegen een landsbesluit dat hem eervol ontslag verleende wegens het willekeurig verbreken van zijn dienstverband. Klager, die sinds 1 januari 2003 non-actief was, had verschillende dienstinstructies ontvangen om tijdelijke werkzaamheden te verrichten in het kader van de COVID-vaccinatiecampagne, maar had hieraan geen gehoor gegeven. Klager maakte bezwaar tegen het ontslag, stellende dat hij niet in een passende functie was geplaatst en dat hij niet kon voldoen aan de dienstinstructies omdat hij in het buitenland was.

Het gerecht heeft vastgesteld dat klager zijn bezwaarschrift tijdig had ingediend, ondanks dat dit na de reguliere termijn was, omdat hij de bestreden beschikking pas op 6 juni 2022 had ontvangen. De rechter oordeelde dat klager niet aan de dienstinstructies had voldaan en dat zijn argumenten over het niet ontvangen van de instructies niet opgingen, aangezien deze ook per e-mail waren verzonden. Het gerecht concludeerde dat klager zijn dienstverband willekeurig had verbroken en dat het ontslag terecht was verleend. De ingangsdatum van het ontslag werd vastgesteld op 3 februari 2022, de dag waarop klager zich niet had gemeld na de laatste dienstinstructie.

De rechter verklaarde het bezwaar ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Klager kan in hoger beroep gaan tegen deze uitspraak, waarbij specifieke instructies zijn gegeven voor het indienen van het hogerberoepschrift.

Uitspraak

Uitspraak van 13 februari 2023
Gaza nr. AUA202202096

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: de advocaat mr. D.M. Canwood,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 23 mei 2022, no. 22, (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten aan klager met ingang van 3 februari 2022 eervol ontslag uit de dienst te verlenen wegens het willekeurig verbreken van het dienstverband.
Op 4 juli 2022 heeft klager hiertegen bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 22 augustus 2022 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2022. Aldaar is verschenen klager, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. J. Poeran, occuperende voor de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Uit de gedingstukken blijkt echter dat hij de bestreden beschikking pas op 6 juni 2022 heeft ontvangen. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Het bezwaar is ontvankelijk.
De feiten
2.1
Klager is ambtenaar en was tot 1 januari 2003 werkzaam in de functie van directeur bij de Directie Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu. Sindsdien is klager non-actief (overtolligheidspool).
2.2
Bij brief van 5 januari 2022, waarvan op 7 januari 2022 per e-mailbericht een afschrift aan klager is verzonden, heeft verweerder klager op grond van artikel 52 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) opgedragen om met ingang van 10 januari 2022 tijdelijke werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de COVID-vaccinatiecampagne. Klager is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.
2.3
Bij brief van 12 januari 2022, aan klager op dezelfde dag per e-mail verzonden, heeft verweerder klager op grond van artikel 52 van de Lma opgedragen om met ingang van 13 januari 2022 tijdelijke werkzaamheden te verrichten ten behoeve van vaccinatiecampagne.
2.4
Bij e-mailbericht van 13 januari 2022 heeft klager op voormeld e-mailbericht van verweerder gereageerd en te kennen gegeven dat hij zich niet zal melden voor de tijdelijke werkzaamheden en dat hij alleen zal meewerken aan zijn re-integratie in een passende functie.
2.5
Bij brief van 18 januari 2022 heeft verweerder klager opgedragen om met ingang van 20 januari 2022 tijdelijke werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de vaccinatiecampagne.
2.6
Bij brief van 19 januari 2022 heeft de gemachtigde van klager op de brief van 18 januari 2022 gereageerd, en onder meer te kennen gegeven dat een oproep om als medewerker belast met administratieve werkzaamheden ten behoeve van de vaccinatiecampagne te werk te gaan geen passende functie is, dat klager zich in het buitenland bevindt tot eind januari 2022, en dat hij bereid is om alsdan in gesprek te gaan over een passende functie.
2.7
Bij brief van 31 januari 2022 heeft verweerder klager opgedragen om zich vóór 3 februari 2022 te melden bij het DRH, en daarbij te kennen gegeven:
“(…) Los daarvan heeft u als elke ambtenaar de verplichting om uitvoering te geven aan artikel 52 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht, indien u een dienstinstructie krijgt om tijdelijk werkzaamheden uit te voeren. (…).
Conform het gestelde in artikel 17 lid 2 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht ontvangt de ambtenaar over de tijd, gedurende welke hij in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn dienst te verrichten, geen bezoldiging. Gelet op het bovenstaande wordt uw salaris met ingang van 20 januari 2022 aangehouden.
U had beschikbaar moeten zijn voor de dienst, heeft uw dienstopdracht geweigerd en u hebt niet op voorhand laten weten te zullen reizen. (…)
Het is om deze reden dat u wederom (5e keer) wordt meegedeeld, dat indien u nalaat zich voor 3 februari 2022 te melden bij het Departamento Recurso Humano, uw dienstverband onmiddellijk beëindigd zal worden wegens het willekeurig verbreken van het dienstverband.”
2.8
Klager heeft zich op 3 februari 2022 bij het DRH gemeld.
2.9
Op 1 maart 2022 heeft klager bezwaar bij het gerecht ingediend tegen de onder 3.7 vermelde dienstopdracht alsmede tegen de feitelijke inhouding op zijn salaris, en heeft klager zich tot het gerecht gewend met het verzoek tot het treffen van een beslissing bij voorraad.
2.1
Bij uitspraak van het gerecht van 11 april 2022 is voornoemd verzoek van klager afgewezen.
2.11
Bij advies van het DRH van 20 april 2022 heeft het DRH geadviseerd om het ontslag van klager vanwege het willekeurig verbreken van het dienstverband met ingang van 3 februari 2022 vast te leggen.
2.12
Bij het bestreden landsbesluit heeft verweerder klaagster met ingang van 3 februari 2022 eervol ontslag uit de dienst verleend wegens het willekeurig verbreken van het dienstverband.
De standpunten van partijen
3.1
Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat op 3 februari 2022 is geconstateerd dat klager willekeurig zijn dienstverband heeft verbroken. Ter onderbouwing daarvan heeft verweerder – kort samengevat – het volgende aangevoerd:
  • dat zijdens het DRH zeer intensief is getracht om klager te herplaatsen door middel van verschillende dienstopdrachten;
  • dat klager zijn herplaatsing tegenwerkt;
  • dat klager op grond van het bepaalde in artikel 52 Lma verplicht is om dienstopdrachten uit te voeren;
  • dat klager hoewel hem daartoe verschillende dienstinstructies waren gegeven zich niet (tijdig) heeft gemeld bij de DRH om zijn werkzaamheden aan te vangen;
3.2
Klager kan zich niet verenigen met het hem verleende ontslag, en voert hiertoe – kort samengevat – aan dat verweerder, ondanks eerdere uitspraken, heeft nagelaten om hem in een passende functie te plaatsen. Voorts voert klager aan dat hij aan de dienstoproep van 6 januari 2022 noch aan die van 18 januari 2022 gevolg kon geven daar hij de brief van 6 januari 2022 niet heeft ontvangen en daar hij bij ontvangst van de brief van 18 januari 2022 in het buitenland zat. Daarna heeft hij zich bij het DRH gemeld voor een gesprek, maar tijdens dit gesprek is nimmer over een eventuele passende functie gesproken. Klager voert voorts aan dat hij de dienstinstructie kon en mocht weigeren, en dat er derhalve geen sprake is van dienstweigering. Verweerder heeft geen rekening gehouden met klagers persoonlijke omstandigheden, kennis en ervaring. Het verleende ontslag is dan ook disproportioneel. Aldus klager.
Het wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 52, eerste lid van de Lma is de ambtenaar verplicht zo nodig tijdelijk andere werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht. Ingevolge het derde lid worden de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden de ambtenaar opgedragen door of namens de betrokken minister.
.2 Ingevolge artikel 98, eerste lid aanhef en onder h, van de Lma kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van het willekeurig verbreken van het dienstverband door de ambtenaar.
Ingevolge het tweede lid van voornoemd artikel wordt een dergelijk ontslag steeds eervol verleend en gaat het niet vroeger in dan de dag, volgende op die, waarop de reden voor het ontslag voor het eerst is geconstateerd.
De beoordeling
5. Ter beoordeling ligt in deze zaak voor de vraag of verweerder terecht heeft geconstateerd dat klager zijn dienstverband willekeurig heeft verbroken. Het gerecht beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt als volgt.
6.1
Niet in geschil is dat verweerder bij brieven van 6 januari 2022, 12 januari 2022 en 18 januari 2022 klager een dienstinstructie heeft opgelegd om tijdelijke werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de vaccinatiecampagne. Klager heeft niet aan deze dienstinstructies voldaan. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 31 januari 2022 klaagster een (vierde) dienstinstructie opgelegd om zich vóór 3 februari 2022 te melden bij het DRH en klager daarbij te kennen gegeven dat het niet voldoen aan deze dienstinstructie zal worden beschouwd als het willekeurig verbreken van het dienstverband. Klager heeft zich wederom niet vóór de aangezegde dag bij het DRH gemeld, en zich evenmin ziekgemeld of vakantie opgevraagd. Klagers betoog dat dat hij niet kon voldoen aan de in de brief van 6 januari 2022 vervatte dienstopdracht om zich op 10 januari 2022 te melden omdat hij de brief nimmer heeft ontvangen, faalt. Daartoe overweegt het gerecht dat verweerder onbetwist heeft gesteld dat de dienstopdracht eveneens per email naar klager is verstuurd, en dat klager vervolgens de ontvangst hiervan in een emailbericht van 13 januari 2022 heeft bevestigd. Evenmin slaagt het betoog van klager dat hij niet aan de in de brief van 18 januari 2022 vervatte dienstopdracht kon voldoen, daar hij bij ontvangst van die brief in het buitenland zat. Het beleid van verweerder ter zake vakantie en ATV-dagen non-actieven, zoals neergelegd in de brief van 31 oktober 2007 en circulaire van 27 juni 2006, houdt in dat de non-actieve ambtenaar moet aangeven wanneer hij met vakantie gaat en terugkomt. Klager heeft niet bij de daartoe bestemde instantie gemeld dat hij naar het buitenland zal reizen. Het gerecht overweegt dat klager niet naar eigen goeddunken kan handelen en zelf kan bepalen dat hij zijn reis naar het buitenland niet hoeft te melden. Dat klager vanwege een andere geldige reden niet aan de dienstinstructies heeft voldaan, is naar het oordeel van het gerecht niet gebleken. Klager’s betoog dat hij zich wel op 3 februari 2022 heeft gemeld, kan hem ook niet baten. Klager kan niet naar eigen inzicht verkiezen op welke dag hij zich al dan niet zal melden. Voor zijn eenzijdige beslissing om niet (eerder) te verschijnen bestaat dan ook geen enkele rechtvaardiging.
6.2
Volgens vaste rechtspraak kan in het algemeen niet snel gezegd worden dat tijdelijk opgedragen werkzaamheden niet-passend zijn. Het gerecht neemt in aanmerking dat gelet op de uitzonderlijke situatie van de COVID-19-pandemie en de zeer tijdelijke aard van de werkzaamheden, verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de tijdelijke werkzaamheden in dit geval in het dienstbelang nodig zijn. Weliswaar gaat het niet om een diensthoofdenfunctie, maar de opgedragen administratieve werkzaamheden zijn niet zodanig van aard dat van klager niet kan worden gevergd dat hij deze gedurende een beperkte periode zal moeten uitvoeren. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen het zeer tijdelijk karakter van de opgedragen werkzaamheden en de bijzondere omstandigheden in het kader van de bestrijding van de coronapandemie ten tijde van het geven van de bestreden beschikking. Het gerecht voegt hier aan toe dat, ongeacht de inhoud van de werkzaamheden, iedere ambtenaar gehouden is om gevolg te geven aan rechtmatig gegeven dienstopdrachten. Dat is slechts anders als de uitvoering van de diensopdracht in redelijkheid niet van de ambtenaar kan worden gevergd. Van die situatie is, zoals hiervoor overwogen, geen sprake.
6.3
Gelet op het vorenstaande is het gerecht van oordeel dat de gevolgen van de keuze van klager om niet aan de dienstinstructies te voldoen, dan ook voor klager’s rekening en risico komen. Nu hij niet heeft voldaan aan de dienstinstructies om zich te melden teneinde zijn (tijdelijke) werkzaamheden aan te vangen, is het gerecht van oordeel dat verweerder terecht heeft geconstateerd dat klager zijn dienstverband willekeurig heeft verbroken. Gelet op artikel 98, tweede lid, van de Lma heeft verweerder aan klager eervol ontslag kunnen verlenen.
7. In geschil is ten slotte alleen nog de vraag of de ingangsdatum van het aan klager bij bestreden landsbesluit verleende ontslag terecht op 3 februari 2022 is bepaald. Conform artikel 98, tweede lid, van de Lma gaat een ontslag vanwege het willekeurig verbreken van het dienstverband niet vroeger in dan de dag volgende op die waarop de reden voor het ontslag voor het eerst is geconstateerd. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is het gerecht van oordeel dat nu klaagster zich na de bij brief van 31 januari 2022 opgelegde dienstinstructie zich niet vóór 3 februari 2022 bij het DRH heeft gemeld, verweerder dan ook op 3 februari 2022 voor het eerst de reden voor het ontslag heeft kunnen constateren.
8. Gelet op het vorenstaande zal het bezwaar ongegrond worden verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaard het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2023 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.