ECLI:NL:OGAACMB:2023:73

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
GAZ CUR202204971 en CUR202300100
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het bezwaar van een ambtenaar tegen de vastgestelde einddatum van de waarneming in de functie van Adviseur-Consulent D

In deze uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao wordt het bezwaar van klaagster tegen het Landsbesluit van 27 oktober 2022 beoordeeld. Dit besluit, dat op 23 november 2022 aan klaagster is uitgereikt, legt de periode van haar waarneming in de functie van Adviseur-Consulent D vast van 1 september 2014 tot 1 mei 2017. Klaagster heeft op 22 december 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat zij van mening is dat zij ook na 1 mei 2017 werkzaamheden heeft verricht in deze functie. Het Gerecht heeft de bezwaren op 5 juli 2023 en 10 augustus 2023 behandeld, waarbij klaagster en haar gemachtigde aanwezig waren, terwijl verweerster zich liet vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het Gerecht oordeelt dat verweerster onvoldoende heeft gemotiveerd waarom klaagster vanaf 1 mei 2017 geen werkzaamheden meer heeft verricht. Het Gerecht vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerster op om binnen twee maanden opnieuw te beslissen op het verzoek van klaagster om haar waarnemingstoelage te herstellen. Tevens wordt verweerster veroordeeld tot betaling van de proceskosten van klaagster tot een bedrag van NA1.400,-.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klaagster],

wonend te Curaçao,
klaagster,
gemachtigden: mrs. A.C. Herrera en A.K.E. Henriquez,
tegen

de Regering van het Land Curaçao,

verweerster,
gemachtigden: mr. J.G. Ricardo.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het bezwaar van klaagster tegen het Landsbesluit van 27 oktober 2022, aan klaagster uitgereikt op 23 november 2022, waarin de periode van de waarneming van klaagster in de functie van Adviseur-Consulent D bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is vastgelegd van 1 september 2014 tot 1 mei 2017 (het bestreden besluit). Dit betreft het bezwaar in de zaak met nummer 202204971.
1.1
Klaagster heeft op 22 december 2022 tegen het bestreden besluit een bezwaarschrift ingediend. Klager heeft op 9 februari 2023 de gronden van bezwaar aangevuld.
1.2
Klaagster heeft op 10 januari 2023 een bezwaarschrift op grond van artikel 96 van de RAr ingediend, omdat verweerster geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van 6 juli 2022. Dit is het bezwaar in de zaak met nummer CUR202300100.
1.3
Verweerster heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, in beide procedures geen contramemorie ingediend.
1.4
De bezwaren zijn behandeld ter zitting van het Gerecht op 5 juli 2023. Klaagster is verschenen samen met haar gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
1.5
De behandeling van de bezwaren is ter zitting van 5 juli 2023 aangehouden, omdat verweerster had aangegeven bezig te zijn met een landsbesluit waarin opnieuw op het verzoek van klaagster van 11 april 2018 zal worden beslist. In dat landsbesluit wordt ook de periode van de waarneming door klaagster in de functie van Adviseur-Consulent D vastgelegd.
1.6
De voortzetting van de bezwaren van klaagster heeft plaatsgehad op 10 augustus 2023. Klaagster is verschenen met haar gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tijdens de voortzetting van de behandeling heeft verweerster aangegeven dat het nieuwe landsbesluit waarnaar zij tijdens de behandeling van 5 juli 2023 heeft verwezen nog niet is geslagen.

Beoordeling door het Gerecht

2. Het Gerecht beoordeelt de beslissing van verweerster om de einddatum van de waarneming van klaagster in de functie van Adviseur-Consulent D vast te stellen op 1 mei 2017, aan de hand van de door klaagster daartegen aangevoerde gronden.
2.1
Klaagster heeft ter zitting toegelicht dat het bezwaarschrift ex artikel 96 van de RAr voorwaardelijk is ingediend voor het geval het bezwaar tegen het bestreden besluit ongegrond wordt verklaard. Aan de beoordeling van dat bezwaarschrift komt het Gerecht dus pas toe als het bezwaarschrift in de zaak met nummer CUR202204971 ongegrond wordt verklaard.
3. Het Gerecht komt tot het oordeel dat het bezwaar tegen het bestreden besluit in de zaak met nummer CUR202204971 gegrond is. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Het Gerecht ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten, omdat het aan verweerster is te motiveren hoe zij tot de conclusie komt dat klaagster vanaf 1 mei 2017 geen werkzaamheden meer heeft verricht van de functie van Adviseur/Consulent-D. Hierna legt het Gerecht uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat zijn de relevante feiten in deze zaak?
4. Klaagster is bij Landsbesluit van 17 september 2012 met ingang van 10 oktober 2010 benoemd in de functie van Medewerker Management-D. Die functie heeft zij uitgevoerd totdat zij is belast met de waarneming van de functie van Adviseur-Consulent-D met ingang van 1 september 2014.
4.1
Bij Landsbesluit van 13 april 2017 is klaagster met ingang van 1 september 2014 belast met de waarneming van de functie van Adviseur/Consulent-D bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met als bezoldiging schaal 11.
4.2
Bij Ministeriële Beschikking van 19 april 2017 is aan klaagster met ingang van 1 september 2014 een maandelijkse waarnemingstoelage toegekend, vanaf 1 september 2014 tot 1 januari 2015 van NA
f798 per maand en vanaf 1 januari 2015 van NA
f951 per maand.
4.3
Bij Ministeriële Beschikking van 26 september 2017 is de waarnemingstoelage, met ingang van 1 mei 2017 beëindigd. Verweerster verwijst ter onderbouwing van de beëindiging van de waarnemingstoelage naar de brief van 17 mei 2017 van de Secretaris-Generaal van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: S-G).
4.4
Bij brief van 11 april 2018 heeft klaagster verzocht om haar rechtspositie te herzien en haar met ingang van 1 januari 2012 te benoemen in de waarnemingsfunctie met bijbehorende salarisschaal (het verzoek).
4.5
Bij Landsbesluit van 2 oktober 2018 heeft verweerster het verzoek afgewezen.
4.6
Begin 2019 is de functie van Adviseur/Consulent-D opengesteld bij het Bureau Mediation, sector Sociale Ontwikkeling. Klaagster heeft op deze functie gesolliciteerd. Uiteindelijk is een andere persoon in deze functie aangenomen. Klaagster heeft hiertegen geen rechtsmiddel aangewend.
4.7
Bij uitspraak van 27 juni 2019 heeft het Gerecht het bezwaar van klaagster tegen het Landsbesluit van 2 oktober 2018 gegrond verklaard en dat Landsbesluit vernietigd. In die uitspraak heeft het Gerecht overwogen dat verweerster onvoldoende heeft gemotiveerd dat klaagster niet voldoet aan de voorwaarde dat zij ten minste drie jaar de functie van Adviseur/Consulent-D heeft waargenomen, waardoor zij aanspraak maakt op benoeming in de waargenomen functie. Verder heeft verweerster naar het oordeel van het Gerecht niet duidelijk gemaakt wat de taken van klaagster in de waargenomen functie inhielden en wanneer de waarneming is beëindigd.
4.8
Bij brief van 14 november 2019 heeft verweerster de afwijzing op het verzoek gehandhaafd en de motivering van de afwijzing aangevuld. Verweerster heeft in die brief opgenomen dat klaagster niet gedurende drie jaren heeft waargenomen. Volgens verweerster is de waarneming aangevangen op 1 september 2014 en beëindigd per 1 mei 2017. Klaagster kan geen aanspraak maken op benoeming in de waargenomen functie, omdat de functie inmiddels door een andere persoon wordt vervuld.
4.9
Klaagster heeft tegen het besluit van 14 november 2019 bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van dit Gerecht van 22 maart 2021 is het bezwaar van klaagster ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak heeft klaagster hoger beroep ingesteld.
4.1
De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft het hoger beroep van klaagster bij uitspraak van 6 juli 2022 gegrond verklaard. Daarin heeft de Raad overwogen dat het antwoord op de vraag of klaagster tenminste drie jaar heeft waargenomen van betekenis is gebleven voor de beoordeling van het voorliggende geschil. Volgens de Raad sluit de omstandigheid dat een andere persoon in de door klaagster waargenomen functie is benoemd herziening van de rechtspositie van klaagster van 2017 niet uit. De Raad heeft verder overwogen dat klaagster uitgebreid heeft toegelicht dat en hoe zij de taken van de waargenomen functie op het gebied van mediation vanaf 1 mei 2017 tot november 2017 heeft voortgezet. Verweerster heeft daar slechts tegenover gesteld dat klaagster na 1 mei 2017 geen werkzaamheden in het kader van de waargenomen functie heeft verricht en dat om die reden haar waarnemingstoelage is gestopt. Gelet op de omstandigheid dat een formele beëindiging van de waarneming achterwege is gebleven, had het volgens de Raad op de weg van verweerster gelegen om aan de hand van concrete gegevens te onderbouwen dat klaagster vanaf 1 mei 2017 feitelijk geen werkzaamheden meer heeft verricht in de waargenomen functie. De Raad heeft verweerster opgedragen binnen twee maanden na verzending van de uitspraak opnieuw op het verzoek van klaagster beslissen.
4.11
Bij brief van 10 augustus 2022 heeft klaagster de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verzocht haar waarnemingstoelage per 1 mei 2017 te herstellen. Zij heeft dat verzoek onderbouwd met de omstandigheid dat het Landsbesluit van 13 april 2017 nog rechtsgeldig was en klaagster feitelijk de taken behorend bij de functie van Adviseur/Consulent-D nog uitvoerde.
4.12
De brief van klaagster van 10 augustus 2022 heeft geleid tot het bestreden besluit. Bij het bestreden besluit is een brief gevoegd van de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn van 17 november 2022. Daarin schrijft de minister dat de einddatum van de waarneming van klaagster in de functie van Adviseur/Consulent-D abusievelijk niet is vastgelegd. Dat is hersteld met het bestreden besluit. Volgens de minister is het niet aan te bevelen dat aan klaagster opnieuw een waarnemingstoelage wordt toegekend, omdat klaagster per 1 mei 2017 niet meer is belast met de waarneming van de functie van Adviseur/Consulent-D, zoals vermeld in de brief van de S-G. Toekenning van de waarnemingstoelage zou ertoe leiden dat klaagster de toelage zou moeten terugbetalen.
Wat heeft verweerster aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd?
5. Verweerster heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat uit de brief van 17 mei 2017, zaaknummer 2017/016746 van de S-G a.i. (hierna: de brief van de S-G) van het Ministerie van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn blijkt dat klaagster met ingang van 1 mei 2017 niet meer is belast met de waarneming van de functie Adviseur/Consulent-D. Als gevolg daarvan is de waarnemingstoelage van klaagster bij Ministeriële Beschikking stopgezet. Gelet op de brief van de S-G moet de waarneming van klaagster worden vastgelegd voor de periode van 1 september 2014 tot 1 mei 2017.
5.1
Aan klaagster is tegelijk met het bestreden besluit een brief van 17 november 2022 van de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn uitgereikt. Volgens verweerster maakt die brief geen deel uit van het bestreden besluit, omdat die brief enkel een opsomming bevat van besluiten die eerder aan klaagster bekend zijn gemaakt. In de brief heeft verweerster opgenomen dat de periode van waarneming van de functie van Adviseur/Consulent-D van klaagster abusievelijk niet werd vastgesteld. Dat heeft verweerster hersteld met het bestreden besluit.
Heeft verweerster de einddatum van de waarneming van klaagster in de functie van Adviseur/Consulent-D kunnen vaststellen op 30 april 2017?
6. Klaagster betoogt dat verweerster de einddatum van de waarneming ten onrechte heeft vastgesteld op 30 april 2017. Klaagster is de functie vanaf 1 mei 2017 blijven waarnemen. Uit de door klaagster overgelegde getuigenverklaring blijkt dat klaagster de waarneming van de functie heeft voortgezet. Klaagster heeft gedurende de periode dat zij haar werkzaamheden voor de waargenomen functie vanaf haar werkplek bij het Openbaar Ministerie verrichtte met periodieke overzichten haar leidinggevende geïnformeerd over de werkzaamheden die zij verrichtte. Volgens klaagster had de S-G contact met de Hoofd Officier van Justitie over de werkzaamheden die klaagster vanaf haar werkplek bij het Openbaar Ministerie verrichtte voor de functie van Adviseur/Consulent-D Het was dus duidelijk dat zij nog steeds de werkzaamheden verrichtte behorend bij de Adviseur/Consulent-D functie. Klaagster had ook toestemming voor het verrichten van de werkzaamheden vanaf haar werkplek bij het Openbaar Ministerie.
6. Deze bezwaargrond slaagt. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
6.1
Verweerster heeft in het bestreden besluit geen beslissing genomen op het verzoek van klaagster van 10 augustus 2022 om de waarnemingstoelage van klaagster te herstellen. In het bestreden besluit verwijst verweerster ter onderbouwing van de vaststelling van de einddatum naar de brief van de S-G. Uit die brief blijkt volgens verweerster dat klaagster de functie van Adviseur/Consulent-D niet meer heeft waargenomen na 1 mei 2017. Een andere motivering voor de vaststelling van de einddatum is niet gegeven. Een dergelijke motivering had wel op de weg van verweerster gelegen, omdat in eerdere procedures reeds is geoordeeld dat klaagster uitgebreid heeft toegelicht dat zij de werkzaamheden van de functie van Adviseur/Consulent-D ook na 1 mei 2017 heeft voortgezet. Verweerster heeft zonder nadere toelichting een nieuw landsbesluit geslagen waarin de einddatum van de waarneming van klaagster op exact dezelfde datum en onder verwijzing naar dezelfde brief van de S-G wordt vastgesteld op 30 april 2017. Dat betekent dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is en zal worden vernietigd.
6.2
Het Gerecht zal bezien of de motivering van verweerster ter zitting aanleiding geeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
7. Verweerster heeft ter zitting gesteld dat met klaagster werkafspraken zijn gemaakt die zijn vastgelegd. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerster ter zitting een overzicht getoond van werkafspraken over het jaar 2018. Verweerster heeft verder gesteld dat volgens de leidinggevende van klaagster de werkzaamheden die in de werkafspraken zijn opgenomen zijn nagekomen.
7.1
Deze stellingen van verweerster ter zitting kunnen het bestreden besluit evenmin dragen. Uit het door verweerster getoonde overzicht blijkt niet welke werkzaamheden klaagster in 2017 zou hebben uitgevoerd, aangezien daarin geen werkafspraken voor 2017 zijn opgenomen. Met de stelling dat met klaagster werkafspraken zijn gemaakt die zijn vastgelegd heeft verweerster ook niet
onderbouwdhoe zij tot de conclusie is gekomen dat klaagster vanaf 1 mei 2017 geen werkzaamheden van de functie Adviseur/Consulent-D meer heeft verricht. In deze procedure heeft klaagster, net als in de procedure bij de Raad, uitgebreid toegelicht dat zij de functie van Adviseur/Consulent-D ook vanaf 1 mei 2017 nog heeft waargenomen en hoe zij dat heeft gedaan. Gelet op de uitgebreide toelichting van klaagster had het op de weg van verweerster gelegen om te onderbouwen waaruit blijkt dat klaagster vanaf 1 mei 2017 geen werkzaamheden van de functie van Adviseur/Consulent-D meer heeft verricht. Dit geldt te meer nu klaagster ook in de procedure bij de Raad een dergelijke uitgebreide toelichting heeft gegeven en de Raad reeds heeft geoordeeld dat verweerster dient te onderbouwen waar zij haar conclusie dat de waarneming niet is voortgezet vanaf 1 mei 2017 op baseert. Dat betekent dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven. Verweerster zal opnieuw moeten beslissen op het verzoek van klaagster om de waarnemingstoelage te herstellen en daarbij moeten motiveren hoe zij de einddatum van de waarneming heeft vastgesteld. Verweerster zal daar een termijn van twee maanden voor krijgen.
8. Nu het bezwaar tegen het bestreden besluit gegrond wordt verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd, komt het Gerecht niet toe aan beoordeling van het voorwaardelijk ingestelde bezwaar ex artikel 96 van de RAr (in de zaak met nummer CUR202300100).

Conclusie en gevolgen

9. Het bezwaar is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Het Gerecht ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten, omdat de toelichting van verweerster ter zitting het bestreden besluit evenmin kan dragen. Dat betekent dat verweerster opnieuw zal moeten beslissen op het verzoek van klaagster van 10 augustus 2022.
10. In het voorgaande ziet het Gerecht aanleiding om, met overeenkomstige toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, verweerster te veroordelen in de proceskosten van klaagster. Deze vergoeding wordt bepaald op NA
f1.400,- (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, waarde per punt NA
f700,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
in de zaak met nummer CUR202204971
  • verklaarthet bezwaar
    gegrond;
  • vernietigthet Landsbesluit van 27 oktober 2022 waarin de einddatum van de waarneming van klaagster in de functie van Adviseur/Consulent-D is vastgesteld op 30 april 2017;
  • draagtverweerster op binnen twee maanden met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het verzoek van klaagster van 10 augustus 2022;
  • veroordeeltverweerster tot betaling aan klaagster van haar proceskosten tot een bedrag van NA
    f1.400,- in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
in de zaak met nummer CUR20230100
-
verklaarthet bezwaar niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken te Curaçao, op 6 oktober 2023 in tegenwoordigheid van mr. H. van der Schaft, griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.