ECLI:NL:OGAACMB:2023:68

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
AUA202301169
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van ambtenaar wegens omkoping en plichtsverzuim

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 11 december 2023 uitspraak gedaan in het bezwaar van klager, de Gouverneur van Aruba, tegen een disciplinaire straf van ontslag. Klager, werkzaam als douaneambtenaar, werd beschuldigd van ernstig plichtsverzuim en omkoping. De zaak begon met een landsbesluit van 27 februari 2023, waarin klager de disciplinaire straf werd opgelegd na een incident op 25 november 2021, waarbij hij geld had gevraagd van een passagier in ruil voor het doorlaten van medicijnen. Klager ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat hij geen geld had gevraagd, maar dat de passagier hem onverwachts Afl. 50,- had gegeven. Het gerecht oordeelde dat klager niet had gehandeld zoals een goed ambtenaar betaamt en dat zijn gedrag in strijd was met de geldende procedures. Het gerecht concludeerde dat de opgelegde straf van ontslag gerechtvaardigd was, gezien de ernst van het plichtsverzuim en de impact op de integriteit van de douane. Klager's bezwaar werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 11 december 2023
Gaza nr. AUA202301169

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 27 februari 2023, no. 23, (het bestreden landsbesluit) is aan klager met toepassing van artikel 83, eerste lid, onder i, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) de disciplinaire straf van ontslag opgelegd; daarbij is bepaald dat deze straf wegens dienstbelang onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd. Voor zover deze ontslaggrond komt te vervallen is in het landsbesluit bepaald dat aan klager met toepassing van artikel 98, eerste lid, onder f, van de Lma eervol ontslag wordt verleend, met ingang van de dag na dagtekening van het landsbesluit.
Hiertegen heeft klager op 5 april 2023 pro-forma bezwaar ingediend bij het gerecht. Klager heeft op 23 mei 2023 de gronden van zijn bezwaar aangevuld.
Verweerder heeft op 29 augustus 2023 een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 30 oktober 2023. Partijen zijn verschenen bij hun gemachtigden voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Hij heeft echter aangevoerd het bestreden landsbesluit op 10 maart 2023 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klager is ontvankelijk in zijn bezwaar.
De feiten
2.1
Klager is als ambtenaar werkzaam bij de het Departamento di Aduana (DA) in de functie van visitatie douaneambtenaar SH.
2.2
Op 26 november 2021 heeft de dienstleider SLH, mw. [betrokkene], een rapport opgemaakt en een verklaring afgelegd. In deze stukken staat onder meer dat:
  • betrokkene op donderdag 25 november 2021 de wacht van 16:00 – 24:00 uur had en belast was met controle- en visitatiewerkzaamheden van inkomend passagiers in de aankomsthal te luchthaven;
  • zij omstreeks 21:15 uur een mondelinge klacht van een inkomende passagier op de vlucht WINGO met vluchtnummer 7004 vanuit Colombia kreeg;
  • de klacht inhoudt dat betrokkene contant geld ten bedrage van Afl. 50,- aan een andere passagier had gevraagd om enkele medicijnen vrij te laten zonder de gebruikelijke procedure bij invoer toe te passen;
  • in het geval van medicijnen deze opgeslagen worden in het douane entrepot en de belanghebbende een goedkeuring (vergunning) van Inspectie voor Geneesmiddelen moet aanvragen en later overleggen om de medicijnen te kunnen invoeren;
  • betrokkene werd opgeroepen om in aanwezigheid van de passagiers en een collega [collega van betrokkene], te verklaren wat hij te zeggen had over de voormelde mondelinge klacht;
  • betrokkene verklaarde en accepteerde dat hij het geld had gevraagd om medicijnen vrij te laten gaan;
  • betrokkene niet de voormelde gebruikelijke procedure heeft toegepast;
  • zij, in tegenwoordigheid van collega [collega van betrokkene], aan de passagiers zo specifiek mogelijk had uitgelegd hoe de gebruikelijke procedure is met medicijnen;
  • aan de passagiers werd uitgelegd dat men deze achter moet laten; er wordt een bewijslijst opgeschreven en er wordt een e-mail naar Inspectie voor Geneesmiddelen verstuurd ter beoordeling en (eventuele) goedkeuring van de medicijnen;
  • na overleggen van een goedkeuring van de medicijnen naar de volgende stap wordt overgegaan om de medicijnen vrij te maken, na betaling van kosten van entrepot huur;
  • als men geen goedkeuring krijgt, men het recht heeft om de medicijnen binnen 60 dagen terug als doorvoer te sturen of de belanghebbende kan afstand doen van de medicijnen;
  • betrokkene voor haar en collega [collega van betrokkene] de geldsom van Afl. 50,- aan de passagier terug heeft gegeven en zijn excuses had aangeboden.
2.3
Bij brief van 26 november 2021 is aan klager de toegang tot alle dienstlokalen, -gebouwen en -terreinen van het DA ontzegd met onmiddellijke ingang, voor de duur van zes weken. Hierna is de toegangsontzegging met zes weken verlengd.
2.4
Op 30 november 2021 heeft de directeur van het DA aangifte tegen klager bij het Openbaar Ministerie gedaan.
2.5
Bij landsbesluit van 8 februari 2022 heeft verweerder besloten om klager met ingang van de dag na dagtekening van dit landsbesluit in zijn ambt te schorsen tot op de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging.
2.6
Bij brief van 2 maart 2022 heeft verweerder klager bericht dat hij zich vermoedelijk schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim en hem in de gelegenheid gesteld om zich ten aanzien van de verweten gedragingen te verantwoorden.
2.7
Bij brief van 30 maart 2022 heeft klager zich ten aanzien van de verweten gedragingen verantwoord.
2.8
Bij schrijven 19 april 2022 heeft de directeur zijn reactie op de verantwoording van klager vastgelegd.
De standpunten van partijen
3.1
Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder - samengevat - ten grondslag gelegd dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, omdat hij:
  • op 25 november 2021 geld heeft gevraagd en in ontvangst heeft genomen van een passagier in ruil voor het doorlaten van de medicijnen van de passagier;
  • niet conform de geldende procedures heeft gehandeld omtrent het invoeren van medicijnen met de benodigde goedkeuring van Inspectie Geneesmiddelen;
  • zich schuldig heeft gemaakt aan omkoping en dat de handelingen van klager onaanvaardbaar en in strijd zijn met het gedrag dat van hem verlangd en verwacht mag worden;
  • met zijn handelen op ernstige wijze afbreuk heeft gedaan aan het imago van de douane en van Land Aruba als veilige en betrouwbare bestemming dat economisch sterk afhankelijk is van het toerisme;
  • in strijd met de plichten voortvloeiend uit zijn ambt gehandeld heeft en met zijn handelen de integriteit, zuiverheid en goede naam van het DA heeft beschadigd;
  • tekort heeft geschoten in zijn verantwoordelijkheid en verplichtingen als een goed douaneambtenaar en dat zijn handelingen aangemerkt kunnen worden als plichtsverzuim in de zin van artikel 82 van de Lma.
3.2
Klager kan zich niet verenigen met het hem gegeven (disciplinair) ontslag. Klager ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan enig plichtsverzuim en betoogt dat hij aan de passagier geen geld heeft gevraagd voor het binnenlaten van de medicijnen, dat de passagier onverwachts Afl. 50,- in zijn hand toestak, dat hij niet in strijd met de waarheid hierover heeft verklaard en dat hij zich dus niet schuldig heeft gemaakt aan omkoperij. Daarnaast betoogt klager dat verweerder de termijn van één jaar voor het nemen van een disciplinaire maatregel heeft overschreden. Het incident heeft op 25 november 2021 plaatsgevonden, en verweerder heeft pas op 27 februari 2023 een beslissing genomen. Voor de overschrijding van de termijn is er geen verschoonbare reden aangevoerd. Hierdoor kan het bestreden landsbesluit ook niet in stand blijven, aldus klager.
Het geschil
4. Ter beantwoording ligt voor de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten klager wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf van ontslag (subsidiair eervol ontslag) op te leggen.
Het wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
5.2
Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Lma is het de ambtenaar verboden overheidsgoederen te gebruiken ten bate van particuliere belangen van zichzelf of van derden.
5.3
Ingevolge artikel 59, eerste lid, van de Lma, is het de ambtenaar verboden een gift of een belofte daartoe van een derde aan te nemen, waarvan hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden, dat deze gedaan wordt teneinde hem te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten.
Ingevolge het tweede lid is het de ambtenaar verboden een gift of een belofte daartoe van een derde te verzoeken, indien de derde uit de omstandigheden, waaronder het verzoek wordt gedaan, redelijkerwijze moet begrijpen, dat de ambtenaar zich zal laten bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten ingeval het verzoek wordt ingewilligd.
5.4
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Lma kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
Ingevolge het tweede lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
5.5
Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder i, van de Lma kan ontslag als disciplinaire straf worden opgelegd.
5.6
Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Lma wordt de straf, behalve die van schriftelijke berisping, niet ten uitvoer gelegd, zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij onmiddellijke tenuitvoerlegging naar het oordeel van de tot straffen bevoegden door het dienstbelang wordt gevorderd.
5.7
Ingevolge artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f van de Lma kan de ambtenaar, buiten de gevallen, hiervoren of bij andere wettelijke regelingen bepaald, slechts worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
De beoordeling
6.1
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven, is volgens vaste rechtspraak (vergelijk uitspraak van
15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997) noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
6.2
Ten aanzien van de aan klager verweten gedragingen, overweegt het gerecht als volgt. Niet in geschil is dat aan klager tijdens zijn dienst op 25 november 2021 een geldbedrag van Afl. 50,- door een passagier afkomstig uit Colombia is afgegeven voor het doorlaten van medicijnen. In geschil is hierbij de vraag op wiens initiatief dit is gedaan. Aan klager is bij bestreden landsbesluit – kort gezegd – verweten dat hij zich niet heeft gehouden aan de geldende procedures voor het binnenlaten van medicijnen en dat hij aan de passagier naar het geldbedrag heeft gevraagd om de medicijnen binnen te laten. Klager heeft in zijn verantwoording – kort samengevat – verklaard dat de passagier hem heeft gevraagd dan wel gesmeekt om de medicijnen door te laten, dat klager uiteindelijk hiermee heeft ingestemd, en dat de passagier dan op eigen initiatief en onverwachts een biljet van Afl. 50,- in de hand van klager heeft gestopt en direct weg is gelopen. Het gerecht acht de verklaring van klager ongeloofwaardig. Vast staat dat klager op 25 november 2021 tijdens zijn dienst Afl. 50,- van een passagier heeft ontvangen. Klager heeft geen melding hiervan aan zijn leidinggevende gemaakt. Vast staat dat het vorenstaande aan het licht is gebracht door een medepassagier uit dezelfde vlucht uit Colombia. Vast staat ook dat klager zich niet aan de geldende procedure voor het invoeren van medicijnen heeft gehouden. Dat er beleid bestaat voor het maken van uitzonderingen op deze procedure vanwege humanitaire gronden, zoals klager naar gesteld heeft gedaan, is gesteld noch gebleken. Het gerecht concludeert dan ook, ongeacht de vraag op wiens initiatief het geldbedrag van Afl. 50,- is afgegeven, dat klager niet heeft gehandeld zoals een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort te doen. Verweerder heeft dan ook op goede gronden deze gedragingen gekwalificeerd als plichtsverzuim als bedoeld in artikel 82, eerste lid, van de Lma. Voor zover klager met zijn betoog heeft willen stellen dat het plichtsverzuim hem niet kan worden toegerekend, slaagt dit niet. Klager was bekend met de geldende procedures omtrent het binnenlaten van medicijnen. Verweerder is dan ook bevoegd klager daarvoor een disciplinaire straf op te leggen.
7. Met betrekking tot de vraag of de opgelegde straf evenredig is aan het vastgestelde plichtsverzuim overweegt het gerecht als volgt. Verweerder mag erop vertrouwen dat zijn ambtenaren hun verplichtingen nauwgezet naleven. Aan douaneambtenaren worden hoge eisen gesteld ten aanzien van hun zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, integriteit en plichtsbetrachting. Met deze eisen verdraagt zich niet het plichtsverzuim waaraan klager zich schuldig heeft gemaakt. Door zijn wijze van handelen heeft klager inbreuk gemaakt op de integriteit van het DA en het vertrouwen beschaamd dat in hem als douaneambtenaar moet kunnen worden gesteld. Zijn optreden is in flagrante strijd met het gedrag dat van hem als douaneambtenaar kon worden verwacht en is op geen enkele manier te rechtvaardigen. Het gerecht is daarom van oordeel dat verweerder aan het geconstateerde plichtsverzuim, gelet op de aard en ernst ervan, en de eerdere aan klager opgelegde disciplinaire maatregelen, de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag heeft mogen verbinden. Van onevenredigheid tussen de opgelegde straf en het gepleegde plichtsverzuim is geen sprake.
8. De vraag die nog moet worden beantwoord is of het rechtszekerheidsbeginsel met zich brengt dat verweerder in dit geval wegens tijdsverloop had moeten afzien van het opleggen van een disciplinaire straf. Het gerecht beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt. Uit de stukken is gebleken dat het Departamento di Recurso Humano (DRH) bij brief van 14 december 2021 aan verweerder heeft geïnformeerd dat er een disciplinair onderzoek is opgestart, en verweerder heeft geadviseerd klager in zijn ambt te schorsen, hetgeen bij landsbesluit van 8 februari 2022 is gedaan. Vervolgens is klager bij brief van 2 maart 2022 de gelegenheid gesteld zich schriftelijk te verantwoorden, hetgeen klager bij brief van 30 maart 2022 heeft gedaan. Bij advies van 11 januari 2023 heeft het DRH aan verweerder geadviseerd om aan klager de disciplinaire straf van ontslag op te leggen. Verweerder heeft bij bestreden landsbesluit van 27 februari 2023 conform het advies van het DRH besloten. Bij het landsbesluit van 8 februari 2022 is het voornemen om een disciplinaire straf op te leggen eerst aan klager bekend gemaakt, en bij bestreden beslissing van 27 februari 2023 heeft verweerder de disciplinaire straf opgelegd, derhalve na ruim 12 maanden. De beslistermijn acht het gerecht dan ook niet onaanvaardbaar lang, ook mede in aanmerking genomen dat tussen de verantwoording van klager (30 maart 2023) en het bestreden landsbesluit (27 februari 2023) niet meer dan 12 maanden zijn verstreken. Het betoog van klager faalt.
9. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het bezwaar ongegrond is.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 december 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.