ECLI:NL:OGAACMB:2023:67

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
AUA202301175, AUA202303623 t/m AUA202303630, en AUA202303632
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van toelage op grond van artikel 25 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht

In deze zaak hebben klagers, allen ambtenaren werkzaam bij het Korps Politie Aruba, bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van hun verzoek om een toelage op grond van artikel 25 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma). De afwijzing vond plaats bij beschikking van 14 februari 2023, die door klagers op 7 maart 2023 is ontvangen. Klagers hebben op 30 maart 2023 bezwaar gemaakt bij het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. Tijdens de zitting op 30 oktober 2023 zijn enkele klagers in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De klagers betogen dat hun werkzaamheden zodanige eisen stellen dat zij in aanmerking moeten komen voor een toelage, omdat hun functie een bijzonder karakter heeft. Verweerder heeft echter gesteld dat klagers geen extra werkzaamheden verrichten die buiten hun functie vallen en dat zij al overwerkvergoeding en een continudiensttoelage ontvangen. Het gerecht heeft vastgesteld dat de bevoegdheid van verweerder om een toelage toe te kennen discretionair is en dat de toetsing door het gerecht terughoudend moet zijn.

Het gerecht heeft overwogen dat klagers niet onder de drie categorieën vallen die in het beleid van verweerder zijn opgenomen voor het toekennen van een toelage. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, omdat de gevallen waar klagers naar verwijzen niet als gelijke gevallen kunnen worden aangemerkt. Uiteindelijk heeft het gerecht het bezwaar van klagers ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Uitspraak van 11 december 2023
Gaza nrs. AUA202301175, AUA202303623 t/m AUA202303630, en AUA202303632

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:
1.[Klager 1],
2.[Klager 2],
3.[Klager 3],
4.[Klager 4],
5.[Klager 5],
6.[Klaagster],
7.[Klager 6],
8.[Klager 7],
9.[Klager 8],
10.[Klager 9],
allen wonend in Aruba,
KLAGERS,
gemachtigde: de advocaat mr. R. Marchena,
tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 14 februari 2023 (de bestreden beschikking), door klagers ontvangen op 7 maart 2023, heeft verweerder het verzoek van klagers van 11 juli 2019 en 2 oktober 2020 om toekenning van een toelage op grond van artikel 25 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma), afgewezen.
Hiertegen hebben klagers op 30 maart 2023 bezwaar gemaakt bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 14 juli 2023 een contramemorie met producties ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 30 oktober 2023. Klagers sub 1, sub 4, sub 5, sub 9 en sub 10 zijn in persoon verschenen bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Klagers zijn ambtenaar werkzaam bij het Korps Politie Aruba (KPA) op de afdeling Bureau Operationele Expertise (BOE).
1.2
Bij brieven van 11 juli 2019 en 2 oktober 2020 hebben klagers verzocht om hen een toelage op grond van artikel 25 van de Lma toe te kennen.
1.3
Bij brieven van 7 augustus 2019 en 12 november 2021 heeft de korpschef respectievelijk de waarnemend korpschef verzocht om aan het personeel van het BOE een toelage op grond van artikel 25 van de Lma toe te kennen.
1.4
Bij adviezen van het Departamento Recurso Humano (DRH) van 14 september 2020 en 12 juli 2022 is geadviseerd om het verzoek af te wijzen.
1.5
Bij bestreden beschikking is het verzoek van klagers afgewezen.
De standpunten van partijen
2.1
Verweerder heeft aan de bestreden beschikking – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat klagers geen extra werkzaamheden naast de bij hun functie behorende werkzaamheden verrichten, en dat klagers voor de buiten de normale werktijden verrichte werkzaamheden overwerkvergoeding en een continudiensttoelage ontvangen. Verweerder voert voorts aan dat de bezwarende werkomstandigheden reeds verwerkt zijn in het niveau en waardering van de functies van klagers. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat klagers niet onder de in het beleid opgenomen functiegroepen vallen om in aanmerking te komen voor een schaarstetoelage, en dat het beroep van klagers op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen, nu binnen de overheid geen soortgelijke functies als die van klagers zijn. Van gelijke gevallen is er dus geen sprake. De afwijzing van het verzoek van klager is dan ook terecht geschied, aldus verweerder.
2.2
Klagers kunnen zich niet met de bestreden beschikking verenigen, en betogen in dit verband dat aan hun functioneren zodanige eisen worden gesteld dat hun positie en taak een bijzonder krakater draagt, waardoor zij in aanmerking dienen te komen voor een toelage op grond van artikel 25 van de Lma dan wel een schaarstetoelage. Het BOE speelt, net als de Landsrecherche, een belangrijke rol in het kader van integriteit binnen het overheidsapparaat. Voorts stellen klagers zich op het standpunt dat er bij de uitoefening van hun werkzaamheden sprake is van bezwarende werkomstandigheden, waaronder specialistische operaties op ongeregelde tijdstippen met veel risico’s eraan verbonden. Bij de huidige functieomschrijving en functiewaardering heeft verweerder deze risico- en gevaarcomponenten, niet meegenomen. Klagers doen voorts een beroep op het gelijkheidsbeginsel en verwijzen in dit verband naar het personeel van Landsrecherche, Bureau Integriteit en Veiligheid (BIV) en Arrestatieteam (AT). Klagers stellen hierbij dat dat de werkzaamheden van deze diensten van soortelijke aard zijn als de werkzaamheden die klagers moeten verrichten, en dat het personeel bij deze diensten wel een toelage op grond van artikel 25 van de Lma ontvangt. Verweerder heeft na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot de bestreden beschikking kunnen komen, aldus klagers.
Het wettelijk kader
3.1
Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Lma kan de betrokken minister aan de ambtenaar, aan wie zodanige eisen gesteld worden dat zijn positie of taak een bijzonder karakter draagt, een in ieder bijzonder geval vast te stellen toelage toekennen.
Ingevolge het tweede lid wordt de toelage bepaald op ten hoogste vijfentwintig ten honderd van de genoten bezoldiging.
3.2
Het beleid van verweerder ter zake van de toelage, zoals neergelegd in het Handboek Rechtspositionele Regelingen Land Aruba 2009 (HRRLA 2009) onder paragraaf 4.1.1 luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“Aan de volgende drie (3) categorieën ambtenaren kan een toelage ex artikel 25 van de LMA worden toegekend:
personeel werkzaam bij bureau van een minister;
ambtenaren die naast hun eigenlijke functie andersoortige werkzaamheden verrichten die veel afwijken van de functie;
diensthoofden.
Dit is een limitatieve opsomming (beslissing van de ministerraad 25-05-04, advies DPO 13-05-04 en advies DPO 04-03-04).
(…)
Ad b. Ambtenaren die naast hun eigenlijke functie andersoortige werkzaamheden verrichten die veel afwijken van de functie
(…)
In dit geval kan het percentage van de toelage variëren met een maximum van 25%. De achterliggende gedachte is dat de eisen die een dergelijke situatie aan de ambtenaar worden gesteld niet inherent zijn aan de normale betrekking, waardoor deze niet zonder meer dwingend kunnen worden opgelegd en het derhalve billijk is dat tegenover de gestelde eisen een redelijke vergoeding stat (circulaire 15-10-91).”
3.3
Het beleid van verweerder ter zake van de schaarstetoelage, zoals neergelegd in het handboek onder paragraaf 4.1.14, luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
4.1.14
Schaarstetoelage

Wie komen in aanmerking voor de schaarstetoelage?
Gekwalificeerde krachten welke, gezien de schaarste die er op Aruba heerst, moeilijk zijn aan te trekken voor de volgende diensten/directies (…):
  • Directie Financiën (DF);
  • Centrale Accountantsdienst (CAD);
  • Algemene Rekenkamer Aruba (ARA);
  • Belastingkantoor (…);
  • IT-personeel Directie Informatievoorziening en Automatisering (DIA) (…);
  • Juristen Directie Wetgeving en Juridische Zaken (DWJZ) (…).
Aanvankelijk kwamen allen de ambtenaren werkzaam bij de DF, CAD, ARA en Belastingaccountantsdienst (BAD) met een opleiding HEAO (BE/AA/RA), volledige SPD, NIVRA opleiding tot en met de eerste fase, doctoraal bedrijfseconomie en registeraccountant, FEF, SEF, doctoraal bedrijfskunde (financieel-economische richting), doctoraal bestuurskunde (financieel-economische richting) en Master of Business Administration (MBA) in aanmerking voor de schaarstetoealge (…).
De kern van de regeling is: het toekennen van een toelage van 10% oplopend met 5% per jaar tot een maximum van 20% van de bezoldiging aan de zittende en nieuw aan te trekken gekwalificeerde krachten die aan de opleidingseisen voldoen en goed functioneren. (…).”
De beoordeling
4. Het gerecht stelt voorop dat de bevoegdheid van verweerder om ambtenaren al dan niet een toelage toe te kennen discretionair van karakter is. Dit brengt met zich mee dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
5.1
Klagers betogen dat zij moeten werken onder bezwarende werkomstandigheden. Dit brengt bepaalde risico's met zich, en die risico's zijn volgens klagers niet meegenomen in de waardering van hun functies.
5.2
Dit betoog slaagt niet. Voorop wordt gesteld dat niet in geschil is dat klagers niet vallen onder de drie categorieën uit het door verweerder gevoerde beleid, hiervoor onder 3.2 vermeld. Voor zover het betoog van klagers aldus moet worden begrepen dat zij niettemin aanspraak maken op de toelage, vanwege de risico’s die het werk met zich meebrengt, overweeg het gerecht dat een gevarencomponent en andere bezwarende omstandigheden bij de waardering van een functie kunnen worden betrokken. Het kan immers zijn dat het dragen van bepaalde verantwoordelijkheid en het omgaan met risico's tot de vaste taken binnen een functie horen. Dat er functies aan te wijzen zijn waarin de gevarencomponent middels een toelage vergoed wordt, maakt het voorgaande niet anders. Verweerder heeft in reactie hierop ter zitting toegelicht dat de functies van het BOE hoger zijn gewaardeerd, onder andere vanwege de risico's verbonden aan de taken in de functie. Dat blijkt ook uit het formatierapport. Naar het oordeel van het gerecht is dan ook uit de stukken en het ter zitting besprokene aannemelijk gemaakt dat de gevarencomponent in de functies van klagers bij de functiewaardering is betrokken. De door klagers in dit verband genoemde concrete toelagen leiden het gerecht dan ook niet tot een ander oordeel op dit punt.
6.1
Klagers betogen voorts dat zij anders, vanwege het bijzondere karakter van hun functie, in aanmerking komen voor een schaarstetoelage.
6.2
Het gerecht overweegt allereerst dat het beleid van verweerder ter zake van de schaarstetoelage een wettelijke grondslag ontbeert, en derhalve als buitenwettelijk begunstigend beleid dient te worden aangemerkt. Begunstigend wil in dit geval zeggen dat het beleid ruimte biedt een toelage te verstrekken die wettelijk niet mogelijk is. Naar vaste rechtspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken dient de ambtenarenrechter het bestaan en de inhoud van dergelijk beleid als een gegeven te aanvaarden en blijft de rechterlijke toetsing als gevolg daarvan beperkt tot de vraag of het beleid consistent wordt toegepast.
6.3.
Het gerecht stelt vast dat verweerder het verzoek van klagers om een schaarstetoelage in overeenstemming met het daarover vastgestelde beleid heeft afgewezen, nu vaststaat dat personeelsleden van het KPA niet onder het beleid vallen. Volgens het gevoerde beleid komen immers personeelsleden van het KPA niet in aanmerking voor toekenning van een schaarstetoelage, nu deze dienst niet vermeld is in de daarin opgenomen lijst met diensten en directies en functiegroepen. Met de afwijzing van het verzoek heeft verweerder het beleid dan ook consistent toegepast. Het betoog faalt reeds om deze reden.
7. Klagers hebben ten slotte een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, en daartoe betoogd dat het personeel van Landsrecherche, BIV en AT wel een toelage ontvangt. Het gerecht stelt voorop dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel slechts kan slagen indien blijkt dat gelijke gevallen, ongelijk zijn behandeld. De gevallen waar klagers naar verwijzen, betreffen naar het oordeel van het gerecht geen gelijke gevallen. Personeelsleden van de Landsrecherche ontvangen de toelage op de grond dat zij onder voormeld schaarstebeleid vallen. Ten aanzien van de BIV en het AT, heeft te gelden dat het om andere overheidsdiensten gaat, die andere taken verrichten, welke deels afwijken van de functie en bovendien niet alle zijn verdisconteerd in de bezoldiging. Alleen al daarom is er geen sprake van gelijke gevallen.
8. Nu geen van de door klagers aangedragen argumenten slagen, zal hun bezwaar ongegrond worden verklaard. Het gerecht ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
9. Het vorengaande leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in ambtenarenzaken te Aruba en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 11 december 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.