ECLI:NL:OGAACMB:2023:61

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 november 2023
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
AUA202203470
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van ambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim en de ontvankelijkheid van het bezwaar

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 27 november 2023 uitspraak gedaan over het bezwaar van klager, de Gouverneur van Aruba, tegen zijn disciplinair ontslag. Klager, werkzaam als tuinbouw medewerker bij de Directie Landbouw, Veeteelt, Visserij en Markthallen, werd beschuldigd van ernstig plichtsverzuim, waaronder verduistering van kunstmest en zuurzakplanten. Klager had zijn bezwaarschrift ingediend na de termijn, maar het gerecht oordeelde dat hij ontvankelijk was omdat hij tijdig kennis had genomen van de beschikking. Het gerecht oordeelde dat klager zich schuldig had gemaakt aan de hem verweten gedragingen, waaronder het onterecht in bezit nemen van overheidsgoederen en het aanbieden van geld aan zijn directeur om geen aangifte te doen. Klager had eerder al disciplinaire straffen opgelegd gekregen voor ongeoorloofde afwezigheid. Het gerecht concludeerde dat het disciplinaire ontslag terecht was opgelegd, gezien de ernst van het plichtsverzuim en de eerdere straffen. Het bezwaar van klager werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 27 november 2023
Gaza nr. AUA202203470

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.J.S. Poeran (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij (tussen)uitspraak van dit gerecht van 3 april 2023 is het onderzoek hervat en de oproeping van twee getuigen bevolen.
Op de zitting van 3 april 2023 zijn de getuigen gehoord. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt.
Partijen hebben op 8 mei 2023 bij akte gereageerd op het getuigenverhoor.
Partijen zijn hierna in de gelegenheid gesteld om op elkaar te reageren. Klager heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Verweerder heeft op 25 mei 2023 een contra-akte ingediend.
De uitspraak is hierna bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Hij heeft echter aangevoerd het bestreden landsbesluit op 29 september 2022 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klager is ontvankelijk in zijn bezwaar.
Het bestreden landsbesluit
2.1
Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder -zakelijk weergegeven- ten grondslag gelegd dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, dat dit plichtsverzuim hem kan worden toegerekend, dat dit plichtsverzuim van dien aard is dat er geen vertrouwen meer gesteld kan worden in het integer handelen van klager als ambtenaar, en dat klager zich in het verleden al meermalen schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim waarvoor hij ook disciplinair is gestraft. Verweerder heeft geconcludeerd dat gelet op de aard en ernst van de verweten gedragingen, de strafverzwarende omstandigheden en het handelen van klager, er genoeg aanleiding bestaat om klager disciplinair ontslag te verlenen, en dat deze straf onmiddellijk ten uitvoer dient te worden gelegd omdat de impact en de ernst van het plichtsverzuim op de reputatie en de werking van de dienst bijzonder groot is.
2.2
Klager wordt ervan verweten dat hij:
1. op 13 oktober 2021 vier zakken kunstmest uit het magazijn heeft gehaald en in zijn bezit heeft genomen en/of verduisterd;
2. niet de waarheid heeft verklaard inzake de vermissing van voornoemde zakken kunstmest;
3. de directeur geld heeft aangeboden om geen aangifte te doen van het voorval;
4. op 18 november 2021, vijftien zuurzakplanten in zijn bezit heeft genomen en/of heeft verduisterd;
5. niet de waarheid heeft verklaard inzake de verkoop van voornoemde zuurzakplanten;
6. naar huis was gegaan nadat hij door een andere collega was geconfronteerd met de vermissing van de zuurzakplanten.
De standpunten van partijen
3.1
Klager kan zich niet verenigen met het hem gegeven (disciplinair) ontslag, en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan enig plichtsverzuim. Volgens klager heeft hij in opdracht van een leidinggevende vier zakken kunstmest uit het magazijn gehaald en voor het kantoor van die leidinggevende achtergelaten. Hij heeft ook inderdaad 15 zuurzakplantjes verplaatst naar het hoofdgebouw. Dit, omdat een klant deze planten wenste te kopen. Hij kan ook geen goederen hebben meegenomen omdat zijn auto dagelijks bij het verlaten van het bedrijfsterrein door de portier wordt gecontroleerd, aldus klager. Hij heeft inderdaad aangeboden om aan zijn diensthoofd Afl. 500,- te betalen. Dit heeft hij gedaan, niet om de directeur te overhalen om geen aangifte te doen noch omdat hij schuldig was, maar omdat hij van het probleem af wilde zijn. Verder heeft klager gesteld dat de verklaringen van zijn collega’s niet met de waarheid stroken.
3.2
Verweerder heeft primair als verweer aangevoerd, dat het bezwaar van klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat klager niet tijdig de gronden van zijn bezwaar heeft aangevoerd.
Verder heeft verweerder -samengevat en zakelijk weergegeven- aangevoerd dat na grondig onderzoek naar de feiten en omstandigheden in deze, vast is komen te staan dat klager niet heeft gehandeld zoals een goed ambtenaar betaamt. Uit de verschillende verklaringen van de collega’s kan niet anders geconcludeerd worden dan dat klager de zakken kunstmest en de zuurzakplanten heeft weggenomen. Hiertegenover staat de kale ontkenning van klager. Tevens staat vast dat klager, geconfronteerd met deze diefstal, heeft getracht zijn diensthoofd om te kopen. Het disciplinaire ontslag is dus terecht opgelegd, en het bezwaar dient ongegrond te worden verklaard. Aldus verweerder.
Het geschil
4. Ter beantwoording ligt voor de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten klager wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf van ontslag (subsidiair eervol ontslag) op te leggen. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
De feiten
5.1
Klager is als ambtenaar werkzaam bij de Directie Landbouw, Veeteelt, Visserij en Markthallen (DLVVM) in de functie van tuinbouw medewerker.
5.2
Klager is bij Landsbesluit van 5 juli 2018, de disciplinaire straf opgelegd van gedeeltelijke inhouding van inkomen ad Afl. 250,-, wegens ongeoorloofde afwezigheid.
Bij Landsbesluit van 11 januari 2019 is klager de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen ad Afl. 500,- opgelegd, wegens ongeoorloofde afwezigheid.
Bij Landsbesluit van 2 juli 2020 is klager de disciplinaire straf van schriftelijke berisping opgelegd, wegens ongeoorloofde afwezigheid.
Bij Landsbesluit van 23 april 2021 is klager de disciplinaire straf opgelegd van gedeeltelijke inhouding van het inkomen ad Afl. 750,-, wegens ongeoorloofde afwezigheid.
5.3
Klager is bij Landsbesluit van 6 december 2006 geschorst op grond van artikel 87 sub c van de Lma, in verband met een jegens hem opgestart disciplinair onderzoek naar de diefstal van een lammetje.
Bij Landsbesluit van 3 oktober 2019 is klager geschorst op grond van artikel 87 sub c van de Lma, in verband met een jegens hem opgestart disciplinair onderzoek naar de diefstal van een zak van 50 lbs pinda’s.
5.4
Op 26 november 2021 heeft de directeur van de DLVVM aangifte jegens klager gedaan, wegens diefstal c.q. verduistering van 4 zakken fertilisatie voor planten ter waarde van Afl. 500,- tussen 9 en 13 oktober 2021, en 15 zuurzakplanten van elk Afl. 10,- tussen 18 en 20 november 2021.
5.4.1
In de aangifte staat – voor over hier van belang- het volgende:
“ (…) De waarnemend chef van de afdeling Landbouw en Tuinbouw, de heer [betrokkene 1], heeft op zijn eerste werkdag na zijn vakantie gemerkt dat er vier grote zakken fertilisatie voor planten missen. (…) Degene die vanaf het begin had bevestigd dat hij gevraagd/verzocht had/werd om de 4 zakken te brengen, is de heer [klager]. Maar er kan nergens getraceerd worden dat de DLVV inderdaad deze 4 zakken heeft verkocht zoals hij heeft aangegeven. (…) Ik wil ook aangeven dat nadat ik op 5 november 2021 telefonisch contact met (…) de Landsrecherche [heb] gehad hierover, de heer [klager] bij mij kwam in mijn kantoor. Hij gaf aan dat hij bereid was om de Afl. 500,- te betalen voor de 4 zakken fertilisatie voor planten die zoek waren om te voorkomen dat dit verder door de Landsrecherche wordt behandeld. Hij blijft volharden dat hij de zakken niet heeft genomen. (…) Op 18 november 2021 had [klager] 15 zuurzakplanten naar de voorkant van het gebouw gebracht om deze te verkopen. Op zaterdag, 20 november 2021 bleek dat de planten niet meer daar waren. Op dinsdag 21 november 2021 werd aan de heer [klager] gevraagd waar de planten zijn. Hij gaf als antwoord dat hij op donderdag 10 planten had verkocht en op vrijdag 5. Er werd vervolgens met de heer [betrokkene 2] van de kassa geraadpleegd en hij gaf te kennen dat er geen zuurzakplanten de week daarvoor, dus op 18 en 19 november 2021, verkocht werden. (…) Elke zuurzakplant had een waarde van Afl. 10,00. (…)”
5.4.2
Aan die aangifte zijn verschillende schriftelijke verklaringen van werknemers van de DLVVM als bijlage gevoegd. In de verklaringen staat -voor zover hier van belang- het volgende:
 [ [Betrokkene 1]:
“(…) Dia 13 october 2021, mainta trempan ora sra [directeur 1] a pasa serca mi pa nos bai patras de Seccion di Tuinbouw pa wak e trabounan di Tuinbouw (…) mi a puntra sra. [directeur 1] si e tabata na altura si por a bende 4 saco de fertilizer (2 saco 20-20-20 y 2 saco 10-30-20), door cu mi a haya falta di esakinan y nos no tin mucho mas den stock. Sr. [klager] a informa mi persona y sra [directeur 1] cu e a saca e 4 saconan di fertilizer for di oficina di Tuinbouw y cu ta sr [chef administratie] (chef administratie) lo a duna sr. [klager] instruccion pa e saconan. (…)”
 [ [Chef administratie]:
“(…) Awe, dia 13 october 2021 mi persona (…) a wordo jama door di sra [directeur 1], directora di DLVV pa avisami cu sr. [klager] a menciona cu dialuna 11 october 2021 su persona ariba ordo di mi persona a saca dos saco di fertilizante 20-20-20 y 2 saco di 10-20-20 di 25lbs for de seccion di tuinbouw pa un cliente.
Mi ta declara cu mi persona no a duna Sr. [klager] ordo pa saca niun saco di fertilizante pa niun cliente, Sr. [klager] su declarashon no ta cuadra cu berdad.”
 [ [Betrokkene 2]:
“Ayeramainta, diaranson 13 oktober 2021, mi a wordo acerca dor di e directora di Santa Rosa sra. [directeur 1] y e sub-director [sub-directeur] cu a [puntrami] si ta ami lo por a bende cuater saco di vitamina di 25 lb. Dos di 20-20-20 y dos di 10-30-20, dialuna 11 oktober 2021. Mi a contesta nan cu no ami no a bende ningun saco di vitamina paso cu [betrokkene 1] encarga cu tuinbouw ya a bisami caba mas cu un luna pasa cu no tin suficiente saco di vitamina pa sigi bende na saco di 25 lb y pa stop e benta di nan na saco di 25 lb. (…)”
 [ [Sub-directeur]:
“Gister morgen (13 oktober 2021) omstreeks 7:15 am werd ik op de hoogte gesteld door dhr. [betrokkene 1] (ambtenaar belast met de afdeling Tuinbouw), dat hij enige zakken kunstmest mist. Hij had de zakken voor het laatst gezien op zaterdag 9 oktober jl. Mijn eerste reactie was [om] te verifiëren met de kassier of deze zakken niet gedurende de week verkocht werden. Samen met kassier dhr. [betrokkene 2] zijn wij door alle kasbonnen gegaan voor de laatste twee weken. Er was geen transactie (…) voor het aantal kunstmest. (…)”.
 [ [Betrokkene 1]:
“Dia 18 november 2021, sr [klager] a hiba 15 mata di sorsaka dilanti pa bende. Segun sr. [klager] tabatin un persona cu kier a cumpra 10 mata e mesun dia esta diahuebs 18 november 2021. Diabierna sr [klager] no tabata kier pa mi muha e matanan y a dicidi pa e mes muha nan. (...) mi no a wak unda sr [klager] a laga e matanan. Diasabra ora di muha mata mi no a mira e matanan y a sinti falta di esakinan. Diamars 23 nov 2021 mi a hala sr [klager] su atencion referente e matanan. Door cu mi no a mira unda e la pone nan. Sr [klager] ta informami cu diahuebs e la bende 10 mata y cu diabierna e la bende e resto di 5 mata. Mi a tuma contacto cu sr, [betrokkene 2] (cahero di DLVV) pa informa si acaso nos a bende algun mata di sorsaca durante diahuebs y diabierna (18 y 19 nov 21). Aki sr [betrokkene 2] a laga sa cu no a bende niun mata di sorsaca. (...)”.
5.5
De directeur van Regalis Consultancy & Management Development VBA, [directeur 2], heeft op 8 maart 2022 schriftelijk verklaard dat zij aanwezig was bij het gesprek op 23 november 2021, waar klager de directeur aanbood om Afl. 500,- te betalen zodat zij geen aangifte zou doen (
"[Directeur 1] mi ta willing pa paga pa [directeur 1] no bai recherche”).
5.6
Klager is met ingang van 24 november 2021 de toegang tot alle dienstlokalen, -gebouwen en -terreinen van de DLVVM ontzegd, voor de duur van zes weken. Bij brief van 3 januari 2022 werd de toegangsontzegging met zes weken verlengd.
5.7
Bij Landsbesluit van 8 februari 2022 heeft verweerder besloten om klager met ingang van de dag na dagtekening van dit besluit in zijn ambt te schorsen tot op de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging.
5.8
Bij brief van 14 februari 2022 heeft verweerder klager bericht dat hij zich vermoedelijk schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim en hem in de gelegenheid gesteld om zich ten aanzien van de verweten gedragingen te verantwoorden.
5.9
Bij brief van 23 februari 2022 heeft klager zich ten aanzien van de verweten gedragingen verantwoord. In de verantwoording staat onder meer:
“(…)
Voor wat betreft de vier zakken kunstmest heb ik deze zakken uit het magazijn gehaald en op de gang van het kantoorgebouw achter gelaten en daarna had ik mijn werkzaamheden hervat. Wat er daarna met deze zakken kunstmest was gebeurd is mij niet bekend.
Ik word verweten dat ik niet de waarheid heb verklaard maar over welk punt ik de waarheid niet heb verklaard, wordt niet aangegeven.
Nimmer heb ik de directeur geld aangeboden om geen afgifte te doen van het voorval.
Voor wat betreft de 15 zuurzak platen moge ik aanvoeren dat op een vrijdag ik deze zuurzakken planten naar het “greenhouse” had gebracht en daar achtergelaten. (…)”
5.1
Bij het bestreden landsbesluit heeft verweerder besloten om aan klager de disciplinaire straf van ontslag op te leggen, met ingang van de dag van het landsbesluit en met bepaling dat de disciplinaire straf onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd. Subsidiair heeft verweerder aan klager met onmiddellijke ingang eervol ontslag verleend.
5.11
Bij uitspraak van dit gerecht van 12 december 2022 op het verzoek van klager om de bestreden beslissing te schorsen hangende de bodemprocedure (AUA202203787), heeft het gerecht dit verzoek afgewezen. In die uitspraak heeft het gerecht als volgt overwogen:
“ (…)
7.4 (…)
Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de vier zakken kunstmest in opdracht van [chef administratie] uit het magazijn heeft gehaald en in de gang van het kantoorgebouw heeft achtergelaten om te worden verkocht. [Chef administratie] ontkent die opdracht aan verzoeker te hebben gegeven. Ook verzoekers betoog dat hij vanwege het bij DLVVM aanwezige toezichtsysteem (portier, camera’s, parkeerplaats waar veel mensen lopen) en de omvang van zijn auto onmogelijk onopgemerkt de vier zakken kunstmest bij DLVVM kon hebben weggehaald, snijdt geen hout. De vier zakken kunstmest zijn, nadat die door verzoeker uit het magazijn zijn weggehaald, nimmer teruggevonden bij DLVVM. Verzoeker kon daarom door verweerder verantwoordelijk worden gesteld voor de verdwijning van de zakken kunstmest. Ook voor de verdwijning van de vijftien zuurzakplanten kon verzoeker verantwoordelijk worden gehouden. Vaststaat immers dat verzoeker die planten op 18 november 2018 heeft verplaatst, waarna die niet meer zijn teruggevonden bij DLVVM. Zowel over de verdwijning van de vier zaken kunstmest als de vijftien zuurzakplanten heeft verzoeker ongeloofwaardige verklaringen afgelegd, nu de kunstmest noch de zuurzakplanten aan derden zijn verkocht. Ook aan verzoekers kale ontkenning geld aan de directeur te hebben aangeboden zodat zij geen afgifte doet bij de Landsrecherche, gaat het gerecht voorbij.
7.5
Naar het oordeel van het gerecht heeft verzoeker met de in 7.2 genoemde gedragingen, niet gehandeld zoals een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort te doen. Deze gedragingen leveren, op zichzelf maar ook in onderling verband en samenhang bezien, ernstig plichtsverzuim op als bedoel in artikel 82, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht. Niet gebleken is dat het plichtsverzuim niet aan klager kan worden toegerekend.
7.6
Gelet op de aard en de ernst van het plichtsverzuim en de eerdere aan verzoeker opgelegde disciplinaire maatregelen, acht het gerecht de disciplinaire maatregel van ontslag niet onevenredig. Terecht heeft verweerder het belang bij beëindiging van het dienstverband zwaarder laten wegen dan het (financieel) belang van verzoeker bij voortzetting van het dienstverband. (…)”
5.12
De collega van klager, de heer [betrokkene 3], heeft ter zitting van 17 april 2023 onder ede het volgende verklaard.
“ (…) Ik kan mij de datum niet meer herinneren (…) ik was die dag werkzaam in een oud gebouw waar ik fertilizer aan het wegen was. (…) De deur was op slot en [klager] klopte aan. Ik heb de deur voor hem opengedaan en hij zei dat hij vier zakken fertilizer kwam halen voor iemand die hiervoor betaald had. (…) [Klager] heeft mij de kwitantie laten zien. (…) [Klager] heeft de zakken zelf op het karretje geplaatst en liep ermee naar buiten. Even later ben ik ook naar buiten gelopen (…) en zag ik hem bij zijn auto staan met het karretje met de zakken. Hij was bezig de zakken op de achterbank van zijn auto te zetten. Zijn auto stond als enige geparkeerd naast een Shimarucu boom. Ik herkende deze auto als de zijne. (…) Hierna bracht hij het karretje terug in het oude gebouw. (…)”.
Het wettelijk kader
6.1
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
6.2
Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Lma is het de ambtenaar verboden overheidsgoederen te gebruiken ten bate van particuliere belangen van zichzelf of van derden.
6.3
Ingevolge artikel 59, eerste lid, van de Lma, is het de ambtenaar verboden een gift of een belofte daartoe van een derde aan te nemen, waarvan hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden, dat deze gedaan wordt teneinde hem te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten.
Ingevolge het tweede lid is het de ambtenaar verboden een gift of een belofte daartoe van een derde te verzoeken, indien de derde uit de omstandigheden, waaronder het verzoek wordt gedaan, redelijkerwijze moet begrijpen, dat de ambtenaar zich zal laten bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten ingeval het verzoek wordt ingewilligd.
6.4
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Lma kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
Ingevolge het tweede lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
6.5
Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder i, van de Lma kan ontslag als disciplinaire straf worden opgelegd.
6.6
Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Lma wordt de straf, behalve die van schriftelijke berisping, niet ten uitvoer gelegd, zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij onmiddellijke tenuitvoerlegging naar het oordeel van de tot straffen bevoegden door het dienstbelang wordt gevorderd.
6.7
Ingevolge artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f van de Lma kan de ambtenaar, buiten de gevallen, hiervoren of bij andere wettelijke regelingen bepaald, slechts worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
De beoordeling
7.1
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven, is volgens vaste rechtspraak noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
Vier zakken kunstmest
7.2
Uit de beschikbare gegevens, met name de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid dat klager niet in de weekenden werkt en dat hij op maandag 11 of dinsdag 12 oktober 2021 vier zakken kunstmest uit het magazijn heeft gehaald. Deze zakken lagen immers op zaterdag 9 oktober 2021 nog in het magazijn. Vast staat dat deze zakken kunstmest niet zijn verkocht en dat ze zijn verdwenen. De verklaring van klager, dat hij in opdracht van [chef administratie] de zakken kunstmest op de gang in het hoofdkantoor heeft achtergelaten, omdat deze zouden zijn verkocht, acht het gerecht ongeloofwaardig, nu deze zakken niet voor verkoop bedoeld waren en ook niet zijn verkocht, de heer [chef administratie] heeft ontkend enige opdracht aan klager te hebben gegeven en [betrokkene 3] heeft gezien dat klager deze zakken in zijn eigen auto plaatste. Het standpunt van klager zoals verwoord in zijn akte aanvullende gronden, inhoudende dat enkel de vrees voor betrapping hem ervan zou weerhouden om goederen van de DLVV weg te nemen, legt in deze geen gewicht in de schaal.
Gelet hierop is het gerecht van oordeel dat verweerder in redelijkheid mocht concluderen dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen onder 1 en 2 en deze terecht aangemerkt als plichtsverzuim.
Aanbod tot betaling
7.3
Uit de beschikbare gegevens, met name de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt verder, dat klager in een gesprek met de directeur op 23 november 2021, haar heeft aangeboden Afl. 500,- te betalen zodat zij geen aangifte zou doen. Ook deze gedraging (onder 3) heeft verweerder naar het oordeel van het gerecht terecht aangemerkt als plichtsverzuim.
15 zuurzakplanten
7.4
Uit de beschikbare gegevens, met name de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting kan worden vastgesteld, dat klager op donderdag 18 november 2021 vijftien zuurzakplanten heeft verplaatst, en dat deze planten niet zijn verkocht maar wel zijn verdwenen. Tegen een collega heeft klager gezegd dat hij op donderdag 10 en op vrijdag 5 van die planten heeft verkocht, terwijl hij in zijn verantwoording jegens verweerder heeft gesteld dat hij de planten op vrijdag naar de ‘greenhouse’ heeft verplaatst en daar heeft achtergelaten, en in zijn akte aanvullende gronden heeft gesteld dat hij de planten op donderdag 18 november 2021 heeft verplaatst naar het hoofdgebouw, omdat een lange Nederlandse man deze wilde kopen. Vastgesteld kan dan ook worden dat klager niet de waarheid heeft verklaard inzake de verkoop van voornoemde zuurzakplanten. Verder kon verzoeker gelet op het bovenstaande door verweerder verantwoordelijk worden gesteld voor de verdwijning van de vijftien zuurzakplanten. Verweerder heeft deze gedragingen onder 4 en 5 naar het oordeel van het gerecht dan ook terecht aangemerkt als plichtsverzuim.
7.5
Dat klager naar huis was gegaan nadat hij door een andere collega was geconfronteerd met de vermissing van de zuurzakplanten, kan uit de beschikbare gegevens niet worden vastgesteld, en kan zelfs indien bewezen, niet worden aangemerkt als plichtsverzuim. Het verwijt behelst immers niet een ongeoorloofde afwezigheid van klager gedurende werktijd.
8. Naar het oordeel van het gerecht heeft verzoeker met de genoemde gedragingen, niet gehandeld zoals een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort te doen. Deze gedragingen leveren, op zichzelf maar ook in onderling verband en samenhang bezien, ernstig plichtsverzuim op als bedoeld in artikel 82, eerste lid, van de Lma. Niet is gebleken dat het plichtsverzuim niet aan klager kan worden toegerekend.
9. Met betrekking tot de vraag of de opgelegde straf evenredig is aan het vastgestelde plichtsverzuim overweegt het gerecht dat klager, gelet op de eerdere disciplinaire straffen, een gewaarschuwd mens was en dat hij desondanks binnen een relatief korte periode zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. Verweerder mag erop vertrouwen dat zijn ambtenaren hun verplichtingen nauwgezet naleven. Het handelen van klager strookt niet met zijn verplichtingen. Klager heeft het in hem gestelde vertrouwen in ernstige mate geschaad. Het gerecht is daarom van oordeel dat verweerder aan het geconstateerde plichtsverzuim, gelet op de aard en ernst ervan, en de eerdere aan klager opgelegde disciplinaire maatregelen, de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag heeft mogen verbinden. Van onevenredigheid tussen de opgelegde straf en het gepleegde plichtsverzuim is geen sprake.
10. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het bezwaar ongegrond is.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 november 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.