ECLI:NL:OGAACMB:2023:50

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 oktober 2023
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
AUA202300328
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
  • M.R. de Cuba
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire procedure tegen ambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim en onterecht gebruik van overheidsmiddelen

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, de Gouverneur van Aruba, tegen een voorgenomen disciplinaire straf van ontslag. Klager, die in de periode van 2018 tot 2021 als Gevolmachtigde Minister heeft gefunctioneerd, werd beschuldigd van ernstig plichtsverzuim, waaronder het misbruik van overheidsmiddelen voor persoonlijke doeleinden. De procedure begon met een kennisgeving van de Gouverneur op 9 januari 2023, waarin klager op de hoogte werd gesteld van het voornemen tot ontslag. Klager maakte bezwaar en voerde aan dat hij geen plichtsverzuim had gepleegd en dat de voorgenomen straf disproportioneel was.

Tijdens de zittingen op 17 en 29 april 2023 werd de zaak behandeld, waarbij klager en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van de Gouverneur. Het gerecht heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Klager ontkende de beschuldigingen en stelde dat zijn uitgaven in overeenstemming waren met zijn functie. De Gouverneur daarentegen betoogde dat klager op grote schaal overheidsmiddelen had misbruikt en dat zijn gedrag onverenigbaar was met de verantwoordelijkheden van een ambtenaar.

Het gerecht concludeerde dat klager zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim, met name door onterecht gebruik te maken van overheidsmiddelen voor privédoeleinden. De rechter oordeelde dat de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag gerechtvaardigd was, gezien de ernst van de verweten gedragingen. De uitspraak werd gedaan op 23 oktober 2023, waarbij het bezwaar van klager ongegrond werd verklaard en de disciplinaire straf werd opgelegd.

Uitspraak

Uitspraak van 23 oktober 2023
Gaza nr. AUA202300328

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klager],

wonend in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: de advocaat mr. D.M. Canwood,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: mrs. K. Veekmans en R. Henriquez (DRH).

PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 9 januari 2023 no. 2 heeft verweerder met toepassing van artikel 95 van de La, klager in kennis gesteld van zijn voornemen om klager de disciplinaire straf van ontslag op te leggen. Dit Landsbesluit zal hierna verder worden aangeduid als de kennisgeving.
Tegen de kennisgeving heeft klager op 23 januari 2023 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 2 maart 2023, 5 april 2023 en 14 april 2023 stukken ingediend.
Klager heeft op 13 april 2023 stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 17 april 2023, waar klager is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigden. De behandeling is vervolgens geschorst en partijen zijn verzocht nadere stukken in te dienen.
Partijen hebben op 23 mei 2023 en 24 mei 2023 de verzochte stukken ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak is voortgezet ter zitting van 29 mei 2023, waar klager is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigden. Tevens waren aanwezig R. Pang (directeur Centrale Accountantsdienst (CAD)) en J.P. Croes (controleur bij de CAD).
Klager heeft hierna op 26 juni 2023 zich bij akte uitgelaten, waarop verweerder schriftelijk heeft gereageerd.
De uitspraak is vervolgens bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. Het gaat in deze om de zogenaamde voornemensprocedure als bedoeld in artikel 95 La. Ingevolge die bepaling kan het bevoegd gezag dat tot strafoplegging wenst over te gaan van zijn voornemen aan betrokkene kennis geven. De kennisgeving vermeldt de disciplinaire straf die het bevoegd gezag voornemens is op te leggen, met daarbij de gronden die het daarvoor meent te hebben. Ingevolge het tweede lid kan de betrokkene gedurende veertien dagen na ontvangst van de kennisgeving een bezwaarschrift inzenden bij dit gerecht. Ingevolge het derde lid wordt de zaak verder als een gewoon bezwaar behandeld en neemt het gerecht in de plaats van het bevoegd gezag de beslissing die naar zijn oordeel genomen behoort te worden.
De ontvankelijkheid
2. Klager heeft de kennisgeving op 16 januari 2023 ontvangen en heeft binnen veertien dagen daarna een bezwaarschrift ingediend. Hij is derhalve ontvankelijk in zijn bezwaar.
Gronden voornemen disciplinair ontslag
3. Aan het voornemen tot disciplinaire strafoplegging is ten grondslag gelegd dat klager ernstig plichtsverzuim heeft gepleegd en dat naar aanleiding van zijn handelen ernstige twijfels zijn gerezen ten aanzien van zijn integriteit en geschiktheid. Aan klager wordt resumerend verweten:

Algemeen

betalingsopdrachten te hebben verricht met persoonlijk financieel voordeel;
uitgaven te hebben gedaan zonder zakelijk karakter ten koste van het Land;
een ontoereikende factuurcontrole te hebben gehouden;

Tijdens privéreizen geld van het Land te hebben misbruikt

in de periode 14 december 2020 tot en met 4 januari 2021 geld van het Land te hebben misbruikt;
zijn functie te hebben misbruikt door informatie te vergaren voor persoonlijk voordeel en over is gegaan tot betaling [plaats];
op 9 april 2021 en in de periode 17 mei 2021 tot en met 21 september 2021 geld van het Land te hebben misbruikt;
in eigen belang diensten heeft ingekocht van Elever Strategy and Solution zonder een geaccordeerd bestelformulier noch begrotingsruimtetoets;
gebruik heeft gemaakt van de VIP-service Schiphol voor privéreizen/vakanties;
I. kosten heeft gedeclareerd die gedeeltelijk privédoelen hadden;
Tijdens dienstreizen geld van het Land te hebben misbruikt
dat hij aan zichzelf dubbele vergoedingen heeft toegekend door tijdens dienstreizen bij eettenten/restaurants de pinpas van het Land te gebruiken terwijl hij daggeldvergoeding als representatiekosten genoot;
voor zijn familieleden de VIP-service van Schiphol te hebben geregeld op kosten van het Land;

Buitensporige kosten staplaats gevolmachtigde minister

in de periode van 2018 tot en met 2021 buitensporig en inefficiënt landsgelden heeft uitgegeven door vervanging van mobiele telefoons om de twee jaar;
hij zonder toestemming kosten en/of uitgaven heeft verricht die feitelijk privédoeleinden gediend hebben (aankoop woningmeubilair 2018);
in 2021 aankoopfacturen heeft gedeclareerd voor babymeubilair;
vanaf mei 2019 via crediteurenadministratie ziektekostenpremie van zijn echtgenote rechtstreeks aan haar heeft gerestitueerd;
heeft afgeweken van de gebruikelijke procedures betreffende het aangaan van een huurcontract;
zich niet heeft gehouden aan de procedure van aanbesteding voor de aanschaf van een alarminstallatie voor zijn huurwoning;
onnodige en buitensporige kosten heeft gemaakt voor de verbouwing en renovatie van zijn huurwoning.
Standpunten partijen
4.1
Klager is het niet eens met de voorgenomen strafoplegging en heeft zich -samengevat- op het standpunt gesteld dat hij geen ernstig plichtsverzuim heeft gepleegd, althans geen plichtsverzuim dat een ontslag rechtvaardigt. Klager ontkent dat hij onzorgvuldig is omgesprongen met zijn bevoegdheden en dat hij geld heeft onttrokken voor zijn eigen persoonlijk gewin. Hij ontkent zijn verantwoordelijkheden op anderen te hebben afgewenteld en onwaarheden te hebben verteld. Hij ontkent verder dat hij veelvuldig en zonder enige rem over is gegaan tot aankoop van goederen en diensten, zonder de vastgestelde procedures te volgen, zonder factuurcontrole, zonder voorafgaande budgetcontrole en de facto aankopen achteraf te hebben geautoriseerd. Alle spullen die klager heeft aangeschaft zijn of terugbetaald of in gebruik bij het Arubahuis, aldus klager. Ten slotte stelt klager zich op het standpunt dat een disciplinair ontslag disproportioneel is en dat de eventuele oplegging daarvan zal leiden tot een voor hem onredelijke en onbillijke situatie.
4.2
Ter zitting heeft verweerder - kort samengevat - aangevoerd dat verweerder niet het nodige vertrouwen in klager kan stellen omdat telkens weer is gebleken dat hij op verschillende manieren en op grote schaal gelden van het Land onregelmatig heeft uitgegeven, ten behoeve van particuliere belangen of zichzelf. Klager heeft misbruik gemaakt van zijn functie/bevoegdheden als gevolmachtigde minister om zijn eigen financieel voordeel te dienen. Het plichtsverzuim is hem tevens als politieambtenaar toe te rekenen. Ten slotte dient rekening te worden gehouden met de kleinschaligheid van de gemeenschap en de periode waarin het plichtsverzuim heeft plaatsgevonden, namelijk gedurende een financiële crisis die volgde uit de Covid-pandemie. Klager heeft met zijn handelen blijk gegeven dat hij ongeschikt is en dat wedertewerkstelling als politieambtenaar of überhaupt als ambtenaar niet mogelijk is. Aldus verweerder.
Het geschil
5. Uit artikel 95 van de La volgt dat door het maken van bezwaar tegen het aan een ambtenaar kenbaar gemaakt voornemen tot disciplinaire strafoplegging, de rechter bevoegd wordt in plaats van het bevoegd gezag de beslissing over strafoplegging te nemen. Ter beoordeling ligt nu dus voor de vraag of klager zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim en zo ja, welke disciplinaire straf dan opgelegd kan worden. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
Het wettelijk kader
6.1
Ingevolge artikel 2 onder sub b van de La vindt deze landsverordening geen toepassing op de Gevolmachtigde Minister.
6.2
Ingevolge artikel 1 van de Landsverordening voorzieningen politieke ambtsdragers (Lvpa) wordt -voor zover hier van belang- onder een politieke ambtsdrager verstaan degene die een van de navolgende ambten bekleedt:
a. minister;
b. lid der Staten;
c. Gevolmachtigde Minister (GevMin).
6.3
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Lvpa is -voor zover hier van belang- de ambtenaar die benoemd is als politieke ambtsdrager, ingaande de dag van zijn benoeming, van rechtswege als zodanig op non-actief gesteld tijdens vervulling van dat ambt.
6.4
Ingevolge artikel 2, eerste lid van de Landsverordening voorzieningen gewezen politieke ambtsdragers en hun nabestaanden, wordt -voor zover hier van belang- degene die vóór het bekleden van een politiek ambt ambtenaar was en op grond van artikel 3, eerste lid, van de Landsverordening voorzieningen politieke ambtsdragers op non-activiteit werd gesteld, op de dag na die van zijn aftreden als politieke ambtsdrager van rechtswege in activiteit hersteld.
6.5
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Lma, is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
6.6
Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Lma, is het de ambtenaar verboden overheidsgoederen te gebruiken ten bate van particuliere belangen van zichzelf of van derden.
6.7
Artikel 82 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) bepaalt dat de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair gestraft kan worden.
Ingevolge het tweede lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen en nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
6.8
In artikel 83 van de Lma worden de negen disciplinaire straffen die kunnen worden toegepast, opgesomd. De straffen lopen op van een schriftelijke berisping tot ontslag.
De feiten
7.1
Klager is op 4 januari 1994 als (politie)ambtenaar in dienst getreden bij het Korps Politie Aruba (KPA), en is laatstelijk met ingang van 1 augustus 2009 bevorderd naar de rang van brigadier 1ste klasse in schaal P05.
7.2
Op 30 oktober 2013 is klager verkozen als Statenlid. Klager was van 20 november 2017 tot en met 30 juni 2022 werkzaam als GevMin.
7.3
Op 14 januari 2022 heeft de Centrale Accountantsdienst (CAD) een lijvig rapport (CAD.2022.01), van 107 pagina’s met 60 pagina’s aan bijlage, uitgebracht naar aanleiding van een verricht onderzoek naar het vermoeden van financiële onregelmatigheden bij het Kabinet van de GevMin (Arubahuis) in de periode van 1 januari 2018 tot en met 30 september 2021, naar aanleiding van een melding die de CAD in september 2021 had ontvangen over mogelijke financiële onregelmatigheden met publieke geldmiddelen door de GevMin.
7.4
Klager heeft bij brief van 22 mei 2022, zijn ontslag met ingang van 1 juli 2022 ingediend voor de functie van GevMin. Hij is in augustus 2022 naar Aruba teruggekeerd.
7.5
Bij brief van 14 oktober 2022 van verweerder is klager in de gelegenheid gesteld om zich ten aanzien van de hem verweten gedragingen te verantwoorden. Klager wordt in die brief -samengevat- ervan verweten dat hij gedurende zijn ambtsperiode als GevMin zich persoonlijk financieel voordeel heeft verschaft, een ontoereikende factuurcontrole heeft gehouden en dat hij buitensporige kosten heeft gemaakt met betrekking tot zijn huurwoning en met betrekking tot aankoop meubilair, mobiele telefoons en aanschaf alarminstallatie.
7.6
Bij brief van 26 oktober 2022 heeft klager van deze gelegenheid gebruikt gemaakt en zich ten aanzien van de hem verweten gedragingen verantwoord.
7.7
Bij de kennisgeving heeft verweerder klager in kennis gesteld van zijn voornemen om klager de disciplinaire straf van ontslag op te leggen.
Beoordeling
8.1
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak noodzakelijk dat de rechter op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging heeft verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedraging heeft begaan. Voor het kunnen opleggen van een disciplinaire staf wegens plichtsverzuim is voorts vereist dat het plichtsverzuim aan de betrokken ambtenaar kan worden toegerekend.
8.2
Klager ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan de verweten gedragingen. Het gerecht zal derhalve allereerst moeten beoordelen of op grond van de beschikbare en deugdelijk vastgestelde gegevens kan worden geconcludeerd dat klager de hem verweten gedragingen heeft begaan.
9.1
Het gerecht stelt ten eerste vast dat de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden in de periode dat klager non-actief was als ambtenaar en een politieke ambtsdrager was. Voor zover de verweten handelingen door klager zijn verricht in de uitoefening van zijn werkzaamheden als GevMin, zelfs als hij daarmee in strijd handelde met de Lvpa of de Comptabiliteitsverordening, kunnen deze niet worden aangemerkt als plichtsverzuim van een (non-actieve) ambtenaar. Weliswaar kunnen gedragingen die zich hebben voorgedaan in de periode dat klager op non-actief was gesteld en die ernstig plichtsverzuim opleveren aan klager worden tegengeworpen - net zoals gedragingen van ambtenaren in de periode dat zij op non-actief zijn gesteld, kunnen leiden tot plichtsverzuim - maar dan dient het wel te gaan om gedragingen die volledig in de privésfeer zijn te plaatsen en in het geheel niet in verband staan met het uitoefenen van het ambt als GevMin dan wel behoren tot het normale takenpakket van de GevMin.
9.2
Dat klager in de uitoefening van zijn werkzaamheden als GevMin in de periode vanaf zijn aantreden als zodanig tot en met maart 2021 eigenhandig alle betalingsopdrachten uitvoerde terwijl dit een belangrijke uitvoeringstaak is van de directeur van het Arubahuis (verwijt onder A) en dat hij onvoldoende factuurcontrole heeft verricht (verwijt onder C), leveren gelet op het bovenstaande geen plichtsverzuim op in de zin van artikel 83 van de Lma. Dit geldt ook voor de verwijten met betrekking tot de (buitensporige) kosten die klager heeft gemaakt aan zakenlunches en -diners (verwijten onder B en F), de (buitensporige) kosten die hij heeft gemaakt met betrekking tot zijn dienstwoning (verwijten onder P, Q en R), het aanschaffen van meubilair (verwijten onder M en N), de kosten voor geleverde diensten door Elever Strategy and Solutions (verwijt onder G), de kosten voor aanschaf van mobiele telefoons (verwijt onder L), zijn gedragingen tijdens dienstreizen (verwijt onder J) en het gebruik maken van de VIP-service te Schiphol bij dienst- en privéreizen voor zichzelf en zijn familieleden (verwijten onder H en K).
10. Dan blijven over de verwijten onder D, E, I en O.
10.1
Ten aanzien van de verwijten dat klager in de periode 14 december 2020 tot en met 4 januari 2021 tijdens zijn vakantie/verblijf in Aruba, in totaal een bedrag van € 1.902,- met de pinpas van het Land heeft betaald, inclusief een verblijf bij [plaats], terwijl hij feitelijk voor privéredenen op Aruba verbleef, dat hij op 9 april 2021 bij een laboratorium € 41,71 heeft gepind, en dat hij in de periode 17 mei 2021 tot en met 21 september 2021 tijdens zijn vakantie/verblijf in Aruba, buiten dienstreisperiodes, voor een totaalbedrag van € 1.520,32 pinpasbetalingen heeft verricht bij onder meer de Movies Aruba, bij bars en restaurants en bij een laboratorium zonder dat de uitgaven onderbouwd zijn met facturen, rekeningen of declaraties, en dat hij kosten heeft gedeclareerd die gedeeltelijk privédoelen hadden, overweegt het gerecht het volgende.
10.1.2
Wat betreft de betalingen bij de laboratoria is genoegzaam gebleken dat deze zijn gedaan in verband met verplichte Covid-testen bij aankomst in Aruba en vertrek naar Nederland. Deze kosten werden door het Land gedekt, nu sprake was van een dienstreis in bedoelde periode. Dat de dienstreis niet reeds op de aankomstdatum was aangevangen en op de vertrekdatum was geëindigd, maakt dit niet anders. In zoverre is dan ook geen sprake van plichtsverzuim.
10.1.3
Uit de overgelegde stukken, waaronder het CAD-rapport van 14 januari 2022, en het verhandelde ter zitting stelt het gerecht vast, dat klager gedurende zijn privéreizen kosten heeft betaald/gepind, waarvan niet is gebleken dat deze werk gerelateerd waren. Het gaat met name om de kosten voor het huren van een auto gedurende zijn privéreis in Aruba, de kosten voor het verblijf bij [plaats] en de kosten bij eet- en drankgelegenheden gedurende zijn privéverblijf in Aruba. Deze kosten bedragen in totaal € 2.746,19 en US$ 648,-, en zijn ten onrechte door klager uit ‘s Landskas betaald. Klager heeft aldus gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 58, lid 1 van de Lma. In zoverre is sprake van plichtsverzuim.
10.1.4
Het beroep van klager op het gelijkheidsbeginsel, onder verwijzing naar de secundaire arbeidsvoorwaarden van de gevolmachtigde minister in Washington, kan hem niet baten. Immers, de gevolmachtigde minister in Washington is geen politieke ambtsdrager zoals de GevMin, zodat de bepalingen van de Lvpa niet op die gevolmachtigde minister van toepassing zijn. Er is dus geen sprake van gelijke gevallen, die ongelijk worden behandeld.
10.2
Wat betreft het verwijt onder O, namelijk dat klager ten onrechte vanaf mei 2019 tot februari 2022 maandelijks ziektekostenpremie van zijn echtgenote aan haar heeft gerestitueerd voor een totaalbedrag van Afl. 5.579,-, overweegt het gerecht het volgende. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is genoegzaam gebleken dat de echtgenote van klager gedurende genoemde periode werkzaam was in Nederland waardoor zij geen aanspraak maakte op vergoeding door het Land van de door haar betaalde ziektekostenpremie, en dat klager hiervan op de hoogte was. Klager heeft door tegen beter weten in toch geldbedragen aan zijn echtgenote uit te betalen, ten onrechte gelden onttrokken uit de Landskas. In zoverre is dan ook sprake van plichtsverzuim.
10.3
Dat klager bereid is deze aan hem door het Land gedane onterechte betalingen te restitueren kan hem niet baten, nu daarmee het plichtsverzuim en het kwalijke van zijn handelen niet ongedaan worden gemaakt.
10.4
Dat het geconstateerde plichtsverzuim niet aan klager kan worden toegerekend, is niet gebleken. De stellingen van klager dat hij niet beter wist, zich van geen kwaad bewust was of niet anders heeft gehandeld dan andere ambtsdragers, wat daar ook van zij, zijn daartoe volstrekt onvoldoende. Nu het plichtsverzuim aan klager kan worden toegerekend, is verweerder bevoegd klager daarvoor een disciplinaire straf op te leggen.
11. Het gerecht is van oordeel dat de verweten gedragingen onder D, E, I en O, zowel zelfstandig als in onderlinge samenhang, ernstig plichtsverzuim opleveren en dat deze gedragingen de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag rechtvaardigen. In hetgeen klager heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat deze maatregel onevenredig is aan de ernst van het hiervoor geconstateerde plichtsverzuim.
12. Het voorgaande leidt dan ook tot de beslissing dat het bezwaar ongegrond is.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond;
- stelt vast dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim en dat dit plichtsverzuim hem kan worden toegerekend;
- bepaalt, met toepassing van artikel 95, derde lid van de La, dat aan klager met ingang van de dag na dagtekening van deze uitspraak de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag wordt opgelegd.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in ambtenarenzaken, bijgestaan door M.R. de Cuba, griffier, en wordt geacht te zijn uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 oktober 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.