ECLI:NL:OGAACMB:2023:42

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
AUA202300720
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van disciplinair ontslag van politieambtenaar in verband met plichtsverzuim

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 24 april 2023 uitspraak gedaan over het verzoek van een politieambtenaar, die door de Gouverneur van Aruba disciplinair was ontslagen. Het bestreden landsbesluit, dat op 8 februari 2023 was genomen, hield in dat de ambtenaar met onmiddellijke ingang werd ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. De verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat hij zonder inkomen zou komen te zitten. Het gerecht heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder eerdere disciplinaire straffen en de aard van het plichtsverzuim. De rechter concludeerde dat de gedragingen van de verzoeker, hoewel ernstig, niet zodanig waren dat een onvoorwaardelijk ontslag gerechtvaardigd was. Het gerecht oordeelde dat het bestreden landsbesluit in de bodemprocedure waarschijnlijk niet in stand zou blijven en heeft daarom het verzoek tot schorsing van het ontslag toegewezen. De verzoeker zal zijn bezoldiging blijven ontvangen totdat er een beslissing op het bezwaar is genomen.

Uitspraak

Uitspraak van 24 april 2023
Gaza nr. AUA202300720

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek tot het treffen van een beslissing bij voorraad als bedoeld in
artikel 94 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Naam verzoeker],

wonend te Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Croes,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 8 februari 2023 no. 3 (hierna: het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten verzoeker
met toepassing van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder i en artikel 85, eerste lid van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma), met ingang van de dag na dagtekening van dit landsbesluit en met onmiddellijke tenuitvoerlegging de disciplinaire straf van ontslag op te leggen, althans
voor zover de onder I genoemde ontslaggrond komt te vervallen, het voorwaardelijk ontslag dat verzoeker bij landsbesluit van 1 februari 2021 werd opgelegd, met ingang van de dag na dagtekening van dit landsbesluit en met onmiddellijke tenuitvoerlegging om te zetten in een onvoorwaardelijk ontslag, althans
voor zover de onder II genoemde ontslaggrond komt te vervallen verzoeker met toepassing van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van de Lma eervol ontslag te verlenen met ingang van vijf dagen na dagtekening van dit besluit.
Op 17 februari 2023 heeft verzoeker zich tot het gerecht gewend met onderhavig verzoek tot het treffen van een voorziening bij voorraad.
Tegen het bestreden landsbesluit heeft verzoeker op 8 maart 2023 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 24 maart 2023 stukken en een pleitnota ingediend.
Het gerecht heeft het verzoek behandeld in raadkamer op 27 maart 2023. Verzoeker is verschenen bijgestaan door zijn voornoemde gemachtigde en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
Verweerder heeft op 27 maart 2023 (na de behandeling van het verzoek in raadkamer) een nadere productie ingediend.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het bestreden landsbesluit

1.1
Verweerder heeft aan het disciplinair ontslag dan wel het ongeschiktheidsontslag van verzoeker ten grondslag gelegd dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim dan wel dat bij hem de eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van zijn functie zijn vereist ontbreken.
1.2
De aard en ernst van het plichtsverzuim houdt -samengevat en zakelijk weergegeven- in dat verzoeker:
A. - een verdachte twee keer heeft bedreigd;
- zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden;
B. ruwe en onzedelijke taal heeft gebruikt, een verdachte heeft uitgescholden en geïntimideerd;
C. op een onbeschofte en op een ontoelaatbare wijze inging tegen de hulpofficier en de hulpofficier heeft beschuldigd dat hij partijdig is en mannen discrimineert;
D. de hand van een verdachte heeft weggeslagen en heeft gelogen dat zij met haar hand richting zijn geslachtsdeel trachtte te gaan;
E. niet naar waarheid heeft verklaard;
F. zich ongepast gedragen heeft tegenover zijn vrouwelijke collega;
G. zich heeft gedragen in strijd met het gedrag dat van hem verlangd en verwacht mag worden;
H. tijdens een aanhouding op 27 maart 2021, zonder enige reden of aanleiding daartoe, een kapmes tegen de (onder)been van een verdachte tikte;
I. zich niet gehouden heeft aan de COVID-19 maatregelen door geen mondkapje te dragen.
1.3
Verweerder heeft verder geconcludeerd, dat verzoeker het vertrouwen dat het KPA in hem moet kunnen stellen, ernstig heeft geschaad, dat hij met zijn gedrag de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden en dat van een politieambtenaar verwacht mag worden dat hij in het contact met burgers onkreukbaar gedrag laat zien. Verweerder heeft daarbij overwogen dat vanwege de aard en ernst van het grensoverschrijdend gedrag van verzoeker wordt afgezien van het bieden van een verbeterkans, temeer nu verzoeker heeft aangetoond niet tot verbetering in staat te zijn. Bij de strafoplegging heeft verweerder mee laten wegen dat verzoeker gedurende zijn loopbaan, vanaf 2008 tot en met 2018, vijf keer onderwerp is geweest van strafrechtelijke onderzoeken en dat hij bij landsbesluit van 1 februari 2021 disciplinair is gestraft met een voorwaardelijk ontslag.
Standpunten van partijen
2.1
Het verzoek strekt ertoe het bestreden landsbesluit te schorsen, met bepaling dat verweerder het salaris van verzoeker dient door te betalen totdat op het bezwaar is beslist.
Daaraan heeft verzoeker ten grondslag gelegd dat vanwege de onmiddellijke tenuitvoerlegging van het bestreden landsbesluit hij geen inkomen meer zal ontvangen, nu hij nergens anders werkzaam is en geen ander inkomen heeft. Een voorziening is noodzakelijk ter voorkoming van onevenredig nadeel, aldus verzoeker.
2.2
Ter zitting heeft verzoeker aangevoerd, dat hij geen plichtsverzuim heeft gepleegd, althans geen plichtsverzuim dat een ontslag rechtvaardigt. Hij heeft betwist dat hij ruwe of onzedelijke taal heeft gebruikt tegen een verdachte of dat hij tegen die verdachte heeft geschreeuwd. Volgens verzoeker heeft hij zijn stem verheven, nadat de verdachte tegen hem begon te schreeuwen en hem beledigde, en merkte hij bij het weglopen op:
“what a bitchy situation”. Verzoeker heeft ook betwist dat hij zich ongepast tegen een vrouwelijke collega heeft gedragen. Volgens verzoeker heeft die collega, terwijl hij een verdachte aan het onderhouden was, hem bij zijn middel vastgegrepen en weggetrokken waarna hij zich omdraaide en tegen haar zei dat ze iets dergelijks nooit meer moest doen. (
“nunca mas di bo bida haci esey”).
3. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd, dat verzoeker buiten alle proporties tegen de verdachte tekeer ging en dat de collega’s vreesden dat verzoeker fysiek zou worden. De gedragingen van verzoeker leveren ernstig plichtsverzuim op waardoor een disciplinair ontslag op zijn plaats is, aldus verweerder. Dit rechtvaardigt tevens een tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde straf van voorwaardelijk ontslag. Tenslotte heeft verzoeker met zijn gedragingen laten blijken dat hij niet over de eigenschappen bezit die van een politieambtenaar verwacht mag worden, zodat hij niet in overheidsdienst kan worden gehandhaafd, aldus nog steeds verweerder.
Het geschil
4.1
Ter beantwoording ligt in deze voor de vraag of een onverwijlde voorziening wenselijk is ter voorkoming van onevenredig nadeel voor verzoeker. Het oordeel van de rechter in deze heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
4.2
Voor honorering van onderhavig verzoek is vereist dat een aanmerkelijke kans bestaat dat het bestreden landsbesluit in bezwaar niet in stand zal blijven, en dat verzoeker een zodanig spoedeisend belang heeft dat niet van hem kan worden gevergd dat hij de beslissing in de bodemzaak afwacht.
4.3
Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
De feiten
5.1
Verzoeker is vanaf 1 augustus 1997 politieambtenaar bij het Korps Politie Aruba (KPA).
5.2
In 2008 werd verzoeker strafrechtelijk vervolgd ter zake van overtreding van artikelen 231, 280, 281 en 194 van het Wetboek van Strafrecht (oud). In hoger beroep werd hij hiervan vrijgesproken. Bij vonnis van 16 maart 2016 is verzoeker veroordeeld ter zake van mishandeling, gepleegd in 2012, tot een taakstraf van 16 uur.
5.3
Bij Landsbesluit van 1 februari 2021 is aan verzoeker de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd met ingang van 2 februari 2021. Hiertegen heeft verzoeker op 16 maart 2021 een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak van dit gerecht van 14 maart 2022 (AUA202100727) is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding.
5.4
Op 8 april 2021 heeft [naam persoon A], geboren in Canada, aangifte tegen verzoeker gedaan wegens mishandeling. In de aangifte staat – voor zover hier van belang – zakelijk weergegeven het volgende:
“(…) Op de avond van zondag 4 april 2021 bevond ik mij met mijn twee vriendinnen op de openbare weg toen de avondklok inging. Op een gegeven moment werden wij door de politie aan de kant gehaald en gelijk aangehouden en geboeid. Wij werden overgebracht naar de politiewacht te Oranjestad. Wij werden in een open ruimte geplaatst om te wachten. We vroegen aan verschillende politieagenten wat er zou gaan gebeuren. Een politieagent zei dat we tot 8 uur ’s ochtends zouden blijven. Mijn vriendin [naam vriendin 1] was de eerste die op gesprek met de officier van justitie ging. Zij kwam opgelucht van dat gesprek en zei dat de officier haar had begrepen en haar in vrijheid zou stellen. Ook mijn vriendin [naam vriendin 2] kwam opgelucht uit haar gesprek met de officier. De officier zei tegen mij dat hij wist dat we studenten waren en dat hij ons een kans zou geven. Toen ik weer ging zitten zei de politieagent, die ‘[naam politieagent]’ bleek te heten, tegen mij “ you were lucky, next time I see you I will lock you up”. Ik zei tegen hem “relax” waarna hij op mij afliep en heel dicht op mij kwam staan. Er was feitelijk geen ruimte tussen ons. Hij schreeuwde toen tegen mij “you are a bitch. I’m gonna make sure to call your professor and get you in trouble”. Ik zei tegen hem dat het hem niet was toegestaan om zo tegen mij te praten. Terwijl ik dit zei keek ik hem recht in de ogen aan terwijl ik mijn vinger in zijn richting wees en deze lichtjes op en neer bewoog. Hierop sloeg [naam politieagent] met zijn hand krachtig mijn hand weer omlaag. Ik zei tegen hem dat hem niet is toegestaan om dat te doen, waarop hij zei dat ik met mijn hand naar zijn riem ging. Dat is niet waar. Ik doe hierbij aangifte omdat [naam politieagent] mij geslagen heeft. Bovendien voelde ik mij zeer geïntimideerd door zijn gedrag. (…)”.
5.5
Op 9 april 2021 werd in het kader van het strafrechtelijk onderzoek [persoon A] de politieambtenaar [naam politieambtenaar A] [persoon B] als getuige gehoord. In het proces-verbaal staat – voor zover hier van belang – zakelijk weergegeven het volgende:
“(…) Kort na hun aankomst begonnen de dames rond te vragen naar de procedure die zou volgen. Zij wilden dit weten omdat ze studenten waren en nooit eerder door de politie waren aangehouden. Zij zaten in de agentenkamer, omdat de ophoudruimte al bezet was met andere aangehouden personen. Ik zei dat ze waarschijnlijk voor de nachtelijke uren opgesloten zouden blijven maar dat het uiteindelijk de beslissing van de hulpofficier van justitie was. Ik vertaalde de term hulpofficier van justitie als “prosecutor”. Nadat de dames waren voorgeleid besloot de hulpofficier hen in vrijheid te stellen. Ik hoorde [x] deze beslissing aan [naam politieagent] meedelen. Verder gaf zij [naam politieagent] de opdracht de dames te gaan onderhouden voordat zij in vrijheid zouden worden gesteld. Hierop liep [naam politieagent] naar de dames toe. Hij sprak een van hen aan en de andere gaf te kennen dat het niet gepast was om zo tegen hen te praten. [naam politieagent] ging heel dicht op haar staan en er ontstond een discussie tussen hen die steeds luider werd. Beiden wezen met hun vingers al schuddend naar elkaar. Ik hoorde [naam politieagent] twee keer [persoon A] uitmaken voor “Bitch”. Op een gegeven moment zag ik [naam politieagent] de wijzende vinger van [persoon A] naar beneden wegduwen. Ik zag een collega, [naam politieagent] aan de zijkant benaderen en ik besloot hetzelfde te doen. De collega gaf [naam politieagent] lichte tikjes op zijn schouder en ik plaatste mijn hand op zijn andere schouder, waarna ik hem heel licht naar achteren begon te trekken. [naam politieagent] maakte met deze arm een krachtige beweging naar achteren waardoor ik als het ware naar achteren werd geduwd. Ik deed noodgedwongen een of twee stappen naar achteren. Hierna draaide [naam politieagent] zich om en schreeuwde tegen mij:
“Nunca di bo fucking bida hasi e tonto ey, nunca di bo bida purba di parami”.Hij schreeuwde zo hard in mijn gezicht dat ik spuugdruppels uit zijn mond zag komen die op mijn gezicht terechtkwamen. (…)”.
5.6
Op 13 april 2021 werd in het kader van het disciplinair onderzoek [persoon A] de politieambtenaar [naam politieambtenaar B] als getuige gehoord. In het proces-verbaal staat – voor zover hier van belang – zakelijk weergegeven het volgende:
“(…) Ik had die bewuste zondag avonddienst bij de politiewacht Oranjestad. Er werden die avond drie Engelssprekende dames aangehouden wegens overtreding van de avondklok. Nadat de dames waren voorgeleid namen zij weer plaats op stoelen in de agentenkamer. [naam politieagent] had intussen vernomen dat de hulpofficier van justitie had besloten om de dames in vrijheid te stellen. Op een gegeven moment hoorde ik [naam politieagent] tegen de vrouw zeggen:
“You were lucky, next time I will lock you up”. Terwijl hij dit zei liep hij in de richting van de dames. Ik hoorde de vrouw tegen hem zeggen:
“I want to know who your superior is”, waarop [naam politieagent] met verheffende stem zei:
“I am the superior”, terwijl hij met zijn hand op zijn borst klopte. Hierna kwam [naam politieagent] zeer dicht op de vrouw staan. Hij schreeuwde tegen haar en zwaaide druk gebarend met zijn armen in haar richting. Ik hoorde [naam politieagent] de vrouw tweemaal voor bitch uitmaken. Ik benaderde [naam politieagent] van achteren en raakte hem lichtjes aan onder zijn linker oksel. Hij maakte een afwerende beweging met zijn linkerarm naar achteren toe. Ik haalde toen mijn handen van hem af. Ook collega [politieambtenaar A] [persoon B] benaderde hem. Zij pakte hem bij zijn schouder vast en probeerde hem zachtjes weg te trekken. [naam politieagent] maakte een afwerend gebaar, draaide zich om en schreeuwde tegen [politieambtenaar A]:
“Nunca mas bo fucking mishi cumi ora mi ta papiando cu un hende!”(…)”.
5.7
Op 12 april 2021 werd in het kader van het strafrechtelijk onderzoek “[persoon A]” de politieambtenaar [politieambtenaar C], als getuige gehoord. In het proces-verbaal staat – voor zover hier van belang – zakelijk weergegeven het volgende:
(…) Op 4 april 2021 was ik ingedeeld als hulpofficier van justitie bij de politiewacht te Oranjestad. Ik heb de drie dames in kwestie voorgeleid. Dit gebeurde in de eetruimte van de agentenkamer. Op een gegeven moment hoorde ik herrie vanuit de andere kant van de agentenkamer. Ik herkende de stem van [naam politieagent]. Ik hoorde hem met luide stem zeggen: "
No haci esaki cumi, no haci esaki dilanti hende.”Ik hoorde vervolgens ook de stem van collega [politieambtenaar]. Ik heb niet gehoord wat ze zei. Ik was op dat moment bezig met een voorgeleiding en kon moeilijk deze onderbreken om te gaan kijken wat er aan de hand was. Ik heb zelf niet met de betrokken collega’s gesproken. Zij hebben mij overigens ook niet benaderd. (…)”
5.8
Op 22 april 2021 werd in het kader van het disciplinair onderzoek [persoon A] de politieambtenaar [politieambtenaar D] als getuige gehoord. In het proces-verbaal staat – voor zover hier van belang – zakelijk weergegeven het volgende:
“(…) Ik was op zondag 4 april 2021 op dienst. Ik was er zelf niet bij toen het incident met collega [naam politieagent] plaatsvond. Ik was belast met het verhoren van verdachten en zat in een afgesloten kamer. Toen ik later naar buiten liep zag ik [naam politieagent] de hulpofficier van justitie [politieambtenaar C], die op dat moment in de eetzaal zat, benaderen. Ik hoorde [naam politieagent] het volgende zeggen:
“Ta pasobra nan tin saya bo no ta sluit nan op? Hende homber so bo ta sera, bo ta discrimina hende homber.”
5.9
In een geschrift van [werknemer], werkzaam bij het Bureau Integriteit en Veiligheid bij het KPA van 13 april 2021, staat – voor zover hier van belang – zakelijk weergegeven, het volgende:
“(…) Op maandag 29 maart 2021 werd ik door een medewerker van de DRH gebeld en medegedeeld dat op de website van 24ora.com van zaterdag 27 maart 2021 een nieuwsbericht stond over de aanhouding van drie personen ter zake overtreding van de avondklok, waaronder de bij justitie bekende “[naam]”, waarbij te zien is dat [politieagent] een machete uit de auto haalde en hiermee tegen het been van de aangehoudene tikte.
Ik ging toen samen met collega’s bedoelde video-opname bekijken. Daar was te zien dat [politieagent], zonder enige reden of aanleiding daartoe, de machete op het dak van de auto plaatste en vervolgens tot tweemaal toe de platte kant van de machete lichtjes tegen het been van [naam] zette/tikte. In verband hiermee heb ik op 31 maart 2021 contact opgenomen met [naam coördinator], zijnde coördinator ploegen District 1, waar [politieagent] werkzaam is, met het verzoek om met [politieagent] een gesprek te voeren over het bovenstaande en het gesprek schriftelijk vast te leggen. Op 8 april 2021 werd geconstateerd dat de video-opname van de website 24pra.com was weggehaald en niet meer te zien was voor kijkers. (…)”.
5.1
Op 18 juli 2021 heeft de korpschef verzoeker voor de duur van zes weken de toegang tot het werk ontzegd in het belang van de dienst in verband met een disciplinair onderzoek. Deze toegangsontzegging is bij brieven van 20 augustus 2021 en 1 oktober 2021 van de korpschef telkens met zes weken verlengd.
5.11
Bij Landsbesluit van 19 oktober 2021, DRH/851-geh, heeft verweerder verzoeker met toepassing van artikel 87 aanhef en onder c, van de Lma in zijn ambt geschorst met ingang van 20 oktober 2021 tot op de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging. Hiertegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van 23 mei 2022 (AUA202103358) heeft dit gerecht het bezwaar gegrond verklaard en het bestreden landsbesluit vernietigd voor zover het ziet op de duur van de schorsing. Verweerder heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
5.12
Bij brief van 16 november 2021 heeft verweerder verzoeker bericht dat hij zich vermoedelijk schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim en hem in de gelegenheid gesteld om zich ten aanzien van de verweten gedragingen te verantwoorden.
5.13
Bij brief van 3 december 2021 heeft verzoeker zich ten aanzien van de hem verweten gedragingen verantwoord.
5.14
Bij het bestreden landsbesluit heeft verweerder besloten verzoeker met onmiddellijke ingang te ontslaan.
Het wettelijk kader
6.1
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Lma is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. Ingevolge het tweede lid dient de ambtenaar de door de betrokken minister voor zijn werkzaamheid of zijn gedrag vastgestelde voorschriften na te komen. Ingevolge het derde lid behoort hij zich te onthouden van het bezigen van vloeken en van ruwe of onzedelijke taal.
6.2
Ingevolge artikel 2, derde lid, van het Landsbesluit ambts- en geweldsinstructie politie (AB 2005 no. 66, zoals gewijzigd bij AB 2006 no. 7) treedt de ambtenaar bij de vervulling van de politietaak steeds zodanig kalm, zorgvuldig, beheerst, doortastend en, waar nodig, moedig op, dat de eerbied voor het gezag nimmer in gevaar kan worden gebracht en het aanzien van het korps niet kan worden geschaad.
6.3
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Lma kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
Ingevolge het tweede lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
6.4
Ingevolge artikel 83, eerste lid, onder i, van de Lma is de disciplinaire straf, welke kan worden toegepast, ontslag.
6.5
Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Lma wordt de straf, -voor zover hier van belang- niet ten uitvoer gelegd, zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij onmiddellijke tenuitvoerlegging naar het oordeel van de tot straffen bevoegden door het dienstbelang wordt gevorderd.
6.6
Ingevolge artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van de Lma kan de ambtenaar, buiten de gevallen hiervoren of bij andere wettelijke regelingen bepaald, slechts worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Ingevolge het tweede lid wordt een ontslag op grond van dit artikel steeds eervol verleend.
De beoordeling
Spoedeisend belang?
7. Uit de overgelegde loonstroken van verzoeker blijkt dat hij maandelijks een hypotheek aflost ad Afl. 3.042,- en een alimentatie van Afl. 500,- betaalt. Nu verzoeker onweersproken heeft aangevoerd, dat hij geen andere inkomensbron heeft, ziet het gerecht in hetgeen hij heeft aangevoerd, een voldoende spoedeisend belang.
Is sprake van plichtsverzuim?
8.1
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak noodzakelijk dat de rechter op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging heeft verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedraging heeft begaan. Voor het kunnen opleggen van een disciplinaire straf wegens plichtsverzuim is voorts vereist dat het plichtsverzuim aan de betrokken ambtenaar kan worden toegerekend.
8.2
Uit de verschillende verklaringen en de aangifte van mevrouw [persoon A], alsmede de verklaring van verdachte zelf, kan in dit geval worden vastgesteld dat verzoeker op 4 april 2021 tegen een verdachte, mevrouw [persoon A], heeft geschreeuwd en gevloekt, en tegen een vrouwelijke collega in aanwezigheid van verdachten en andere collega’s heeft geschreeuwd en haar heeft uitgescholden.
Verder kan worden vastgesteld, dat verzoeker tijdens een aanhouding op 27 maart 2021, zonder enige reden of aanleiding daartoe, met de platte kant van een kapmes het (onder)been van een verdachte aanraakte en op het werk geen mondkapje heeft gedragen.
8.3
Het gerecht stelt dan ook op voorhand vast dat verzoeker heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 47, tweede en derde lid van de Lma, en (artikel 2 derde lid, van) het Landsbesluit ambts- en geweldsinstructie politie, door op 4 april 2021 tegen een verdachte en een collega ruwe en onzedelijke taal te gebruiken, en geen mondkapje te dragen op het werk en op 27 maart 2021 met de platte kant van een kapmes het been van een verdachte aan te raken.
8.4
Deze gedragingen leveren plichtsverzuim op. Dat dit plichtsverzuim verzoeker niet kan worden toegerekend, is op voorhand niet gebleken. Op grond van artikel 82, eerste lid, van de Lma kan dit plichtsverzuim door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
8.5
Dat verzoeker zich tevens schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim door de verdachte [persoon A] te bedreigen, zijn geheimhoudingsplicht te schenden, op een onbeschofte en op een ontoelaatbare wijze in te gaan tegen de hulpofficier en de hulpofficier ervan te beschuldigen partijdig te zijn en mannen te discrimineren, de hand van een verdachte weg te slaan en te liegen dat zij met haar hand richting zijn geslachtsdeel trachtte te gaan, of niet naar waarheid te verklaren, is evenwel niet gebleken. Evenmin is vast komen te staan, dat verzoeker “emotioneel is ontploft”, of “de controle over zijn emoties is kwijtgeraakt” tijdens de interactie tussen hem en de verdachte [persoon A].
Strafontslag evenredig?
9. Gelet op het bovenstaande en de (relatief geringe) aard en ernst van de gedragingen die zijn vast komen te staan, acht het gerecht het onvoorwaardelijk strafontslag niet evenredig. Ook niet als daarbij de eerder opgelegde voorwaardelijke strafontslag wordt meegewogen. Anders dan verweerder, hecht het gerecht bovendien geen waarde aan de strafrechtelijke onderzoeken waarin verzoeker als verdachte was aangemerkt, nu hij enkel in 2016 is veroordeeld tot een taakstraf ter zake van een feit gepleegd in 2012, terwijl de andere strafzaken zijn geëindigd in een vrijspraak, dan wel zijn geseponeerd. Dit geldt te meer nu deze strafrechtelijke onderzoeken reeds als strafverzwarende omstandigheden zijn meegenomen bij de oplegging van het voorwaardelijke strafontslag.
Tenuitvoerlegging eerder opgelegde voorwaardelijk strafontslag gerechtvaardigd?
10. Het gerecht is gelet op het bovenstaande tevens van oordeel dat de gedragingen die vast zijn komen te staan, een tenuitvoerlegging van het eerder opgelegde voorwaardelijke strafontslag, niet rechtvaardigen.
Ongeschiktheid voor bekleden politieambt?
11. Tenslotte volgt uit de (relatief geringe) aard en ernst van de gedragingen die vast zijn komen te staan evenmin dat verzoeker ongeschikt is (geworden) om het ambt van politieambtenaar (verder) te bekleden. Het gerecht neemt hierbij in aanmerking dat de pandemieperiode een zeer stressvolle periode was voor met name de politieambtenaren, waarbij hen kennelijk werd opgedragen om hardhandig op te treden tegen overtreders van de maatregelen die regelmatig werden afgekondigd ter bestrijding van Covid-19. Het gerecht neemt tevens in aanmerking dat verzoeker onweersproken heeft gesteld dat hij jaren geleden heeft verzocht om een overplaatsing maar dat hij hierop nooit een antwoord heeft ontvangen. Verder is ook niet gebleken dat hem ooit (maar zeker na het opgelegde voorwaardelijke strafontslag) een verbetertraject is aangeboden.
12. Gelet op het bovenstaande is het gerecht van oordeel dat het bestreden landsbesluit in de bodemprocedure zeer waarschijnlijk geen stand zal houden. Het gerecht ziet aanleiding om, ter voorkoming van onevenredig nadeel voor verzoeker, het verzoek op na te melden wijze toe te wijzen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- schorst het Landsbesluit van 8 februari 2023, no. 3, met ingang van de datum van deze uitspraak, totdat op het daartegen door verzoeker gemaakte bezwaar is beslist, en verstaat dat verzoeker vanaf 8 februari 2023 en gedurende voornoemde periode de hem toekomende bezoldiging zal ontvangen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 april 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.