ECLI:NL:OGAACMB:2023:41

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
AUA202201155
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen aanstelling als ambtenaar en intrekking van eerdere landsbesluiten

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, die zich verzet tegen zijn aanstelling als ambtenaar met ingang van 1 december 2021. Klager, vertegenwoordigd door mr. L.A. Hernandis, heeft bezwaar gemaakt tegen het Landsbesluit van 1 april 2022, waarin zijn aanstelling werd geregeld. Klager stelt dat hij eerder, namelijk vanaf 10 december 2008, al als ambtenaar was aangesteld en dat de intrekking van eerdere landsbesluiten hem benadeelt in zijn pensioenopbouw en dienstjaren. Het gerecht heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld en vastgesteld dat klager zijn bezwaarschrift tijdig heeft ingediend, ondanks dat de termijn op 1 mei 2022 was verstreken. Het gerecht heeft vervolgens de argumenten van klager en verweerder tegen elkaar afgewogen. Verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.L. Geerman, heeft gesteld dat klager pas op 1 december 2021 als ambtenaar is aangesteld en dat eerdere landsbesluiten niet geldig waren omdat klager ten tijde van die besluiten geen ambtenaar was. Het gerecht heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat klager eerder als ambtenaar was aangesteld en dat de formele regels voor aanstellingsbesluiten strikt moeten worden nageleefd. De uitspraak van het gerecht was dat het bezwaar ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 17 april 2023
Gaza nr. AUA202201155

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Naam klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 1 april 2022 no. 15 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten om klager met ingang van 1 december 2021 aan te stellen als ambtenaar in vaste dienst en te benoemen in de rang van hoofdcommies, en hem op te nemen als deelnemer in het pensioenfonds. Tevens heeft verweerder besloten om de Landsbesluiten van 5 oktober 2012 no. 4, 14 augustus 2013 no. 170, 12 januari 2015 no. 11 en 7 maart 2016 no. 13 in te trekken.
Hiertegen heeft klager op 3 mei 2022 pro forma bezwaar gemaakt, door indiening van een bezwaarschrift bij het gerecht. Klager heeft op 31 mei 2022 de gronden waarop zijn bezwaar berust aangevuld.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 14 november 2022. Klager is verschenen bijgestaan door zijn voornoemde gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door voornoemde gemachtigde.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Deze termijn is immers op 1 mei 2022 verlopen. Klager heeft gesteld dat hij het bestreden landsbesluit op 13 april 2022 heeft ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Dit betekent dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn, zodat klager ontvankelijk is in zijn bezwaar.
De standpunten van partijen
2.1
Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klager vanaf 7 april 1997 tot 1 december 2021 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst was, dat zijn diensthoofd bij brief van 9 september 2019 heeft voorgesteld hem als ambtenaar in vaste dienst aan te stellen, dat hij met gunstig gevolg een medische keuring heeft ondergaan, en dat hij voor het overige voldoet aan de voor de aanstelling als ambtenaar geldende eisen. Verder heeft verweerder bij dat besluit overwogen, dat er ten onrechte vier landsbesluiten zijn geslagen over overplaatsingen en bevorderingen van klager, toen hij als arbeidscontractant werkzaam was. Deze landsbesluiten worden dan ook ingetrokken.
2.2
Klager is het niet eens met de beslissing om hem pas met ingang van 1 december 2021 als ambtenaar in vaste dienst aan te stellen en hem vanaf dat moment als deelnemer in het pensioenfonds op te nemen. Evenmin is hij het eens met de intrekking van zijn eerdere landsbesluiten. Daartoe heeft hij gesteld dat de bestreden beslissing in strijd is met het zekerheids-, het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel, en dat hij ernstig wordt benadeeld in zijn pensioenopbouw en dienstjaren.
Ter onderbouwing hiervan heeft hij aangevoerd, dat verweerder bij Landsbesluit van 10 december 2008 reeds heeft besloten hem, in zijn hoedanigheid van ambtenaar, met ingang van 10 december 2008 aan te wijzen als ambtenaar die belast is met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Landsverordening toelating, uitzetting en verwijdering (Ltuv). Dit betekent, aldus klager, dat hij in ieder geval vanaf die datum is aangesteld als ambtenaar.
Het geschil
3. Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder in redelijkheid heeft mogen beslissen om klager met ingang van 1 december 2021 als ambtenaar in vaste dienst te benoemen.
Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
De feiten
4.1
Klager was van 7 april 1997 tot 5 augustus 2005 op basis van een arbeidscontract werkzaam bij de [defensie].
4.2
Met ingang van 5 augustus 2005 is klager in dienst genomen en tewerkgesteld bij de [overheidsinstelling].
4.3
Bij Landsbesluit van 10 december 2008 no. 21, is klager, in zijn hoedanigheid van ambtenaar, met ingang van die datum, aangewezen als ambtenaar die belast is met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Ltuv.
4.4
Bij Landsbesluiten van 5 oktober 2012 no. 4 en 14 augustus 2013 no. 17 heeft verweerder vastgelegd dat klager met ingang van 1 december 2011 is overgeplaatst en bij Landsbesluiten van 12 januari 2015 no. 11 en 7 maart 2016 no. 13, heeft verweerder besloten om klager met ingang van 1 december 2013 te bevorderen naar de rang van commies 1ste klasse (schaal 8).
4.5
Bij ongedateerde brief, met kenmerk [kenmerk], heeft de minister van Algemene Zaken, Innovatie, Overheidsorganisatie, Infrastructuur en Ruimtelijke Ordening klager onder andere bericht, dat de ministerraad in de vergadering van 5 november 2021 heeft besloten hem aan te stellen als ambtenaar in vaste dienst.
4.6
Bij het bestreden landsbesluit is klager met ingang van 1 december 2021 aangesteld als ambtenaar in vaste dienst, en opgenomen als deelnemer in het pensioenfonds. Tevens zijn voornoemde landsbesluiten ingetrokken, omdat klager ten tijde van de in die landsbesluiten genomen beslissingen, geen ambtenaar was.
Het wettelijke kader
5.1
Voor zover hier van belang bepaalt artikel 1, eerste lid van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) dat ambtenaar in de zin van deze landsverordening is hij die door het bevoegde gezag is benoemd of aangesteld in openbare dienst om in Aruba werkzaam te zijn.
5.2
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Lma geschiedt aanstelling in vaste of in tijdelijke dienst.
5.3
Ingevolge artikel 2 van het Pensioenreglement NPR 2014, is deelnemer aan de in dit Pensioenreglement opgenomen pensioenregeling de werknemer, mits de werknemer als deelnemer door het bevoegde gezag bij het Algemeen Pensioenfonds van Aruba (APFA) is aangemeld. Ingevolge artikel 3 is – voor zover hier van belang – werknemer, de ambtenaar in de zin van de Lma.
De beoordeling
6.1
De stelling van klager dat hij reeds eerder, en in ieder geval vanaf december 2008, is aangesteld als ambtenaar, is ter zitting door verweerder bestreden. Volgens klager zou deze aanstelling blijken uit voornoemd landsbesluit van 10 december 2008 no. 21, waarin staat dat hij de hoedanigheid van ambtenaar bezit.
6.2
Dit standpunt van klager treft geen doel, en het gerecht overweegt daartoe als volgt.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken, is het in de kleine eilandelijke samenleving op Aruba van groot belang dat de formele regels voor het tot stand brengen van aanstellingsbesluiten strikt worden gehanteerd. Indien die regels niet worden gehanteerd, zal niet licht mogen worden aangenomen dat desalniettemin een aanstelling tot stand is gekomen. Indien een aanstellingsbesluit ontbreekt kan slechts onder bijzondere omstandigheden toch een aanstelling als ambtenaar tot stand komen. Daarvoor dient duidelijk te blijken van een aan de zijde van het betrokken orgaan levende bedoeling om een dergelijke verhouding tot stand te brengen, dan wel van feiten of omstandigheden op grond waarvan de betrokken ambtenaar heeft mogen begrijpen dat een aanstelling als ambtenaar feitelijk heeft plaatsgevonden (zie bv RvBAz 2008/41, LJN BH2975 en RvBAz 2011/54726, ECLI:NL:ORBANAA:2012:BX4937).
6.3
Naar het oordeel van het gerecht is onvoldoende gebleken dat er bij verweerder de duidelijke bedoeling bestond klager eerder dan 1 december 2021 als ambtenaar aan te stellen. Zo is niet gebleken dat de betreffende minister het voor aanstelling vereiste advies aan verweerder heeft uitgebracht, terwijl evenmin is gebleken dat enige besluitvorming of voorbereiding daarop door verweerder heeft plaatsgevonden. Gebleken is juist dat de ministerraad pas op 5 november 2021 de principebeslissing heeft genomen om klager als ambtenaar te benoemen, en dat verweerder klager met ingang van 1 december 2021 als ambtenaar heeft benoemd.
6.4
Er is ook geen grond voor het oordeel dat klager heeft mogen begrijpen dat hij al eerder feitelijk als ambtenaar was aangesteld. Een dergelijk aanstellingsbesluit heeft klager immers nooit ontvangen, en evenmin is hij eerder als deelnemer van het pensioenfonds aangemeld. Ter zitting heeft klager ook beaamd dat hij nooit eerder pensioenpremies heeft betaald. De in het landsbesluit van 10 december 2008 no. 21 opgenomen zinsnede “in zijn hoedanigheid van ambtenaar” berust dus kennelijk op een fout en klager had dit ook zo kunnen begrijpen.
7. Dit leidt tot de slotsom dat het bezwaar ongegrond is.

DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in ambtenarenzaken en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 17 april 2023 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.