ECLI:NL:OGAACMB:2023:34

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 augustus 2023
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
AUA202201185
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen overplaatsing van politieambtenaar op grond van ambtenarenrecht

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, een politieambtenaar, tegen een landsbesluit waarbij hij met ingang van 1 december 2021 is overgeplaatst van het Korps Politie Aruba (KPA) naar het Bureau Guarda Nos Costa (GNC). Klager, vertegenwoordigd door mr. D.G. Illes, betwistte de overplaatsing en stelde dat het vertrouwen in hem niet onherstelbaar was geschonden. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. V.M. Emerencia, stelde dat klager ongeschikt was voor zijn functie bij het KPA en dat zijn overplaatsing in het belang van de dienst was. Het gerecht heeft vastgesteld dat klager zijn bezwaar tijdig had ingediend en dat de overplaatsing niet zorgvuldig was gemotiveerd. Het gerecht oordeelde dat de functie van medewerker vreemdelingentoezicht niet passend was voor klager, die al een hogere rang en bezoldiging genoot. De rechter concludeerde dat het bestreden landsbesluit niet in stand kon blijven en verklaarde het bezwaar gegrond. De verweerder werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van klager.

Uitspraak

Uitspraak van 21 augustus 2023
Gaza nr. AUA202201185

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. D.G. Illes,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 1 april 2022 no. 14 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten om klager, met toepassing van artikel 53 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma), met ingang van 1 december 2021 over te plaatsen van het Korps Politie Aruba (KPA) naar het Bureau Guarda Nos Costa (GNC), hem te ontheffen uit de functie van chef van dienst en de rang van hoofdagent 1ste klasse, en te plaatsen in de functie van medewerker vreemdelingentoezicht in de rang van hoofdcommissies 1ste klasse (schaal 11, dienstjaar 5).
Hiertegen heeft klager op 3 mei 2022 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 13 juli 2022 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 maart 2023. Klager is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft op 27 maart 2023 het door het Bureau Integriteit en Veiligheid van het KPA (BIV) opgemaakt dossier “Onderzoek [naam]” met pv nummer [nummer], overgelegd.
De uitspraak is hierna nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de La, wordt het bezwaarschrift ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop de aangevallen beschikking uitgesproken is.
Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt hij die bezwaar inbrengt na de hiervoor bepaalde termijn, niet op grond daarvan niet-ontvankelijk verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking redelijkerwijs heeft kunnen kennis dragen.
1.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Hij heeft echter aangevoerd het bestreden landsbesluit pas op 14 april 2022 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klager is ontvankelijk in zijn bezwaar.
De standpunten van partijen
2.1
Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder – zakelijk weergegeven – ten grondslag gelegd dat het vertrouwen in klager voor de uitoefening van het ambt van politieambtenaar onherstelbaar is geschonden, waardoor een terugkeer van klager naar het KPA niet mogelijk is, en dat klager met zijn ervaring uitermate geschikt is voor de nodige versterking van het GNC. Zijn overplaatsing is dus in het belang van beide diensten.
Verweerder heeft verder aangevoerd dat klager sinds 24 juli 2020 werkzaam is bij het GNC en daar naar tevredenheid functioneert.
2.2
Klager kan zich niet verenigen met het bestreden landsbesluit en heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de feiten en omstandigheden niet kan worden afgeleid dat het vertrouwen in hem onherstelbaar is geschonden, waardoor een terugkeer naar het KPA onmogelijk is. Hij heeft dus recht op terugplaatsing bij het KPA. Verder heeft klager gesteld dat de functie van medewerker vreemdelingentoezicht, waarin hij bij het bestreden landsbesluit is geplaatst, geen voor hem passende functie is, nu deze functie maximaal is ingeschaald op het niveau van schaal 7 en hij reeds een bezoldiging in schaal 11 geniet. Dit wordt door klager als denigrerend ervaren. Bovendien is de GNC nog steeds niet formeel ingesteld, aldus klager.
Het geschil
3. Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder in redelijkheid klager heeft mogen overplaatsen van het KPA naar het GNC in de functie van medewerker vreemdelingentoezicht, onder ontheffing uit de functie van chef van dienst bij het KPA en de rang van hoofdagent 1ste klasse. Bij de beantwoording neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
Het wettelijk kader
4. Ingevolge artikel 53, eerste lid van de Lma, is wanneer het belang van de dienst zulks vordert, de ambtenaar verplicht, al of niet in zijn dienstvak en al of niet op dezelfde standplaats, een andere betrekking of een andere werkkring te aanvaarden, welke hem in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten redelijkerwijs kan worden opgedragen. Deze opdracht gaat uit van het bevoegde gezag.
Het tweede lid bepaalt dat hem een andere betrekking of een andere werkkring, tenzij in spoedeisende gevallen, niet wordt opgedragen dan nadat hij is gehoord.
De feiten
5.1
Klager is met ingang van 1 februari 2003 aangesteld als ambtenaar in tijdelijke dienst bij het KPA in de rang van agent 1ste klasse. Bij Landsbesluit van 3 februari 2015 is klager in vaste dienst benoemd.
5.2
Klager is laatstelijk bij Landsbesluit van 20 juli 2016 met ingang van 1 januari 2015 bevorderd naar de rang van hoofdagent 1ste klasse (schaal P07).
5.3
Op 5 augustus 2016 hebben onbekenden een auto van een derde weggenomen, en deze gebruikt om een ramkraak bij de zaak [naam] te plegen. Diezelfde nacht deed de manager van de zaak aangifte van diefstal van elektronische apparatuur, waaronder laptops en mobiele telefoons. De surveillance Oranjestad, die bestond uit klager en een collega, trof de auto even later aan. In de auto lag een nieuwe mobiele telefoon, die door de surveillance in beslag werd genomen. Klager heeft vervolgens pas op 20 augustus 2016, en nadat hij daar meermalen naar is gevraagd, het proces-verbaal van aangifte opgemaakt. De collega heeft pas op 22 augustus 2016 de inbeslaggenomen mobiele telefoon aan de recherche afgegeven. Van de inbeslagname was toen nog geen proces-verbaal noch mutatie opgemaakt. Dit alles aldus het proces-verbaal van bevinding van 6 januari 2017 van de teamleider van het Team Woninginbraken (overgelegd als productie 7 bij de contramemorie).
5.4
Klager is bij brief van 14 november 2017 van de Korpschef, de toegang tot – kort gezegd – het werk ontzegd voor de duur van zes weken.
5.5
Bij brief van 30 november 2017 heeft de Korpschef de betreffende minister bericht, dat klager op 14 november als verdacht van het plegen van een strafbaar feit in dienstbetrekking (vermogensdelict) werd aangehouden, en dat hij op diezelfde dag de toegang tot het werk werd ontzegd. De Korpschef heeft daarbij verzocht om de disciplinaire procedure tegen klager te starten.
5.6
Bij Landsbesluit van 28 maart 2018 is klager met ingang van 29 maart 2018 in het belang van de dienst geschorst, totdat het bevoegd gezag een beslissing heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging.
5.7
Bij brief van 7 juli 2020 heeft de waarnemend Korpschef van de KPA de minister van justitie te kennen gegeven dat het KPA bezwaar heeft tegen de re-integratie van klager, omdat hij zich – kort gezegd–niet integer heeft gedragen, nu hij niet trouw, open en eerlijk heeft gehandeld, zich niet heeft gehouden aan de procedure en afspraken met betrekking tot het indienen van een proces-verbaal van aangifte en overigens zijn opgelegde verplichtingen niet is nagekomen, en met zijn handelen ernstige schade heeft toegebracht aan het aanzien van het KPA. Bovendien heeft hij zich in de jaren 2012 en 2016 ook al misdragen. In 2012 heeft hij zich niet gehouden aan de procedures van ziektemelding, waarvoor hij disciplinair is gestraft. In november 2016 heeft hij als Chef van Dienst toegelaten dat er gedurende de nachtdienst niemand op surveillance was. De disciplinaire procedure in deze zaak is niet afgerond. De Korpschef heeft verder te kennen gegeven dat klager, gelet op de hoge eisen van integriteit, absoluut niet (meer) past in het KPA en een overplaatsing van klager naar een andere dienst binnen de overheid verzocht.
5.8
Bij brief van 4 augustus 2020 heeft verweerder klager bericht over zijn beslissing om omwille van tijdsverloop af te zien van een verdere disciplinaire procedure tegen klager, waardoor zijn schorsing komt te vervallen en dat klager terstond contact moet opnemen met het KPA om zijn werkzaamheden te hervatten.
5.9
Bij brief van 30 september 2020 heeft klager de betreffende minister verzocht om hem zijn werkzaamheden bij het KPA te laten hervatten. Tegen het uitblijven van een beslissing op dit verzoek heeft klager bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van 5 juli 2021 (AUA202101222) heeft het gerecht het bezwaar van klager gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen één maand na dagtekening van de uitspraak, schriftelijk op het verzoek van klager te beslissen.
5.1
Bij ministeriële beschikking van 20 oktober 2021 heeft de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie het verzoek van klager van 30 september 2020 afgewezen en klager opgedragen om met ingang van 18 oktober 2021 voor de duur van zes maanden de werkzaamheden behorende bij de functie van medewerker vreemdelingentoezicht bij het GNC uit te voeren.
5.11
Hierna heeft verweerder bij het bestreden landsbesluit klager ingaande 1 december 2021 van het KPA overgeplaatst naar het GNC.
De beoordeling
6.1
Volgens vaste jurisprudentie van (de Nederlandse) Centrale Raad van Beroep (zie bv CRvB 23 september 2004, LJN AR2726) bestaat een overplaatsing zoals hier in geding uit twee componenten, te weten de ontheffing uit de ene betrekking en het opdragen van een andere betrekking. In verband daarmee kan de motivering van een overplaatsingsbesluit van uiteenlopende aard zijn, al naar gelang het accent valt op het dienstbelang gelegen in de wenselijkheid een ambtenaar uit een betrekking te ontheffen dan wel op het dienstbelang gelegen in de wenselijkheid een andere betrekking door die ambtenaar te laten vervullen. In beide gevallen moet worden voldaan aan de eis, dat de nieuwe betrekking passend is.
6.2.1
In dit geval is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken, dat klager in het kader van een lopend disciplinair onderzoek voor geruime tijd, namelijk vanaf 14 november 2017, niet meer op werk is geweest. Verder blijkt dat klager in het kader van dat onderzoek niet ter verantwoording is geroepen als bedoeld in artikel 84, eerste lid van de Lma, zodat klager in die procedure niet is gehoord. Hieruit volgt dat de vaststelling door verweerder, dat uitsluitend is gebaseerd op het standpunt van en advies van de Korpschef, dat klager niet meer bij het KPA werkzaam mag zijn omdat het vertrouwen in zijn integriteit vanwege het door hem vermeend gepleegd plichtsverzuim, onherstelbaar is geschonden, niet zorgvuldig en in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor, tot stand is gekomen. Daar doet niet aan af dat klager in het kader van een strafrechtelijk onderzoek als verdachte van verduistering al dan niet in dienstbetrekking c.q. diefstal c.q. heling, door het BIV is gehoord.
6.2.2
Volgens de Korpschef kan klager worden verweten dat hij pas na ruim twee weken het proces-verbaal van aangifte in de zaak [zaaknaam] heeft opgemaakt, dat hij dit proces-verbaal heeft voorzien van een valse sluitingsdatum en dat hij niet heeft gecontroleerd of zijn collega de inbeslaggenomen telefoon had overgedragen aan degenen die het onderzoek moesten verrichten.
In de door verweerder overgelegde stukken, met name het rapport van het BIV, bevindt zich een afschrift van een ongetekende aangifte, opgemaakt door klager, met als sluitingsdatum 20 augustus 2016. In het verhoor van klager wordt hem voorgehouden dat hij op 20 augustus 2016 het proces-verbaal heeft opgemaakt en als sluitingsdatum 5 augustus 2016 heeft vermeld. Een afschrift van enige geantidateerde aangifte bevindt zich echter niet in het dossier. Het gerecht stelt dan ook vast, dat niet is gebleken van een geantidateerde proces-verbaal van aangifte van de ramkraak gepleegd op 5 augustus 2016.
Uit onderzoek is verder gebleken dat voornoemde collega de inbeslaggenomen mobiele telefoon onder zich had en dat hij had nagelaten de telefoon op de daarvoor bestemde plaats te bewaren en deze in het dagrapport te melden. Bij uitspraak van 4 november 2019 (AUA201802894) heeft het gerecht geconcludeerd dat die politieambtenaar zich, gelet op het voorgaande, schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
Dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan enig plichtsverzuim is niet vast komen te staan. Dat zijn collega zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim kan klager niet worden verweten. Het is immers niet de taak of verantwoordelijkheid van klager om anderen te behoeden van het plegen van plichtsverzuim. Gelet op deze feiten en omstandigheden kan, naar het oordeel van het gerecht, niet worden gesteld dat het vertrouwen in klager zodanig is geschonden dat hij niet meer bij het KPA tewerkgesteld kan worden. Dit geldt evenzeer voor de disciplinaire straf die klager in 2012 is opgelegd.
6.3
Ook is gebleken, dat de functie van medeweker vreemdelingentoezicht bij het GNC, in welke functie klager bij het bestreden landsbesluit is geplaatst, maximaal is gewaardeerd op het niveau van schaal 7. Klager is al vanaf 1 januari 2015 bezoldigd in politieschaal 7, hetgeen qua bezoldiging gelijk is aan de administratieve rang in schaal 11. Gelet hierop kan niet worden aangenomen dat de functie van medewerker vreemdelingentoezicht een voor klager passende functie is. Verweerder heeft bij deze opgedragen overplaatsing dan ook onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheden van klager en de voor hem bestaande vooruitzichten.
6.4
Tot slot betrekt het gerecht bij de beoordeling ook de omstandigheid dat klager, door toedoen van verweerder, al vanaf 14 november 2017 zijn werkzaamheden als politieambtenaar vanwege vermeend plichtsverzuim niet heeft kunnen uitvoeren, terwijl uiteindelijk niet is vast komen te staan dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan enig plichtsverzuim, dat met zich zou brengen dat hij niet meer als politieambtenaar werkzaam mag zijn.
7. Het vorenstaande leidt dan ook tot de conclusie dat het bezwaar gegrond is, en het bestreden landsbesluit niet in stand kan blijven en dient te worden vernietigd.
8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt het Landsbesluit van 1 april 2022 no. 14;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klager gemaakte proceskosten, die worden begroot op Afl. 1.400,- aan gemachtigdensalaris.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 21 augustus 2023 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.