ECLI:NL:OGAACMB:2023:32

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
CUR202203741
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bezwaar tegen voorwaardelijk strafontslag van politieambtenaar wegens plichtsverzuim

In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao het bezwaar van klager, een politieambtenaar, tegen het Landsbesluit van 19 juli 2022, waarbij hem voorwaardelijk strafontslag voor de duur van een jaar is opgelegd. Klager heeft op 22 september 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit, en na aanvullende stukken te hebben ingediend, is het bezwaar behandeld op 21 juli 2023. Het Gerecht concludeert dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim door zich niet te gedragen zoals een goed politieambtenaar betaamt. Dit plichtsverzuim is gebaseerd op twee incidenten: het weigeren zijn schoenen uit te trekken tijdens een veiligheidscontrole en het uiten van vulgaire taal tegen een teamleider.

Het Gerecht oordeelt dat de gedragingen van klager, in samenhang bezien, plichtsverzuim opleveren. Klager heeft de grenzen van het toelaatbare overschreden, wat een disciplinaire straf rechtvaardigt. Het Gerecht wijst erop dat de opgelegde straf niet onevenredig is aan de ernst van het plichtsverzuim, vooral gezien het feit dat het laatste incident bijzonder ernstig was. De uitspraak bevestigt dat het bezwaar van klager ongegrond is en dat het Landsbesluit in stand blijft.

De uitspraak is gedaan door rechter N.M. Martinez en is openbaar uitgesproken op 15 september 2023. Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klager],

wonend te Curaçao,
klager,
gemachtigde: A.V.E. Vilchez,
tegen

de Regering van het Land Curaçao,

verweerster,
gemachtigden: mr. C.A. Peterson en mr. S.I. Da Costa Gomez.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het bezwaar van klager tegen het Landsbesluit van 19 juli 2022 waarbij verweerster aan klager voorwaardelijk strafontslag voor de duur van een jaar heeft opgelegd (het bestreden besluit).
1.1
Klager heeft op 22 september 2022 tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en heeft op 27 december 2022 en 30 mei 2023 aanvullende stukken ingediend.
1.2
Verweerster heeft op 14 december 2022 een contramemorie ingediend.
1.3
Het bezwaar is behandeld ter zitting van het Gerecht op 21 juli 2023. Klager is verschenen samen met zijn gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.

Beoordeling door het Gerecht

2. Het Gerecht beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de door klager daartegen aangevoerde gronden.
3. Het Gerecht komt tot het oordeel dat het bezwaar ongegrond is. Verweerster heeft kunnen concluderen dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim en heeft hem voorwaardelijk strafontslag kunnen opleggen. Hierna legt het Gerecht uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat zijn de relevante feiten in deze zaak?
4. Klager is in 2004 in dienst getreden van het Korps Politie Curaçao (KPC). Klager is aangesteld bij de Unit Verkeer, maar tewerkgesteld bij de Unit Speciale Taken.
4.1
Klager is bij ongedateerde brief van verweerster buiten functie gesteld. Als gevolg van die brief heeft klager vanaf maart 2021 feitelijk niet meer gewerkt.
Wat heeft verweerster aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd?
5. Verweerster heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat klager zich op 30 september 2020 en 9 maart 2021 aan plichtsverzuim schuldig heeft gemaakt. Klager heeft op 30 september 2020 (hierna: het eerste incident) bij een veiligheidscontrole bij de Sentro di Detenshon i Korekshon Korsou (SDKK) geweigerd zijn schoenen uit te trekken. Vervolgens ontstond er volgens verweerster een woordenwisseling tussen klager en [A], die belast was met de uitvoering van de veiligheidscontrole. Tijdens die woordenwisseling zou klager grove taal hebben gebruikt. Op 9 maart 2021 (hierna: het tweede incident) heeft klager zich telefonisch onbeschoft en respectloos gedragen tegen een leidinggevende, aldus verweerster. Van de incidenten zijn rapporten opgemaakt. Die rapporten heeft verweerster aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Het betreft het rapport in het onderzoek “WEZEN” van 15 juni 2021 en het eindrapport in het disciplinair onderzoek met de naam “DESPECTUM 2” van 7 juli 2021.
Kan het handelen van klager als plichtsverzuim worden aangemerkt?
6. Klager betoogt dat het door verweerster naar aanleiding van voormelde incidenten ingestelde disciplinair onderzoek niet op een objectieve manier is uitgevoerd, onder meer omdat de getuigen vrij lang na het incident zijn gehoord en ze bovendien ook telefonisch zijn gehoord. Het gevolg van dat tijdsverloop is volgens klager dat de getuigen hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. Dat blijkt volgens hem uit de inhoud van de verklaringen. Volgens klager heeft verweerster bewust tijd laten verstrijken, omdat zij wilde voorkomen dat het rapport met de resultaten van het disciplinair onderzoek onvoldoende belastend zou zijn voor klager om tot strafoplegging over te gaan. In het kader van een objectief onderzoek had het op de weg van verweerster gelegen om de camerabeelden bij dat disciplinaire onderzoek te betrekken. Uit die beelden zou zijn gebleken dat klager weliswaar vragen heeft gesteld over de procedure waar hij zich volgens de beveiliging van de SDKK aan diende te houden, maar vervolgens heeft meegewerkt aan de controle. Ten aanzien van het tweede incident geldt dat klager de woorden die in het bestreden besluit staan heeft geuit, maar tegen zijn collega die op dat moment met hem op een plaats delict was en niet tegen de leidinggevende van het Wijkbureau Montaña met wie hij een telefoongesprek voerde.
7. Deze bezwaargrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
7.1
Op grond van artikel 76, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit Korps Politie (hierna: het Rechtspositiebesluit) is de ambtenaar van politie gehouden zijn ambtsverplichtingen nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar van politie betaamt.
7.1.1
Op grond van artikel 101, derde lid, van het Rechtspositiebesluit omvat plichtsverzuim het overtreden van een voorschrift en het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar van politie in gelijke omstandigheden behoort te doen of na te laten.
7.2
Op grond van jurisprudentie van de Raad geldt dat voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven noodzakelijk is dat op basis van beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan en dat deze gedragingen als plichtsverzuim zijn aan te merken (zie bijvoorbeeld Raad van Beroep van 31 mei 2023, ECLI:NL:ORBAACM:2023:31 en Raad van Beroep van 13 april 2022, ECLI:NL:ORBAACM:2022:49).
Het eerste incident: het niet voldoen aan de beveiligingscontrole in de SDKK
8. In het rapport ‘WEZEN’ zijn de verklaringen opgenomen van de personen die aanwezig waren bij de veiligheidscontrole in de SDKK toen klager langs die controle moest. Klager heeft zelf ook een verklaring afgelegd. In zijn verklaring van 19 mei 2021 verklaart hij dat hij heeft volgehouden dat hij zijn sandalen niet uit zou trekken en zijn dienstwapen niet uit de holster zou halen. Klager verklaart dat hij een discussie had met [A], maar dat hij voor zover hij zich kan herinneren geen grove taal heeft gebruikt. Uit de verklaringen van [A] en drie medewerkers van de beveiliging van de SDKK blijkt dat klager [A] heeft uitgescholden. De medewerker [B], verklaart “Ik hoorde hoe [klager] aan [A] het volgende zei ”ta riba kaya mi ta wak bo”. (…) Ik vond de uitlatingen van [klager] ook als een bedreiging”. Als aan [B] de verklaring van [A] wordt voorgehouden verklaart hij dat klager ook zou hebben gezegd “bo no tin nada di bisami, bai den koño bo mama, mariku bo ta payaso” en “mi ta dal bo mata aki den, bo no sa ken koño mi ta, aki den bo ta hunga wega, eifo bo ta sa”. Ook medewerker [C] verklaart dat klager [A] heeft uitgescholden omdat hij het er niet mee eens was dat hij zijn schoenen moest uittrekken. [C] verklaart verder dat klager [A] heeft bedreigd door tegen hem te zeggen: “pafo nos tin ku topa”. [C] verklaart ook dat klager heeft gezegd “bai den koño bo mama” en “eifo bo ta sa”. De medewerker [D] heeft een vergelijkbare verklaring afgelegd over het gedrag van klager op de bewuste dag en bevestigt net als [B] en [C] dat klager scheldwoorden tegen [A] heeft geuit. Tegenover deze verklaringen staat enkel de blote ontkenning van klager dat hij [A] niet heeft uitgescholden.
8.1
Klager heeft zijn betoog dat het onderzoek van verweerster niet op een objectieve manier is uitgevoerd onvoldoende onderbouwd. Dat het volgens klager lijkt alsof de verklaringen op elkaar zijn afgestemd, omdat die overeenkomen en dat de camerabeelden niet bij het onderzoek zijn betrokken is niet voldoende voor de conclusie dat geen sprake is van een objectief onderzoek. Dit geldt temeer nu klager in zijn verklaring, die hij heeft ondertekend, grotendeels toegeeft zich aan de verweten gedragingen schuldig te hebben gemaakt. Het rapport van verweerster is gebaseerd op deugdelijk vastgestelde gegevens en verweerster heeft zich op dit rapport mogen baseren. Uit het onderzoek blijkt dat klager bij de veiligheidscontrole in de SDKK heeft geweigerd zijn schoenen uit te trekken en dat hij tegen [A] de woorden zoals opgenomen in het bestreden besluit heeft geuit. Op grond van dat onderzoek mocht verweerster concluderen dat klager zich aan het eerste incident schuldig heeft gemaakt.
Het tweede incident: het uiten van vulgaire taal tegen een teamleider van Wijkbureau Montaña
9. Uit het onderzoek “DESPECTUM 2” blijkt dat klager terwijl hij aan de telefoon was met [E], teamleider van het Wijkbureau Montaña, onder andere de volgende woorden of woorden van gelijke strekking heeft geuit: “Mi no tin kunes ku yun koño. Ta abo ta wachtcommandant tog. Bo ta bira sanka, bo no ta hasi bo trabou. Hodedo bo ta. Si bo ke bo ta bai konta BIZ tambe. Mi no tin kunes ku yun koño. Hasi ki koño ku bo ke”. Klager verklaart dat hij die woorden heeft geuit. Die woorden zouden echter niet gericht zijn tegen [E], maar tegen een collega die op dat moment met hem aanwezig was op het plaats delict. Met zijn verklaring erkent klager dat hij deze woorden heeft geuit. Dat die woorden niet voor [E] zouden zijn bedoeld is niet aannemelijk. Uit de verklaringen in het dossier “DESPECTUM 2” blijkt dat klager deze woorden heeft gebruikt terwijl hij een telefonisch gesprek voerde met [E]. De woorden lijken ook tegen [E] te zijn gericht, omdat die op dat moment fungeerde als wachtcommandant. Ook dit rapport is gebaseerd op deugdelijk vastgestelde gegevens en verweerster heeft zich op dit rapport mogen baseren.
Leveren de verweten gedragingen plichtsverzuim op?
10. Het gaat om twee incidenten, waarbij klager wordt verweten: het weigeren zijn schoenen uit te trekken bij de veiligheidscontrole in de SDKK, het tijdens een woordenwisseling met de persoon belast met de veiligheidscontrole gebruiken van scheldwoorden en het uiten van vulgaire taal tegen een teamleider. Met de verweten gedragingen heeft klager niet gehandeld zoals een goed politieambtenaar in gelijke omstandigheden behoort te doen. Aan klager als politieambtenaar mogen hoge eisen worden gesteld ten aanzien van zijn gedrag. De gedragingen leveren op zichzelf, maar zeker in samenhang bezien, plichtsverzuim op als bedoeld in artikel 101 van het Rechtspositiebesluit.
Kan het plichtsverzuim aan klager worden toegerekend?
11. Op grond van de overgelegde stukken is het Gerecht van oordeel dat het plichtsverzuim klager ook kan worden toegerekend. Verweerster is daarom bevoegd aan klager een disciplinaire straf op te leggen.
Is de disciplinaire straf evenredig aan het plichtsverzuim?
12. Klager betoogt dat een voorwaardelijk strafontslag voor de duur van een jaar niet evenredig is aan de aard en de ernst van het plichtsverzuim.
13. Het Gerecht volgt klager niet in dit betoog. De door verweerster aan klager opgelegde disciplinaire straf is niet onevenredig aan het vastgestelde plichtsverzuim. Klager heeft met zijn gedrag de grenzen van het toelaatbare overschreden en dat rechtvaardigt een straf, niet in de laatste plaats omdat het twee incidenten betreft. Ook neemt het Gerecht in aanmerking dat het laatste incident, waarbij klager onzedelijke taal tegen een teamleider heeft gebruikt, bijzonder ernstig is.
13.1
Het Gerecht wijst partijen erop dat de duur van de voorwaardelijke straf die aan klager is opgelegd niet is gaan lopen. De termijn van een voorwaardelijke disciplinaire straf gaat immers niet lopen gedurende de periode dat een ambtenaar op non-actief is gesteld. Dat betekent dat de termijn van een jaar gaat lopen op het moment dat klager weer in actieve dienst is.

Conclusie en gevolgen

14. Het bezwaar is ongegrond. Dat betekent dat het Landsbesluit van 19 juli 2022 waarin verweerster aan klaagster voorwaardelijk strafontslag voor de duur van een jaar heeft opgelegd in stand blijft.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
-
verklaarthet bezwaar
ongegrond.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken te Curaçao, op 15 september 2023 in tegenwoordigheid van P.N.F. Pereira do Tanque, griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.